Het einde van een Paniniheld

© SASKIA VANDERSTICHELE

Onlangs stierf Marc Baecke. Een vergeten Rode Duivel en de jeugdheld van onze reporter. Hij ging naar zijn begrafenis, zag er alle Paninistickers terug die hij als kind verzamelde en sprak ze aan. Op zoek naar het trieste levensverhaal van zijn oude idool.

Laatst stond er een klein bericht in de krant: ‘Voetballer en ex-Rode Duivel Marc Baecke overleden.’

Toen ik het las, moest ik denken aan de herfst van 1983. Ik was zeven en zat in 2b, waar ik voltijds uitkeek naar de speeltijd. Er scheelde niets met de uitstekende lessen van juffrouw Marijke, maar het leven daarbuiten leek zoveel opwindender. Op de speelplaats leurden we met onze Paniniboeken. Mijn ploeg was SK Beveren, die toen een straf elftal hadden. Ik was ook verliefd op de naam van hun stadion, de Freethiel. In mijn kinderhoofd was dat zoiets als het Pantheon in Rome: een plaats waar alleen ongenaakbare goden speelden. Ik wou al hun stickers hebben.

Eén plek in mijn album is lang wit gebleven. Hoeveel pakjes Panini ik ook opendeed, nooit zat sticker nummer 82 erbij: die van Marc Baecke. Een klasgenoot had hem wel. Hij wilde wel ruilen, maar niet voor niets.

Het was de eerste keer in mijn leven dat ik afgezet werd. Toen ik de sticker van Marc Baecke eindelijk had, riep ik hem uit tot mijn held: de voetballer voor wie ik de meeste moeite gedaan had, die me voor de eerste keer getoond had hoe hard het leven kon zijn.

Elke zondagavond keek ik naar Sportweekend, in de hoop een glimp van hem op te vangen. Dat viel tegen: verdedigers spelen zelden een hoofdrol in samenvattingen, tenzij ze blunderen (en daar deed mijn held niet aan mee).

Vier jaar later kwam ik voor het eerst op de Freethiel, maar Marc Baecke was toen al voor eeuwig geblesseerd. Dat ze hem ‘Baecke de back’ noemden, heb ik pas later gehoord. Hoe fantastisch hij was als Rode Duivel op de Mundial van 1982 in Spanje, ook. België-Argentinië: 1-0. Doelpunt Erwin Vandenbergh, maar Baecke hield Diego Maradona uit de match. Op het einde van mijn lagereschooltijd ben ik hem vergeten. Andere helden hadden zijn plaats ingenomen.

En toch deed zijn dood me iets. Zijn laatste jaar was niet zijn beste. Zijn been, waarmee hij ooit Maradona afgestopt had, moest worden geamputeerd. Terwijl hij aan het revalideren was, stierf zijn vrouw. Drieëndertig jaar later toonde hij mij weer eens hoe meedogenloos het leven kan zijn. Ik ging naar de begrafenis van mijn jeugdheld.

In een rouwcentrum in Beveren zitten een tweehonderdtal mensen, sommigen met een geel-blauwe sjaal.

‘Papa’, zegt zijn dochter. ‘Ze vertelden me dat je je zo goed kon verstoppen op het veld. Ik heb me altijd afgevraagd hoe je dat deed op een open terrein. Maradona mag jou dan misschien vergeten zijn, wij zullen je nooit vergeten.’

En dan zingt Coldplay Everglow – die ene song waarin Muhammad Ali een gastrol heeft.

… and we swore on that night we’d be friends ’til we die

… but the changing of winds, and the way waters flow

Ik kijk om.

Achter me staan al mijn Paninistickers van weleer. Jean-Marie Pfaff. Zijn broer Danny. Freddy Buyl. Jean Janssens. Wilfried Van Moer. Het grote SK Beveren, drieëndertig jaar ouder. Minder ongenaakbaar dan op de speelplaats bij juffrouw Marijke. Alleen de spelmaker van toen, Heinz Schönberger, ziet er nog uit zoals in mijn album. Destijds op de Freethiel kon hij ook al toveren.

Een paar maanden geleden was hij Marc nog met een vriend gaan bezoeken in het revalidatiecentrum. In het begin was het wat onwennig, zegt hij.

