HET BLOED VAN DE WETSTRAAT
Toen minister Sabine Laruelle (MR) aankondigde dat ze in 2014 stopt met politiek, werd eerst aan een burn-out gedacht. Maar al snel bleek haar adieu een gevolg van de clangevechten binnen haar partij. Laruelle is niet de eerste, en ze zal niet de laatste zijn. Het is een van de fundamentele regels van de Wetstraat: je ergste vijand zit in je eigen partij.
Mannen komen van Mars, vrouwen komen van Venus: er zit een kern van waarheid in, zo bleek ook de voorbije dagen in de Wetstraat. Eerst waren er twee vrouwen die zich niet aan hun stoel vastklampen. Na MR-minister Sabine Laruelle (‘angst voor een legislatuur te veel’) kondigde ook het Kamerlid Eva Brems (Groen) haar vertrek aan. Ook zij kijkt in eigen boezem: ‘Politiek ligt mij niet echt.’ Misschien is ze net als Laruelle een beetje te lief voor zichzelf. Mogelijk heeft Brems zelf haar conclusies getrokken, maar het is evenzeer een feit dat de partijleiding van Groen de voorbije maanden een kritische doorlichting van haar parlementsleden maakte. Dat is geen geitenwollensokkengedoe, maar een zakelijke evaluatie: wat werd er verwacht, wat is er gepresteerd?
De voorbije tijd stapten ook een paar mannelijke parlementsleden op. Dat ging er een stuk ruiger toe. Ludo Sannen (SP.A) en Filip Anthuenis (Open VLD) maakten geen stampij over hun vertrek uit het Vlaams Parlement, dat deden hun opzegvergoedingen in hun plaats. Nochtans hebben ze met hun vertrek hun partij geholpen om een probleem bij de lijstvorming op te lossen. Anthuenis mocht van Open VLD bijna twintig jaar lang een lui parlementslid zijn, maar die luxe kunnen de Vlaamse liberalen zich vandaag niet meer veroorloven, gezien het teveel aan ‘verkiesbare mannen’ voor te weinig verkiesbare plaatsen in Oost-Vlaanderen. Anthuenis mag met zijn eigen premie zijn vrijwillige vertrek afkopen. Sannen, ooit nog Vlaams minister voor Agalev/Groen, is een stuk actiever geweest dan zijn liberale collega, maar hij ligt niet goed meer bij de SP.A-top. Dat hij in oktober 2012 paste voor de gemeenteraadsverkiezingen deed de deur dicht: Sannen heeft plaatsgemaakt voor nationaal ondervoorzitter Joke Quintens, de running mate van Bruno Tobback.
De vermaledijde vertrekpremie heeft ook het parlementaire afscheid van oud-minister Stefaan De Clerck (CD&V) vergald. Op de koop toe kwam daarbij aan het licht dat zijn partijgenoot Rik Torfs eerder ook zijn vertrekpremie had opgenomen. Torfs zegt dat hij het geld wil besteden aan ‘verschillende goede doelen’. Wat Yves Leterme (ook CD&V) dan weer de reactie ontlokte: ‘Ik verontschuldig me bij alle goede doelen dat ik mijn vertrekpremie nooit heb opgevraagd en dus ook niet weggeschonken heb.’
Tussen al die kolder is één zaak het onthouden waard: dat grote namen als De Clerck en Leterme een stap opzijzetten. In 2014 zouden ze in West-Vlaanderen aardig in de weg lopen van de nieuwe CD&V-lijsttrekkers Hendrik Bogaert (Kamer) en Hilde Crevits (Vlaams Parlement). Een mogelijke clash is vermeden.
De coup van Lefèvre
Niet de premies zijn dus het relevante nieuws, wel dat al dat geld bij verscheidene partijen een noodzakelijke generatiewissel helpt smeren. En dat is nog maar het gemakkelijkste deel van de operatie, want het meest ‘vrijwillige’. De volgende maanden zal het alleen maar pijnlijker worden. Komen en gaan, en de wonden die dat slaat: op menselijk vlak is dat het meest gruwelijke aspect van de Wetstraat. Het is een fenomeen van alle tijden, het treft alle partijen, en het teistert elke generatie.
