Een kunstcritica en een literair recensent gingen elk hun weg door Watou. Ze vonden beelden en poëzie die ze er niet per se hadden gezocht.
H et grensdorp Watou, waar elk jaar weer opnieuw de schone kunsten een confrontatie aangaan met de poëzie van het geschreven woord, heeft altijd al meer iets gehad van een Suske en Wiske-verhaal dan van echte poëzie. Het is dan ook met de moed der wanhoop dat ik naar deze laatste expositie voor de afsluiting van het seizoen trek, naar de laatste kermiskoers waar alle gegadigden in vol ornaat graag aanwezig zijn.
Ik verwacht niet veel van de poëziezomer. Ja, de locaties zijn mooi en de weersomstandigheden optimaal. En toch is er iedere keer weer iets in Watou dat me tegen de borst stoot. Misschien is het de opdringerige aanwezigheid van het beeld, de dwingelandij van het woord, de inherente poëtische kracht van het landschap en de boerenlucht in de stallen die doet denken aan Vlaamse films. Het is een beetje te veel van het goede: het landschap, de boerenlucht, de gedichten en de kunstwerken. Als je hier nog niet ontroerd wordt, zal je het waarschijnlijk nooit worden, zo lijkt dit dorp je toe te fluisteren. Watou heeft mij nog nooit ontroerd. Ik heb in Watou nooit kunnen vinden wat iedereen er in overvloed lijkt te zien: poëzie en het melancholisch geluk te beseffen dat iemand op een heel eenvoudige manier wat schoonheid en ontroering voor jou creëert.
Dit jaar, net wanneer Watou tot Cultureel Ambassadeur van Vlaanderen wordt uitgeroepen, krijg je eens geen Sus en Wis, geen Vlaamse toestanden. Zelfs de curator is een Italiaan met een naam als een kwatrijn uit Dantes “Divina Comedia”, Giacinto Di Pietrantonio.. Daarbovenop lees ik dat de gedichten die in de stallen zullen weerklinken, worden voorgedragen door Dirk Roofthooft, de man met een stem die klinkt met de kracht van een trekpaard, de mens geworden blauwogige kameleon met meer onthutsende en verbluffende theater- en filmvertolkingen op zijn palmares dan een mensenleven kan verdragen. Misschien overdrijf ik nu een beetje.
Giacinto belooft niet alleen Watous grenzen open te gooien, maar ook dat ik “door intelligentie zal vinden wat ik niet zoek”, serendipiteit noemt hij dat. Terwijl ik wat slechtgezind op Watous eerste stal toeloop, denk ik aan Giacinto’s woorden. Ik kan daarbij maar aan één ding denken en dat is dat ik zeker niet op zoek ben naar poëzie, dat hebben vorige edities me wel afgeleerd. Grensland heet de stal waar ik op afsteven. Er staat een werk van de Nederlandse kunstenaar Tom Claassen.
De schuur, uitgestrekt en vlak als het aanpalende landschap, is gevuld met tientallen reusachtige bedden gemaakt uit fonkelend sneeuwwit piepschuim. Ik wandel de stal door en plots wordt de stilte doorbroken en klinkt van achter me een stem: “waarlijk, zoveel licht vernietigt alles”.
LICHT EN ONBEVANGEN
Roofthoofts stemgeluid en de woorden van de Italiaanse dichter Alberti, vullen de eenzaamheid en soberheid van dit verlaten denkbeeldige landschap op de meest perfecte manier aan. Ik weet zeker, zo denk ik bij het verlaten van de stal, wanneer het woord ophoudt beeld te zijn en de stilte is teruggekeerd, dat eskimo’s een naam hebben voor het specifieke wit van die bedden en het licht in de stal.
In het groene veld probeer ik me het landschap in de stal opnieuw in te beelden, de intensiteit van het wit te verwoorden. Het lukt me in gedachten, als een verzinsel van mijn geest. Terwijl ik mij routineus verder op pad wil begeven, op naar de volgende locatie, stokken plots mijn benen en roept mijn verstand mij even halt. Wat ik hier heb gevonden, in deze stal, in de boerenlucht van Watou, in een harmonieus samenspel tussen woord en beeld, is warempel waar ik niet naar op zoek was, het is poëzie.
Giacinto Di Pietrantonio werd door SMAK-curator Jan Hoet aangetrokken om deze editie van Watou in goede banen te leiden. De keuze lijkt een buitenstaander vreemd, toch werkt Hoet al jaren samen met de Milanese curator. In het jaar 2000 zullen ze samen de expositie “Over the edges”, een tentoonstelling in de straten van de stad Gent, op touw zetten.