‘Ik bestelde een koffie in de kantine, hij een Duvel. Na een paar stiltes zei hij: “… Ge kunt hier weinig komen doen. Mijn vrouw is gestorven. Ik ben mijn been kwijt. Wat blijft er nog over?”‘

‘”Je kinderen en kleinkinderen”, antwoordde ik.’

‘”Ze zijn de enigen die mij in leven houden.”‘

Na een paar minuten werd het weer als vroeger. Ze kwamen op een vrolijker gespreksonderwerp: de gloriedagen die ze gedeeld hadden.

Heinz Schönberger trok in 1977 van Racing Mechelen naar SK Beveren. ‘Rik De Saedeleer had mij aangeraden bij de voorzitter van Beveren. Eerst zag ik die transfer niet zitten, want ik had al getekend bij Antwerp. Die speelden toen Europees, terwijl Beveren 14e stond. Maar ik had geen keuze.’

Schönberger reisde naar dat merkwaardige dorp in het Waasland, dat dorp van boeren, dokwerkers en underdogs. ‘Ik kwam terecht bij jongens uit de streek, die al jaren samen speelden. Het klikte meteen en we werden vrienden. Marc was toen nog heel jong. Ik vergeet nooit zijn debuut in eerste klasse. Onze linksback was geblesseerd en de trainer riep Marc bij zich. “Jij speelt zaterdag.” De droom van elke voetballer. Maar Marc zei: “Dat zal niet gaan, trainer. Zaterdag zwaai ik af in het leger. Ik moet gaan feesten met mijn vrienden.” (lacht) De trainer was in alle staten. Wat later stond hij toch in de ploeg. Niemand kon om Marc heen: zoveel talent had hij, de beste linksback met wie ik ooit gespeeld heb.’

In 1978 won Beveren op de Heizel de beker. ‘Onze thuiskomst op de Grote Markt in Beveren was onvergetelijk. We dronken met de supporters in café Wembley.’ In de euforie viel niet op dat de beker verdwenen was. ’s Morgens dook Baecke op met het ding: ze hadden allebei een bluts. Het leek toen hoogstens een vrolijke anekdote in de krant.

Na die ene lange feestnacht in 1978 zouden er vele volgen in Beveren: het team werd twee keer landskampioen en speelde nog drie bekerfinales.

Midden jaren tachtig waren de hoogdagen van Beveren voorbij, Schönberger stopte. ‘Ik heb ontzettend graag gevoetbald en de supporters waren ongelofelijk. Maar op het einde van mijn carrière had ik er genoeg van: van het voetbal, maar ook van de roem. Een supporter die voor de zoveelste keer lallend aan je schouder hangt en in je pint spuwt: zo romantisch is dat niet.’

– ‘Zie je je ploeggenoten van toen nog?’

– ‘We zijn allemaal onze eigen weg gegaan. De meesten zijn wel in Beveren blijven wonen. Soms loop ik toevallig iemand tegen het lijf.’

– ‘Ook Marc?’

– ‘Heel af en toe. Het deed pijn om hem zo te zien.’

Voor Marc Baecke stopten de dagen van café Wembley nooit. Na zijn carrière werkte hij bij een stookoliehandelaar en in een aluminiumbedrijf. Hij hielp een paar jaar in het café van zijn vrouw, maar ook dat sloot de deuren. In een zeldzaam interview gaf hij toe dat hij dronk. ‘Ik kon als speler het uitgaan niet laten’, zei hij tegen Het Nieuwsblad. ‘Twee auto’s heb ik in de prak gereden. Jonge gasten in een auto, dat is van alle tijden, hè. Eén keer reed ik 180 kilometer per uur. Daarna nooit meer. Te gevaarlijk.’

De laatste jaren zat hij vaak in café Den 3den Helft in Beveren. Wilfried Van Moer zag hem daar vorig jaar nog. ‘Hij had geen tanden meer en was fel verouderd. Het was lang geleden dat we elkaar gezien hadden, want ik woon al meer dan veertig jaar in Limburg. Ik wist wel dat het niet goed ging. Elke keer als ik iemand uit Beveren aan de lijn had, vroeg ik hoe het met Marc ging. Toch schrok ik nog toen ik hem zag. We hebben elkaar in heel andere omstandigheden gekend. Hij was mijn kameraad bij de Rode Duivels, we hebben vaak de bloemetjes buitengezet.’