Het eerste belangrijke naoorlogse slachtoffer zou wel eens Gaston Eyskens kunnen zijn. Eyskens is CVP-premier tijdens de Koningskwestie, begin jaren vijftig. Als eerste minister leidt hij zijn partij, de nog unitaire CVP-PSC, in 1950 naar een megaoverwinning van 47,7 procent, goed voor een volstrekte meerderheid in de Kamer. Maar de CVP is overmoedig,er heerst een sfeer van ‘vijf minuten politieke moed’, naar de latere woorden van Yves Leterme. Ook in 1950 is dat onrealistisch, en ondanks de verkiezingsoverwinning beseft Eyskens dat alleen een compromis een duurzame oplossing is. Dat wil zeggen: Leopold III moet aftreden en zich laten opvolgen door zijn zoon Boudewijn. De CVP-achterban voelt zich vernederd en is razend. De haat is gericht tegen de eigen leiders.
De Standaard brengt verslag uit van een tumultueuze CVP-partijraad: ‘Een West-Vlaamse afgevaardigde, Michiel Vandekerckhove, deed zich bijzonder opmerken door zijn felle aanval. Hij verklaarde dat de verantwoordelijkheid van de schuldigen diende vastgelegd en gestraft te worden.’ Gestraft: zo staat het er. Eyskens en co. moeten het schavot op waaraan de eigen basis vlijtig timmert. Vandekerckhove krijgt de leiding van een interne onderzoekscommissie. Hij roept op tot een ‘uitzuivering’, door te voeren in elk arrondissement.
In het postume interviewboek Het laatste gesprek gaat Gaston Eyskens uitvoerig in op die periode, waarin de CVP plots een kopie is van de DDR: ‘Iemand is me komen vertellen dat ze een onderzoek hadden ingesteld over de gesprekken die de kinderen voerden, Mark en Erik, op de speelplaats van het Sint-Pieterscollege.’
Pas acht jaar later, in 1958, wordt Eyskens opnieuw premier, na een nieuwe electorale zege. En opnieuw krijgt hij het mes in de rug. Eyskens trotseert in 1960 namelijk een harde en uitgesproken linkse stakingsgolf tegen zijn Eenheidswet. Hij ziet te laat in dat zijn eigen CVP-voorzitter, Théo Lefèvre, achter zijn rug een nieuwe coalitie heeft voorbereid, zowaar met de gehate socialisten. De eerste minister van dat kabinet wordt, jawel, Théo Lefèvre zelf.
De wraak van Martens
Premiers die moeten vertrekken: het is het koningsdrama in de Belgische politiek. Waarbij opvalt dat sommigen hun lot gelatener dragen dan anderen. Wanneer Wilfried Martens begin 1981 vaststelt dat zijn rooms-rode regering-Martens IV nergens raakt, is de CVP niet van plan om de eerste minister te volgen. In die omstandigheden ruikt Mark Eyskens zijn kans. Hij volgt Martens op als eerste minister van een regering waarbij alle andere CVP-ministers op post blijven.
Eyskens I wordt net zo’n fiasco als Martens IV. Martens aast op eerherstel. En op wraak. Ook al hoefde hij maar een paar maanden de Wetstraat 16 te missen, hij heeft het gevoel dat hij verplicht was om ‘door de woestijn’ te trekken. Wanneer hij Martens V voorstelt, is hij de ontrouw niet vergeten. Meteen spreken journalisten van ‘de ‘verbannen CVP-ministers’. Al die belangrijke mannen en vrouwen geeft hij een C4: vicepremier Jos Chabert, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid Luc Dhoore, landbouwminister Albert Lavens, Vlaams staatssecretarissen Rika De Backer-Van Ocken (de ‘cultuurminister’), Rika Steyaert (de ‘welzijnsminister’) en Paul Akkermans (die van Ruimtelijke Ordening). Wilfried Martens zal nog meer dan tien jaar eerste minister zijn, maar geen enkele ‘banneling’ is ooit teruggekeerd in een door hem geleide regering. Alleen Chabert kon nog vele jaren een ministerieel mandaat opnemen, voor zover de Brusselse excellenties volwaardige ‘ministers’ zijn.
Netjes ontslag nemen of een ontslag kunnen aanvaarden: het is in de Wetstraat eerder uitzondering dan regel. In theorie weten elke minister en ieder parlementslid dat ze eigenlijk tot een Bijzonder Tijdelijk Kader behoren. In de praktijk vinden veel gedwongen vertrekkers dat hun uur nog niet geslagen is.
