Zoals de komende zomerserie zal aantonen is het ombrengen van een politieke tegenstander een veel te ernstige kwestie om aan onbevoegden over te laten.
‘Het is een onderwerp waarover alleen op fluistertoon wordt gepraat. Want het is een politieke ingreep die nogal wat morele bezwaren oproept. En toch, wanneer een vrouw een pistool afvuurt op Lenin, dan juicht de ene helft van Europa. Wanneer alweer een vrouw, in een vlaag van mystieke inspiratie, een revolver richt op de keizerlijke neus van onze dictator Benito Mussolini begint het andere deel te juichen. Als je die twee helften bijeentelt dan kom je tot de vaststelling dat heel Europa zijn instemming kan betuigen met een politieke moordaanslag.’ Deze ijzersterke logica is van de Italiaanse oproerkraaier Emilio Lussu, auteur van de Teoria dell’insurrezione, nog altijd een nuttig boek voor wie een staatsgreep overweegt.
Uiteraard kan geen weldenkend mens zijn goedkeuring verlenen aan een politieke moordaanslag. Toch hebben westerse grootmachten inlichtingendiensten met elk een dirty tricks-afdeling die dat soort dubieuze zaken regelen. De Franse president Charles de Gaulle beschikte in de nadagen van de Algerijnse oorlog zelfs over een eigen organisatie voor de moordende strijd tegen de rechtse ultra’s van de Organisation de l’Armée Secrète (OAS).
In eigen land werd de communist Julien Lahaut omgebracht door een leopoldistisch commando nadat deze tijdens de eedaflegging van koning Boudewijn ‘ vive la république‘ had geroepen.
Wie in 1991 André Cools vermoordde weten we intussen. Maar wie de moordenaars contracteerde om de Luikse PS-leider neer te schieten blijft een goed bewaard geheim.
Wie de opdracht gaf voor de moord op de Amerikaanse president John Kennedy is een van de grote politieke raadsels van de 20ste eeuw. Want dat de vermeende moordenaar Lee Harvey Oswald daar in Dallas op die novemberdag in 1963 helemaal alleen opereerde gelooft intussen niemand meer. Jaren geleden verscheen zelfs een raadselachtig boek Farewell America geschreven door ene James Hepburn en… gedrukt in België. Daarin staan talloze inlichtingen over het bevreemdende optreden van de Amerikaanse geheime diensten, legergeneraals en Texaanse oliebaronnen voor en na de moord op Kennedy. De auteur van het boek, James Hepburn, blijkt niet te bestaan, maar zou een pseudoniem zijn waarachter de Franse inlichtingendienst Section de Documentation Extérieure et de Contre-Espionnage, kortweg SDECE, schuilgaat.
Uitgerekend John Kennedy zelf was van oordeel dat in het politieke bedrijf het doel al eens de middelen wettigt. In 1963 werd de Zuid-Vietnamese president Ngo Dinh Diem, die vredesgesprekken met het noorden wilde aanknopen, met de hulp van de CIA omgebracht. Het was een politieke moord die voor een escalatie van het Vietnamese conflict zorgde. Toen aan Kennedy’s veiligheidsadviseur McGeorge Bundy werd gevraagd of die openlijke toespelingen op de betrokkenheid van de Amerikaanse inlichtingendienst bij de moord op Diem niet gênant werden, antwoordde die lachend dat je geen omeletten kan bakken zonder eieren te breken.
DRASTISCHE MAATREGELEN
‘Nu en dan valt zo’n politieke moord nog te verdedigen’, schrijft Colin Wilson, de Xenophon van de geschiedenis van de misdaad in zijn Order of Assassins. ‘Want soms is het slachtoffer inderdaad een politieke tiran wiens dood een situatie ten goede kan wijzigen.’
Weinigen hebben inderdaad tranen gelaten om de gewelddadige dood van de Roemeense dictator Nicolae Ceausescu. Een welgemikt schot op de Haïtiaanse dictators Papa Doc en Baby Doc zou zelfs alhier op weinig morele afkeuring zijn gestoten.