Van Moer raadde me aan om met Eddy Jaspers te praten. ‘Hij was de beste vriend van Marc, ze kenden elkaar meer dan veertig jaar.’

Eddy Jaspers. Nog zo’n held uit mijn Paninialbum. Hij was de rechtsback van het team, Baecke was de man van links. ‘Marc en ik zijn net even oud’, zegt hij. ‘We zijn op hetzelfde moment in de ploeg gekomen. De trainer leerde ons dat we elkaar voortdurend in het oog moesten houden: “Als Eddy mee in de aanval gaat, blijft Marc achter. En als Marc gaat, blijft Eddy achter.” Op den duur hoefden we zelfs niet meer te kijken. We voelden elkaar blindelings aan. Ook buiten het veld: we werkten allebei in het magazijn van Combori, de sponsor van Beveren. Deelden een kamer tijdens Europese matchen en gingen uit met de supporters.’

Geluk leek toen nog heel gewoon. Hij heeft er foto’s van. Zij op een kamer in Rijeka in ex-Joegoslavië, op La Rambla in Barcelona, voor de Dom in Milaan. Met hun liefdes, hun pasgeboren baby’s, zelfs Muhammad Ali heeft een gastrol in zijn album. ‘Hij kwam op bezoek in de GB in Schoten. Onder het motto: “De Prijzenkampioen GB nodigt de Wereldkampioenen uit.” Wij waren toen net kampioen en mochten ook komen. Ali had natuurlijk nog nooit gehoord van SK Beveren. Daarna kregen we samen een rondleiding in de GB.’

Ook daar bestaat een foto van: Baecke en Ali samen, die allebei hun vuist uitsteken. Die 1e juni 1979 in de GB in Schoten leken ze allebei onsterfelijk.

And we swore on that night we’d be friends ’til we die

Er zit een gat in mijn fotoalbum, zegt Eddy. ‘Na onze voetbalcarrière zijn we elkaar wat uit het oog verloren. Maar een paar jaar geleden hebben we de draad weer opgepikt.’ Hij sukkelde met zijn gezondheid. Blessures uit zijn voetbaltijd, maar hij leed ook aan de ziekte van Buerger.

In alle handleidingen van die ziekte staat een waarschuwing: nooit roken en drinken. ‘Daar trok hij zich niets van aan’, zegt Eddy. ‘Als je bij Marc thuis kwam, stonk het naar de sigarettenrook. Niemand hoefde hem te zeggen wat hij moest doen en laten. Zo is hij altijd geweest. Dat apprecieerde ik ook in hem. Hij was tenminste eerlijk, altijd rechtuit. “Marc,” zei ik vaak, “als er iets is, laat het dan weten.” Maar dat deed hij niet.’

‘Ik ben via via te weten gekomen dat zijn been geamputeerd moest worden. Zijn andere been was eigenlijk ook dood. En dan was er het verlies van zijn vrouw. Ze waren altijd samen, behalve de laatste weken. Zij lag in het ene ziekenhuis met kanker, terwijl hij dertig kilometer verderop aan het revalideren was. Haar dood heeft hem heel hard geraakt, ook al toonde hij dat niet.’

Ze sms’ten elkaar wel vaak. Zoals mannen onder elkaar doen.

Eddy: ‘Hoe gaat het, beste vriend? Pak er vanavond één van mij, zoals vroeger.’

Marc: ‘Heb jij er ooit al een gegeven, lul?’

Eddy: ‘Ik weet het niet, ik ben ook al zestig.’

Marc: ‘We worden allebei vergeetachtig.’

Eddy: ‘Ik kom u weleens bezoeken en ik breng de trainer mee. Dan kunnen we nog eens praten en lachen zoals vroeger.’

Het was hun humor. Hun weermiddel tegen de waanzin van het leven. De verdediging van het grote SK Beveren.

‘Wie was die trainer?’ vraag ik.

‘Iemand voor wie we allebei veel respect hadden: Rik Pauwels. Meneer Pauwels.’

Eigenlijk had ik het moeten weten, want ook zijn Paninisticker heb ik ooit verzameld. Met zijn walrussnor leek hij wat op Lech Walesa, dat andere icoon van de eighties. Zeven jaar heeft hij in die glorietijd op de bank van Beveren gezeten: als hulptrainer, maar ook als hoofdtrainer.