Giacinto Di Pietrantonio’s denken lijkt zich onder meer door een grote fijngevoeligheid en subtiliteit te kenmerken. In Watou doet hij zijn intrede niet met groot vertoon en trompetgeschal, maar eerder terughoudend en aftastend zonder daarom twijfelend te zijn. Zo brengt hij een aantal werkelijk meesterlijk subtiele ensceneringen op de tentoonstelling. Hij brengt ze licht en onbevangen. Met Italiaanse flair, had ik bijna gezegd, maar dat is misschien wat misplaatst.
Op de kleine markt is Alberto Garutti aan het werk geweest. Hij maakte er kennis met de buurtbewoners en trok een rode draad van zijn hart naar dat van de familie. Dat deed hij ook letterlijk: in één van de lege kamertjes ligt een uit de kluiten gewassen bobijn met ragfijne rode draad. De draad is 1078 km lang en verbindt het huis van de kunstenaar met het huisje in Watou. Van een zelfde lichte speelsheid maar toch getuigend van sterke betrokkenheid is een installatie van Gert Robijns, die in de Douviehoeve het schijnbaar willekeurige parcours van muizen in beeld brengt. Robijns dwingt je in zijn werk meer dan eens om ook naar de ruimte die zijn kunstwerken omgeven te luisteren, hier krijg je bovenop het ritselend geluid van de vlucht van een muis de zware dichtregels van Stefan Hertmans. Het is een onverwacht geschenk.
GESCHEIDEN TAFELPARTNERS
Maria Roosens werkje in het Blauwhuys bestaat uit een vederlichte tent waarvan de touwtjes worden vastgehouden door glazen waterkannetjes. Roosen bouwde al eerder versies van dit werk maar, zo zegt ze “nooit stond het zo intiem als hier op de hooizolder”. Het werkje oogt lieflijk, zelfs wat verleidelijk maar roept tegelijkertijd een vreemde en broze eenzaamheid op, een breekbare wereld van vluchten en oorlog. Heel wat van de werken op deze poëziezomer refereren zacht naar de oorlogstoestand in Kosovo. Dat gebeurt op een subtiele manier en nooit moraliserend of schreeuwerig.
Pedro Cabrita Reis, een Portugees kunstenaar, metselt bijvoorbeeld in de grote schuur van de Douviehoeve de aanzetten tot enkele muurtjes, onafgewerkt en koud. Ger Van Elk beeldt in het Douviehuis de onmogelijkheid van de communicatie uit: tafelpartners worden gescheiden door een stenen muur.
Giacinto grijpt, en dat is opvallend, graag terug naar ouder werk van verscheidene kunstenaars, dat van Ger Van Elk bijvoorbeeld, maar er is ook een videowerk van Gilbert en George te zien en eentje van Michelangelo Pistoletto. Watou gaat met de introductie van deze buitenlandse kunstenaars in de stallen niet alleen internationaal, maar grijpt ook naar de diepte, naar het recente verleden van de kunstgeschiedenis. Het is een reflex die wel meerdere curatoren maken deze dagen.
Giacinto raakt de verschillende thema’s die hij aansnijdt aan als een vlinder die fladdert van de ene hoeve naar de andere schuur, als lijkt hij niets te zoeken, alleen maar te vinden. Een van die meest grandioze vondsten is een prachtige installatie van de Belgische kunstenaar Patrick Corillon, die in het Douviehuis een fragment uit het leven van Oskar Serti vertelt. Serti, zo wil het verhaal, raakte tijdens de Eerste Wereldoorlog gewond en in het Douviehuis kan je nu zijn ziekbed komen bekijken. Er staan vier schamele stoeltjes rondom het bed en er liggen sneeuwwitte lakens, Oskar Serti is er niet.
Bij de installatie hoort een gedicht van Craig Raine, over een soldaat. Met een dergelijke confrontatie van beeld en woord zijn we terug naar af. Het gedicht is mooi en het beeldend werk is mooi, maar een combinatie van de twee valt te zwaar en te duidend uit. Het bewijst nog maar eens hoe moeilijk de combinatie van woord en beeld wel is. Soms, als bij toeval, krijg je een kruisbestuiving tussen beide, maar dat toeval is net zo schaars als een zeldzame vlindersoort.
Sommige kunstenaars proberen het in Watou op een heel andere manier, ze spelen tegelijkertijd plastisch kunstenaar en dichter en ze doen dat met materiaal dat bij de omgeving past: aardappelschillen. Wim Delvoye schrijft in het Douviehuis in Arabische lettertekens een liefdesbrief aan een islamitisch meisje. Het werkje werd geconcipieerd voor het Vlaams parlement maar werd er geweigerd wegens te subversief. Watou noch Giacinto zijn echter vies van patat, integendeel ze cultiveren graag en met liefde de volkse eigenheid van het gewas en dragen haar als Cultureel Ambassadeur uit, ver over de landsgrenzen heen, tot meerdere eer en glorie van de Vlaamse cultuur.