‘Maar’, schrijft Colin Wilson, ‘een blik op de lange lijst met koningen, prinsen, presidenten, ministers en politici leert dat de meeste politieke moorden geen enkel politiek effect hadden. In de meeste gevallen ging het om een volkomen absurde daad.’
In bepaalde gevallen viel zelfs het verkeerde slachtoffer. Of was de moordenaar compleet geschift, zoals Charles Guiteau die in 1881 de Amerikaanse president James Garfield in de rug schoot. Guiteau, een ongeschoolde arbeider, waande zichzelf eerste minister van Engeland, en teisterde geregeld het Witte Huis met zijn missives waarin hij een ambassadeurspost opeiste, eerst in Wenen, daarna in Parijs. En vermits Garfield zijn diplomatieke carrière in de weg stond, nam Guiteau drastische maatregelen.
Soms volstond de drang om beroemd te worden om iemand neer te leggen. Het overkwam de Oostenrijkse keizerin Elisabeth. Ze werd in 1898 bij het meer van Genève vermoord door de Italiaanse arbeider Luigi Lucheni. Die had enkele dagen eerder tegen vrienden opgegeven dat hij dolgraag iemand wilde vermoorden. ‘Maar het moest een bekend iemand zijn, zodat de moord in de krant kwam.’ De keuze viel op keizerin Sisi.
Twee jaar later, in juli 1900 was de Italiaanse koning Umberto I, een parmantige oude heer die in niets leek op een tiran, aan de beurt. Hij werd in Monza neergeschoten terwijl hij prijzen uitreikte aan verdienstelijke sportlui. De moordenaar Gaetano Bresci, een Amerikaan van Italiaanse origine, reisde van Paterson in New Jersey naar Italië om de moordaanslag te volbrengen. Bresci werd aangehouden en veroordeeld, maar hij weigerde elke verklaring over de moord. Uiteindelijk pleegde hij zelfmoord in z’n cel.
Met het neerschieten van Umberto had Bresci een voorbeeld gesteld voor zijn landgenoot van Poolse afkomst Leon Czolgosz die alle krantenknipsels over de moordaanslag op de Italiaanse koning verzamelde. Ook Czolgosz nam zich voor bekendheid te verwerven door op spectaculaire wijze een beroemdheid om het hoekje te helpen. Zijn ambitie was niet min, want hij koos als slachtoffer de Amerikaanse president William McKinley. In september 1901 stond Czolgosz in een rij met wachtenden die de president tijdens diens bezoek aan Buffalo de hand wilden schudden. Zodra hij oog in oog kwam met McKinley trok Czolgosz een pistool en schoot hem neer. Wat de daaropvolgende bekendheid betrof werden Czolgosz’ verwachtingen zelfs ver overtroffen, want hij staat voor altijd te boek als de eerste terdoodveroordeelde die op de elektrische stoel mocht plaatsnemen.
DE COMPLOTTHEORIE
Charles Guiteau, Gaetano Bresci, Leon Czolgosz, het waren mannen met een missie. In die zin tonen ze nogal wat gelijkenissen met de befaamde sluipmoordenaars tijdens de 16de- en 17de-eeuwse godsdienstconflicten. François Ravaillac, die op 16 mei 1610 de Franse koning Hendrik IV neerstak was zo’n man met een goddelijke missie.
Uit de eigentijdse kronieken, onder meer die van Pierre de L’Estoile, weten we precies wat er die dag is gebeurd. Parijs was onrustig. Koning Hendrik IV maakte zich op voor een militaire campagne in het Rijnland, samen met enkele Duitse prinsen. Het gerucht ging dat hij een nieuwe godsdienstoorlog wilde beginnen tegen de katholieken en tegen de paus. Dat was in elk geval wat Ravaillac rotsvast geloofde.