CVP’er Daniël Coens is in de jaren tachtig bijna onafgebroken minister van Onderwijs. Na de electorale dreun van ‘Zwarte Zondag’, 24 november 1991, beslist zijn partij om het politieke personeel te verjongen. Ook aan Coens deelt CVP-voorzitter Herman Van Rompuy mee dat er voor hem geen plaats meer is in de Vlaamse regering die op dat moment gevormd wordt. Amper een paar weken later schrijft Van Rompuy in het partijblad Zeg zijn herinneringen neer over ‘het moeilijke gesprek na twaalf jaar ministerschap’. Die zin komt uit… het in memoriam voor Daniël Coens. Een week voordien hoort Van Rompuy voor het eerst van Coens’ ziekte. Hij zoekt hem op in het ziekenhuis in Roeselare: ‘Ik zie zijn lach nog terwijl ik enkele seconden langer dan normaal zijn hand vasthield. De zuster zei mij dat hij binnen enkele dagen in coma zou gaan. Ik wist niet waar ik stond.’ Daniël Coens overlijdt op 15 februari 1992, een week voor de Vlaamse regering-Van den Brande I de eed aflegt. Dat doet politiek dus met een mens. Zelfs al was hij stervende, toch was Daniël Coens zo graag minister gebleven.
De afrekening met Vandenbroucke
Generatiewissels zijn pijnlijk omdat oudere politici dan geen argument hebben om hun zaak te bepleiten. Open VLD organiseert zo’n opmerkelijke ministerswissel na de nochtans erg succesvolle federale verkiezingen van 2003. De Vlaamse liberalen behalen hun beste naoorlogse resultaat. Alleen schrikken Guy Verhofstadt en Karel De Gucht ervan dat de SP.A van Steve Stevaert het net zo goed doet, en in Oost-Vlaanderen krijgen ze concurrentie van de wel zeer jonge en destijds zeer hippe Freya Van den Bossche. Zo verandert de electorale zegetocht in een bijltjesdag voor de liberale Vlaamse ministers. Ineens zijn Jaak Gabriels en Guy Vanhengel te oud. Een jaar voor de Vlaamse verkiezingen van 2004 moeten ze zo snel mogelijk plaatsmaken voor per definitie ‘beloftevollere’ want véél jongere partijgenoten als Bart Somers, Patricia Ceysens en Marino Keulen. Generatiegenoten (smalend ‘vijftigers’ geheten) als Hugo Coveliers of André Denys weten meteen dat het ook voor hen voorbij is, toch als minister. Samen met Herman De Croo halen ze dan maar uit naar het ‘jeunisme’ dat hun partij (en henzelf) treft.
Verjongen, tot daaraan toe. Maar bewust jezelf verslechteren? Dat is nochtans het resultaat van de bloedrode interne SP.A-afrekening bij de Vlaamse regeringsvorming in 2009. Frank Vandenbroucke is tot dan de machtige en althans binnen dit zonnestelsel alom gewaardeerde viceministerpresident en minister van Onderwijs en Werk. Toch ligt hij in eigen kringen ‘niet goed’. Hem wordt eigengereidheid verweten. Voorzitster Caroline Gennez doet dus wat de socialistische powers that be van haar verwachten:ze zet een manoeuvre op om Vandenbroucke te elimineren. De buitenwereld krijgt er lucht van als Vandenbroucke in volle formatieberaad publiek te kijk wordt gezet. Zo vergeet men op een dag Vandenbroucke het juiste vergaderadres door te spelen. Na een uur eenzaam wachten op een foute plek begrijpt die ook wel dat de anderen elders samen zijn, en dat zijn aanwezigheid blijkbaar niet nodig is.
Hoe ijskoud Gennez en haar naaste medewerkers in die dagen denken en doen, blijkt uit een nadien uitgelekte mail van ene Barteld Schutyser, een advocaat en jeugdvriend van Gennez die de arrogante intrigant mag spelen. In zijn schrijven suggereert Schutyser hoe ‘l’assassinat du prince’ (zijn woorden) concreet georganiseerd kan worden. Die kliek gaat ervan uit dat Pascal Smet de beste keuze is om beter te doen dan Vandenbroucke.