Hij is de enige voetbaltrainer die ooit op de cover van Knack gestaan heeft. Omdat zijn verhaal zelfs in 1979 al uitzonderlijk was. Pauwels werkte overdag als technisch tekenaar bij General Motors, ’s avonds schreeuwde hij zijn longen leeg op de trainingsvelden van de Freethiel. ‘Komaan mannen, peper in de broek!’ Tot ze kampioen waren. ‘We hadden ook een technisch directeur, Robert Goethals. Een lieve man, maar die gaf fulltime les en kwam maar één keer per week naar Beveren. Daarom belden de journalisten elke vrijdagnamiddag naar General Motors. “Rik, hoe staat de ploeg morgen?”‘

Hij kent de opstelling nog altijd uit het hoofd: Pfaff, Baecke, Jaspers, Cluytens, Van Genechten, Buyl, Janssens, Hofkens, Schönberger, Albert, Stevens.

‘Vijf jaar geleden heb ik al die gasten nog eens teruggezien. We stonden allemaal in een kring aan de Freethiel. “Mannen,” zei ik, “dankzij jullie heb ik hier wat meegemaakt.”‘

‘”Uzelf niet minimaliseren, trainer”, zei iemand. “Dat was ook uw verdienste.” Dat deed me iets.’

‘Ik was eenenveertig toen ik Beveren mocht trainen. Helemaal gerust was ik er niet op, want ik had amper ervaring. Een van de eerste weken gingen we lopen op Sint-Anneke. Na de training rijden we terug met de wagen naar de Freethiel, ik als laatste. De auto voor mij slaat af naar rechts. “Miljaar,” dacht ik, “dat zijn Eddy en Marc.” Ik ben hen die avond niet gevolgd.

‘De volgende dag vroeg ik een bak bier aan de materiaalmeester. Ik riep Marc en Eddy. “Mannen, ik heb er geen probleem mee dat jullie een pintje drinken. Hier is de bak. Maar niet op café en niet in jullie training.” Sinds die dag had ik het respect van de kleedkamer.’

De rest is geschiedenis. Rik vergeet nooit de match tegen Inter Milaan in de kwartfinales van de Europacup voor Bekerwinnaars. Uren voor de aftrap liep hij over de hoogste ring van San Siro, samen met Marc en de anderen. Ze keken naar beneden, naar de duizelingwekkende diepte onder hen. ‘Een paar uur later zat heel dat stadion vol. Tachtigduizend man. Iedereen riep: “Cinque! Cinque!” 5-0 moest het worden. Milaan bleef maar aanvallen, beuken op onze verdediging. Maar Jean-Marie Pfaff speelde de match van zijn leven. En ook Eddy en Marc waren fantastisch. Onze verdediging hield stand: 0-0.’

‘Twee weken later kwamen de grote vedetten van Milaan naar Beveren. Ik zie ze nog altijd trainen op onze terreinen, zeker van de overwinning. Op dat moment kwam er een boer met zijn koeien voorbij. Een koe deed haar staart omhoog en liet een drets vallen op het veld. Die gasten wreven hun ogen uit. “Waar zijn we hier beland?”‘

Ze zagen niet dat er boven de Freethiel een bordje van Dante hing: ‘Laat alle hoop varen, gij die hier binnentreedt.’ Het was weer eens zo’n avond dat Rik zijn longen leegschreeuwde. ‘Komaan mannen, peper in de broek!’ In de sneeuw klopten zijn mannen Inter Milaan: 1-0, in de 87e minuut. Met de legendarische commentaar van Rik De Saedeleer: ‘Baecke. Hofkens. Overstapje à la Piet Keizer. Daar is ‘m. Daar is ‘m. Bob Stevens (…). We kunnen het geen mirakel noemen, de beste ploeg heeft zich gekwalificeerd.’

‘Onze voorzitter zei in die dagen: “Rikske, wat we nu meemaken komt nooit meer terug.” “Allee, voorzitter.” “Let op mijn woorden, Rikske.”‘

Later heeft Rik nog vaak aan die woorden gedacht. En ook aan Marc. ‘Gigantisch talent, maar… (lange stilte) Op het einde van zijn dagen in Beveren was het zo erg dat ik tijdens de match naar mijn horloge keek en dacht: ‘We zijn een uur ver. Nu gaat hij een rush doen waarvan iedereen zegt: “Marc kan het toch nog.” Wij keken naar elkaar en zuchtten: “Als Marc zo doorgaat, eindigt hij nog in de goot.” Dat kwam ter ore van zijn supporters, die mij dat erg kwalijk namen.’