Hendrik IV had net de macht overgedragen aan de koningin, Maria de Medici. Die zou tijdens zijn afwezigheid het regentschap waarnemen. De koning wilde de laatste voorbereidingen voor de installatie van de koningin als regentes gaan bekijken toen zijn karos op de hoek van de Parijse rue Saint-Honoré en de rue de la Ferronerie klem raakte tussen de volgeladen kar van een wijnboer en een hooiwagen. Van de heersende verwarring maakte Ravaillac, een warhoofd uit Angoulême, gebruik om op het wiel van de karos te springen en de koning twee messteken toe te brengen. In het tumult van de verkeersopstopping hadden de begeleiders van de koning zelfs niks gemerkt. Had de opgewonden Ravaillac niet met zijn bebloede degen staan zwaaien, dan was de moord op Hendrik IV wellicht onbestraft gebleven.
Het nieuws van de moord ging als een schokgolf door Europa. In Parijs gonsde het meteen van de geruchten over een complot. Volgens sommigen had de koningin de moord bevolen. Anderen spraken openlijk over alweer een samenzwering van de jezuïeten.
De jezuïeten waren een tijdlang uit Parijs en Frankrijk verbannen na een eerdere moordpoging op Hendrik IV door ene Jean Chastel, die bij de jezuïeten zijn opleiding had genoten. In 1599 nog had de Spaanse jezuïet Juan de Mariana openlijk de lof gezongen van de dominicaan Jacques Clément die in 1589 Hendrik III had vermoord. Want, zo oordeelde Mariana, koningsmoord is toegelaten als de heerser zich aan de katholieke godsdienst vergrijpt. En Mariana stond met die mening niet alleen. Zelfs Erasmus, en Montaigne na hem, oordeelden dat in bepaalde, zij het uitzonderlijke, gevallen moord op de koning of de prins gewettigd was.
De humanisten beriepen zich graag op de grote voorbeelden van koningsmoordenaars uit de klassieke oudheid. Vooral Brutus de moordenaar van Caesar, door Dante nog naar de hel gestuurd, stond bij hen hoog aangeschreven.
BEVELEN VAN GOD
Het Romeinse keizerrijk was een bloeiperiode voor koningsmoordenaars, zou de Engelsman Thomas de Quincey, schrijver van Moord beschouwd als één der schone kunsten, hebben gezegd. Het aantal Romeinse keizers dat in bed stierf is snel geteld. De meeste keizers kwamen op vaak gruwelijke wijze aan hun einde. Het zal de liefhebbers verheugen te vernemen dat een van die moorden, op keizer Pertinax (die zich slechts 87 dagen op de Romeinse troon wist te handhaven) het werk was van een Bataafse praetoriaan afkomstig uit de streek van Tongeren – een landgenoot, zeg maar – van wie de naam jammer genoeg niet bewaard is gebleven.
De eerste kerkvaders probeerden aan het einde van het Romeinse keizerrijk wat orde op zaken te krijgen. Maar ze lieten tegelijk de deur op een kier door in bepaalde gevallen de mogelijkheid van een goddelijke interventie in te bouwen.
Volgens Firmianus Lactantius in de vierde eeuw na Christus was de moord op Nero, die zich talloze keren aan christenen had vergrepen, zonder meer het werk van God.
Augustinus, die op alles een ingenieus antwoord wist, keurde in zijn Civitate Dei moord, het weze zelfs op een goddeloze tiran, ten stelligste af. Volgens Augustinus mochten alleen magistraten en vertegenwoordigers van het volk de doodstraf uitspreken en laten uitvoeren. Tenzij… tenzij de moordenaar zijn bevel om de tiran te doden rechtstreeks van God kreeg. Zelfs Thomas van Aquino zou Augustinus nooit tegenspreken. Waar die stelling toe kan leiden, zou blijken tijdens de godsdienstoorlogen.