Het is een akelig proces. Die andere SP.A-onderhandelaar, John Crombez, legt voor aanvang van het congres aan de VRT uit dat niemand zich boven de partij mag stellen: Vandenbroucke zit vast. In de congreszaal herhaalt Peter Vanvelthoven met veel vuur die boodschap. Vanvelthoven is fractieleider in de Kamer, iedereen (incluis hijzelf) ziet hem ook minister worden in de nieuwe Vlaamse regering. Hij leeft bovendien in de overtuiging dat Gennez hem dat heeft gegarandeerd. Dat is niet zo: zij heeft hem alleen beloofd dat er ‘een Limburger’ bij zal zijn. Van Velthoven weet niet dat Gennez voor die ‘Limburgse’ ministerspost al discreet heeft gepolst bij Ingrid Lieten. Lieten zegt pas ‘ja’ als ze zeker is dat Vanvelthoven sowieso geen kans maakt. De betrokkene zelf wordt pas ná zijn stoere interventie op het congres op de hoogte gebracht van de beslissing. Een even confronterend exitgesprek is er diezelfde dag met Kathleen Van Brempt. Ook zij gaat ervan uit dat ze zichzelf kan opvolgen. Het wordt Freya Van den Bossche.
De vingerknip van Verhofstadt
Misschien valt het woord ‘drama’ of ‘afrekening’ nogal snel in de Wetstraat. Voetballers die bij Manchester United of zelfs bij Anderlecht in het eerste elftal willen raken, kunnen dat ook alleen door een collega uit de basiself te spelen. In het bedrijfsleven en zelfs in veel ‘sociale’ instellingen is dat niet wezenlijk anders. Alleen is de politiek heel publiek: elk succes, maar ook de geringste mislukking, is voer voor de pers. Goed, dat is met een voetballer ook zo, maar een speler die op de reservebank belandt in ploeg A versiert een transfer naar ploeg B of C, als het kan nog tijdens het seizoen. Voor politici is dat veel moeilijker.
Vandaar dat de macht van een partijvoorzitter over zijn ministers en verkozenen meer die van een Romeinse keizer benadert dan die van een voetbaltrainer, zelfs al beschouwt de gemiddelde partijvoorzitter zich graag als een ‘coach’. De visie van het partijhoofdkwartier primeert.
Het is zelfs politici overkomen tegen wie echt geen ernstig bezwaar bestaat. Europarlementslid Paul Staes was van de jaren zeventig tot de jaren negentig hét groene icoon in Vlaanderen. In zijn eentje zet hij Agalev (nu Groen) op de kaart als een fellowtraveller van Greenpeace: dapper, integer en volhardend in de strijd tegen vervuilers. Maar inde aanloop naar de Europese verkiezingen van 1994 komt het de Agalev-cenakels beter uit dat niet Paul Staes maar senator Magda Aelvoet de Europese lijst zou trekken. De groene partijtop gebruikt een argument waartegen Staes niet opkan: ‘Aelvoet is een vrouw!’ Staes ‘krijgt’ plaats twee: ‘Die extra zetel halen we zeker.’ Niet dus. Een paar jaar later stapt Staes verbitterd over naar de CVP. Nog later dobbert hij tot bij de Open VLD.
Daar komt hij aan in de paarse jaren. Verhofstadt is zo progressief geworden dat hij zijn eerste Burgermanifesten haast moet afzweren. Het gevolg is dat de liberale partijtop geen blijfweet met haar ‘rechtervleugel’. Wanneer partijvoorzitter Karel De Gucht koppig meent het migrantenstemrecht te moeten bekampen, hakt Verhofstadt diens kop eraf als VLD-voorzitter (Dirk Sterckx vervangt hem). Als zelfs Karel De Gucht met één vingerknip uitgerangeerd kan worden, is het wel duidelijk hoe hard en ongenadig opgetreden is tegen een steeds bozere rechtervleugel binnen de partij. In die jaren wordt de ene na de andere bekende naam uit de VLD (na enige tijd: ‘Open VLD’) gezet. De bekendste dissidenten stichten op hun beurt een donkerblauw, soms ook donkerbruin partijtje. Jean-Marie Dedecker blijft met LDD nog een factor van betekenis. Hugo Coveliers komt met Vlott bij het VB terecht. Ward Beysen raakt met Liberaal Appèl zo goed als nergens.