EEN SCHATKAMER VOL GEDICHTEN
Watou moet elk jaar naar zichzelf op zoek, maar zal zichzelf niet vinden, verloren als het dorp is gelegd in een uithoek aan de Franse grens. Dat bij voorbaat zoek geraakt zijn, is het jaarlijkse geheim van de poëziezomer. Het raadsel was nog maar zelden zo intrigerend als tijdens deze editie, nu organisator Gwij Mandelinck curator Giacinto Di Pietrantonio onder de arm nam. Die voerde Mandelinck mee naar diverse landen die iets met de zee te maken hebben: Nederland, België, Engeland en Frankrijk voor het noorden, terwijl Spanje, Portugal, Italië en Griekenland het zuiden doen binnenstromen. Mandelinck maakte op zijn beurt een keuze uit een schatkamer vol gedichten die deze keer ruimer is dan de Nederlanden.
De titel “Serendipiteit” geeft al aan hoe je Watou dit jaar kan lezen: als je je laat leiden door toeval en intelligentie, kan je hyperlinks leggen en plaats je het dorp op je eigen web. Zelden ging het beeld zo op in het woord en omgekeerd, zodat de toeschouwer er een soort bionische figuur door wordt, omdat hij voortdurend de uiterlijke verschijningsvorm en de innerlijke intentie, zijn lichamelijk kijken en het waarnemen met het bewustzijn, door elkaar haalt. Dat heeft niets te maken met een harmonieus beeld, maar met registerwisselingen, even onvoorspelbaar als het leven zelf. Daarom enkele momentopnames, omdat je de interpretatie niet altijd voor je kan uitschuiven. Zelfs de Britse bacterioloog Alexander Fleming, die bij het begin van deze eeuw de penicilline uitvond door te vinden wat hij niet zocht, ging achteraf zijn resultaat definiëren.
Zo’n formule kan je al ontdekken in het Douviehuis, waar je op verschillende invullingen van het begrip serendipiteit stuit. De Brit Martin Creed bakende een mentale ruimte af, in zijn geval een kamer waar je door ronde ballonnen kan waden. Het is de veruitwendiging van een innerlijk landschap. Ook dat blijkt, volgens Charles Ducal, een manier om zich in de werkelijkheid te bewegen, al is dat niet zonder risico:
“Wij zien door het raam hoe onhoudbaar/ de vlucht, hoe zeker de val. Weten beter.// Wij hebben uitzicht op heel het heelal.”
De Zwitserse, tot nu toe bij ons onbekende, Annie Ratti plaatst zelfs een gezichtsloze figuur in een kamer, terwijl die toch naar buiten lijkt te kijken. Tegen een wand een foto, als een hommage aan Beuys, van een liggende man met vilthoed, bezaaid met kitscherige speelgoedfiguurtjes. Oefent hij de dood al een beetje? Zoals bij Lorca:
“Hier wil ik niet dan grote ronde ogen/ pal op dit lijf zonder uitzicht op rust.”
Het is maar de vraag hoe je natuur en kunst een vredig verbond kan laten aangaan. In elk geval heeft de mens behoefte aan definiëring, maar wie kan nog beweren dat hij in deze gemediatiseerde wereld autonoom spreekt? Een fotoreeks van de jonge Britse Gillian Wearing draagt dan ook de titel “Signs that say what you want them to say and signs that say what someone else wants you to say.” Daar hoeft zelfs geen poëzie meer bij.
EEN DANTESKE DOOLTOCHT
De Franse Marie Ange Guilleminot levert onder meer een prachtige reeks tafeldoekjes af, die subtiel ironisch commentaar op het huwelijk leveren: “Tout mariage s’ accompagne d’une rupture”, kan je onder andere lezen onder de sprookjesachtige verlichting in de schuur achteraan. Het beeld dat we van onszelf creëren, hoeft niet altijd even idyllisch te zijn. Ook haar landgenoot Patrick Lebret haalt de werkelijkheid dicht naar zich toe, om ze te transformeren, zodat we ernaar kijken als naar een bed dat door de compositie een hommage aan Pollock is. Met de Waal André Schmitz in Watou kan je dit jaar ontdekkingen doen in de poëzie. Hij werpt een ander licht op wat er in die kamer kan gebeuren:
“Ik splijt traag tastend je jurk/ en beveel de bliksem die weer te hechten.// Op het litteken van de wol/ botst het schuinvallende ochtendlicht.// En daar nam de dag al een andere wending.”