‘Elke trainer in eerste klasse zou hem vandaag uit de ploeg gooien, maar ik kreeg dat niet over mijn hart. Beveren was toen een vriendenclub, een familie. Die gasten wilden allemaal een stap meer zetten om Marc in de ploeg te houden. Ik dacht ook aan het verleden.’ Aan de bekers die ze samen in de lucht gestoken hadden, die keer dat ze op de hoogste ring van San Siro stonden. Aan al die fantastische matchen, toen hij zijn longen had leeggeschreeuwd.

‘Ik was bezorgd en ben naar hem toe gereden. “Marc, zo kan het niet meer verder.” Hij huilde. Dat jaar is hij naar Kortrijk gegaan, waar hij geblesseerd raakte.’

Veertien jaar later komt de trainer zijn speler opnieuw tegen, in het Sint-Augustinusziekenhuis in Wilrijk. ‘Ik moest een stuk long afgeven, hij sukkelde nog altijd met zijn been. We lagen in dezelfde gang. Toeval, dacht ik.’

Nog eens zestien jaar later belt Eddy Jaspers naar Rik Pauwels: ‘Trainer, het gaat niet goed met Marc.’

‘De eerste keer dat ik hem ging bezoeken, was hij er niet’, vertelt Rik. ‘Ik heb in zijn kamer op een servet geschreven: “Uw oude trainer was hier. Rik Pauwels.” Hij belde me direct terug en ik ging hem opnieuw opzoeken. Hij probeerde zich stoer te houden, maar ik zag dat het niet ging. “Ik kan goed praten met de neuropsycholoog”, zei hij. “Marc,” antwoordde ik, “dat is ook de eerste keer in je leven dat je naar iemand luistert.”‘

Ze moesten erom lachen. Nadien ging Rik hem nog bezoeken: een paar keer alleen, een paar keer met Eddy Jaspers.

‘Er kwam bijna niemand meer, behalve zijn kinderen en ik’, zegt Eddy. ‘Daarom deden die bezoeken van zijn oude trainer hem veel plezier.’

Maar ook die konden de microbe niet tegenhouden. Na Nieuwjaar liep het helemaal fout: zijn longen waren aangetast. Eddy waakte mee aan zijn doodsbed. Zoals zijn trainer hem dat ooit had aangeleerd, veertig jaar eerder. ‘Verlies elkaar nooit uit het oog. Als Marc in de aanval gaat, blijft Eddy achter.’ Maar deze keer was de verdediging van het grote SK Beveren kansloos.

‘Marc keek wazig voor zich uit. Kon niet meer praten, hij herkende alleen mijn stem. Ik zag dat hij pijn had, en probeerde hem wat rechter te zetten. Dat moment legt hij zijn hoofd op mijn buik.’ Soms is het leven meedogenloos.

Toen Eddy buitenkwam, belde hij naar zijn oude trainer Rik Pauwels. Om te zeggen dat hij zijn beste vriend niet meer zag.

De speeltijd is voorbij. Dit weekend is Piet Keizer, die andere man van de linkerflank en het overstapje, overleden. Ik doe mijn Paninialbum dicht: het boek waar alleen lachende beeldjes instonden, maar dat me zo veel over het leven geleerd heeft.

Ik lees opnieuw die anekdote, die Marc in dat schaarse interview vertelde. Ooit was hij het antwoord in het VTM-programma De vraag van 1 miljoen. ‘Welke Rode Duivel sliep in de kamer bij Jean-Marie Pfaff tijdens de Mundial van 1982?’ Het was de allerlaatste vraag van het programma. Een miljoen of niets.

‘Er is dan toch een iemand die mij nooit zal vergeten’, lachte hij een beetje triest.

Er zijn er meer, Marc.

Door STIJN TORMANS, foto’s SASKIA VANDERSTICHELE

Ik riep Marc Baecke uit tot mijn held: de voetballer voor wie ik de meeste moeite gedaan had, die me geleerd had hoe hard het leven was.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content