Want wat voor toekomst is er eigenlijk voor een politicus zonder echte partij? Voor iemand die ineens heeft afgedaan bij zijn oude vrienden, niet meer interessant is voor zijn vroegere opponenten, en dus genegeerd wordt door pers en publiek? Soms slaat de vertwijfeling toe, de verbittering, ten slotte de wanhoop. Op 14 januari 2005 wordt in Wilrijk het lichaam van Ward Beysen opgevist uit een vijver. Op een bomvolle begrafenisplechtigheid spreekt Willy De Clercq de dode aan met ‘Ward, mijn vriend’. Niemand die betwijfelt of de ontroering van De Clercq oprecht is. Maar had het allemaal zo hard gemoeten? Zo gelijkhebberig? Zo genadeloos?
Een overdosis politiek
Het blijft een intrigerende vraag: waarom doen politici zichzelf zo’n leven aan? Waarom dorsten en hongeren ze naar die zetel, naar dat ambt? Misschien ligt een begin van antwoord besloten in de chaotische memoires van Volksunie-Kamerlid Mik Babylon (1935-2006).
Vanaf de jaren zestig is Babylon een kleurrijk figuur. De man staat bekend als getalenteerd, flamboyant en mediageniek. Maar hij is ook heetgebakerd en onvoorzichtig, en hij leeft een zeer on-West-Vlaams leven in Roeselare. Bij de lijstvorming in 1979 is hij (‘niet tot mijn ontsteltenis maar tot mijn verbazing’) zijn plaats van lijsttrekker kwijt. Hij wordt niet meer verkozen. Openhartig schrijft Babylon: ‘Het was mijn bedoeling na 17 of 18 jaar parlementair mandaat in 1981 plaats te ruimen, misschien nog een paar jaar in de Senaat te zetelen en dan af te haken. De parlementaire job wordt thans behoorlijk bezoldigd en het mandaat geeft een bepaald sociaal aanzien.’ Dat aspect – welvaart en aanzien – komt zelden ter sprake maar speelt natuurlijk mee. En waar dat primeert, volgen werkelijke drama’s. Babylon trekt geen parlementaire wedde meer, maar spaart niet en blijft van het leven genieten. Dat blijft niet duren. Babylon: ‘Ik kreeg zwarte gedachten.’ Gelukkig, zo voegt hij eraan toe: ‘Cyaankali heb je op zo’n moment uiteraard niet voor het grijpen’, en ‘in een overdosis slaappillen geloofde ik niet erg’.
Met slaappillen, of toch met een overdosis medicijnen, pleegt Alain Van der Biest in 2002 wel zelfmoord. Het gebeurt aan de vooravond van het proces over de moord op de Luikse socialist André Cools. Van der Biest wordt verdacht van betrokkenheid bij de aanslag. Ooit was Cools zijn politieke peetvader geweest.
Tijdens het onderzoek ontdekken de speurders Van der Biests intieme carnets. Daarin staat zwart op wit te lezen hoe persoonlijk een politiek dispuut kan worden. Hoezeer Van der Biest zijn mentor Cools begint te haten. ‘Ik laat me niet op mijn kap zitten door C. (fuck him)’, schrijft hij. Hij raakt geobsedeerd door de hele PS. In 1990 schrijft hij: ‘Heer, zorg er in de eerste plaats voor dat ik morgen niet angstig zou zijn. Zorg dat Cools en Moureaux geen spelletjes spelen met mij. Zorg ervoor dat ik gerespecteerd word en sterk ben. Heer, ik bid u op mijn knieën.’
Later komen er steeds meer notities vol nijd en haat. In 1991 staat er: ‘Het zijn gangsters. Het is nodig om te handelen zoals zij: door middel van terrorisme.’ In de zomer van dat jaar wordt André Cools doodgeschoten. Elf jaar later slaat Alain Van der Biest de hand aan zichzelf. Hij heeft nooit een antwoord kunnen vinden op de vraag: ‘Is er leven na de politiek?’
Jazeker, zou je van buitenaf denken. Maar voor wie in de politiek staat, is het niet altijd gemakkelijkom de zaken zo te bekijken. En dus ketenen politici die het niet inzien zich vast aan hun mandaat, hun partij,hun ambitie. En dus vaak aan hun ongeluk.
Straks worden het in de Wetstraat weer wrange maanden.
DOOR WALTER PAULI
Komen en gaan, en de wonden die dat slaat: op menselijk vlak is dat het meest gruwelijke aspect van de Wetstraat.
Het blijft een intrigerende vraag: waarom doen politici zichzelf zo’n leven aan?