Wat er gebeurt als de natuurlijke kant van de werkelijkheid overspoeld wordt door beelden, zodat zij elke voorstelling van wat we zien manipuleren, valt te bekijken in “Star Tricks” van de Griek Dimitris Kozaris, alweer zo’n jong talent. Het lijkt erop dat Watou de evolutie van de beeldende kunst al even over de rand van de eenentwintigste eeuw schuift. Ieder verzint zijn werkelijkheid. In het gedicht van Kavafis:
“Rozen van robijnen, lelies van parels,/ violen van amethysten. Zoals hij ze zich voorstelt,// verlangt, mooi vindt; niet zoals hij ze zag/ in de natuur of bestudeerde.”
Dat betekent niet dat hedendaagse kunst geen statement zou brengen in verband met de werkelijkheid. Hoewel Di Pietrantonio in de inleiding bij de fraaie catalogus zijn best doet om uit te leggen dat de werken gekozen werden “lang voor deze oorlog begon of herbegon”, kan hij toch niet ontkennen dat heel wat kunstenaars in Watou het Balkanconflict binnenbrengen. Identiteit wordt problematisch en dat zien we in het Douviehuis op verschillende manieren verwerkt. Te weinig subtiel doet Maria Roosen dat met “Serbian spruce” in de inkomhal. In het Blauwhuys, de laatste locatie van de Danteske dooltocht dit jaar, zien we een veel aangrijpender “Tent” van haar, die door haar opstelling op de zolder van een grote zijnsverlorenheid getuigt. En zijn die kitscherige kannen, waar geen mens uit zou willen drinken, gekocht met het onverschillig gegireerde geld van een benefiet? Eva Gerlach:
“mompelen zonder stem ik ben het niet,/ kijk dan, het is iets anders dat je ziet.”
DE VERBAASDE MONGOOL
Al even wrang is “Het muurtje” van Ger van Elk. Zelfs om rond de dingen heen te praten, moet je elkaar begrijpen. In Koplands gedicht daarbij klinkt vooral de herhaling van het zinnetje “Ik zal dit uitleggen” het schrijnendst. Op het indrukwekkend witte ziekbed van Patrick Corillon blijft alleen een schriftelijk getuigenis over. In de Douviehoeve zijn de honderd Chinezen op de foto van de Gouden Leeuwwinnares Paola Pivi in al hun individualiteit bijna naamloos geüniformeerde gezichten geworden.
De pas gemetselde muurtjes van de Portugees Pedro Carbrita Reis, door een onderzoekend licht beschenen in de schuur van de Douviehoeve, lijken op het eerste gezicht constructief, maar doen in hun onpersoonlijkheid pijn aan het oog. Opbouw en afbraak liggen in die schuur trouwens dicht bij elkaar, want de Belgische Japanner Masato Kobayashi leefde dagenlang in een fysiek verbond met zijn reusachtige doek in de opslagruimte voor stro, waarbij je je de vraag kan stellen of kunst het kan halen op de elementen. Half uitgeknepen verftubes liggen op de balen gezaaid.
“De Natuur is een tempel met bezielde zuilen/ die soms hun stemmen in verwarring op doen gaan”, hoor je Dirk Roofthooft met de woorden van Baudelaire zeggen. Roofthooft lijkt al evenzeer als Kobayashi een gevecht aangegaan te hebben met de materie, in dit geval de taal. Van zijn confrontatie, die als een zenuwbaan door het lichaam van woord en beeld trekt, hoor je regelmatig beklemmende residu’s. Het meest manifest gebeurt er zoiets in het huisje op de Kleine Markt, waar Ger van Elk de reproduceerbaarheid van de werkelijkheid ondervraagt in “Gezicht op het IJsselmeer III”, een kleurenfoto met doorgesneden perspectief. De melancholie die daaruit voortvloeit, wordt door het gedicht van Umberto Saba nog versterkt en blijft via Roofthoofts gekwetste zegging in je doorklinken:
“Die vogel,/ geluksvogel! heeft vleugels en weet niets van/ mijn heimelijk verdriet, dat van de mens die de grens, de zekerheid bereikt heeft dat je/ degene die je liefhebt niet kunt helpen.”
Watou bezit een ondraaglijke lichtheid, een beetje zoals de video-installatie van Tiong Ang uit Nederland, waarbij je niet weet wat je het eerst moet bekijken: de verbaasde mongool of de stuiptrekkende muis. Via Roofthoofts stem draag je Esther Jansma’s versregels naar boven tot bij de beelden:
“Schokkend in de groene vacht van het gras/ begon hij te lachen. Hij lacht nog steeds./ Ik hoop nog steeds dat hij stopt.”
Watou moet je dit jaar zoeken in de uithoeken, niet in het grote gebaar. Deze zomer kruipt in de kleren, in de zomen bijvoorbeeld, als stof na een wandeling.
De hele zomer, tussen 14.00 en 19.00 uur. In samenwerking met Radio 3 worden er ontmoetingen met dichters op touw gezet. Inlichtingen: 057/38.80.93.
Els Roelandt Paul Demets