‘Er is geen lieflijker offer dan het bloed der tirannen’ verzekerde zelfs Giovanni Boccaccio. ‘Tegen de tiran mag ik wapens, samenzweringen, spionnen, hinderlagen en listen gebruiken.’ Machiavelli die zich in zijn Discorsi over het vraagstuk had gebogen leek Boccaccio gelijk te geven. En in het 15de-eeuwse Italië werden die mogelijkheden niet onbenut gelaten. Pausen en prinsen zochten in deze teksten hun gelijk om de politieke tegenstanders fysiek uit te schakelen. Jacob Burckhardt vestigde ooit de aandacht op het grote aantal politieke moorden dat in de kerk, zelfs in volle eredienst, werd voltrokken. Alsof de moordenaars God als hun getuige wilden inroepen. In 1127 al werd Karel de Goede in Brugge tijdens de kerkdienst in Sint-Donaas vermoord door de Erembalden. In die zin is de politieke moord in 1345 op de Gentenaar Jacob van Artevelde dan weer ondermaats: gewoon op straat doodgeslagen met een bijl door een balsturige schoenlapper. Zeg nu zelf.
HET EEUWIG LEVEN
Dat het ook eleganter kon maken we op uit de archieven van de Venetiaanse Raad van de Tien die wel eens vaker tot politieke moord overging. Dat werd allemaal netjes opgetekend. Een naam met daarnaast de vermelding factum, betekende dat Venetië alweer een politieke opposant minder telde.
In de archieven van de Tien zitten notulen van een vergadering op 4 januari 1544 waarin de deelnemers aan de bijeenkomst een soort offerte voorgelegd kregen van een gifmenger, een Franciscaan: 500 dukaten voor de grote sultan, 150 dukaten plus reiskosten voor de koning van Spanje, 60 dukaten voor de hertog van Milaan, 50 dukaten voor de markies van Mantua en 100 dukaten om de paus te vergiftigen.
Volgens de notulen besloten de tien de kunsten van de gifmenger uit te proberen op keizer Maximiliaan II. Of die poging ooit werd ondernomen valt niet te achterhalen.
Tijdens de godsdienstoorlogen werden de teksten van de oude kerkvaders graag aangehaald om de moord op protestantse tegenstanders te wettigen. Vooral de jezuïeten kleefde in die periode een kwalijke reputatie aan. Werd er niet verteld dat zij in 1582 Juan de Jauregui, de bediende van een Spaanse bankier in Antwerpen, aanzetten tot de moordaanslag op Willem van Oranje? Volgens sommigen hadden de Antwerpse jezuïeten Jauregui het eeuwige leven beloofd – wat merkelijk goedkoper was dan de 25.000 dukaten die Jaureguis baas hem in geval van succes had beloofd.
De Spaanse koning Filips II had Oranje volgelvrij verklaard. Daarom hield de fanatieke abbé François-Xavier de Feller tot laat in de 18de eeuw vol dat Geeraert slechts de uitvoerder was geweest van de veroordeling van een rebels sujet door de legitieme vorst.
Geen wonder dat in 1584, na de geslaagde moordaanslag van Balthasar Geeraert op Willem van Oranje opnieuw de jezuïeten als de aanstokers werden aangewezen.
De jezuïeten en de andere kerkleiders lieten trouwens hun vreugde om de dood van Willem van Oranje de vrije loop. In het katholieke ‘s-Hertogenbosch hieven ze het Te Deum aan toen het nieuws van de moord op Oranje bekend werd.
In Antwerpen schreef bisschop Laevinus Torrentius zijn In laudem Balthasaris Gerardi, fortissime tyrannicidae. Het lofdicht werd in 1594 gedrukt door de weduwe van Plantijn en haar schoonzoon Jan Moretus in Torrentius’ tweede uitgave van diens Poemata sacra.
In Douai boog de Nederlandse theoloog Willem Hessels zich over de vraag of Balthasar Geeraert, na zijn gruwelijke terechtstelling, als martelaar een plaats verdiende onder de heiligenschaar. Tegenwoordig leggen de aanstokers van echte politieke moorden wat meer discretie aan de dag.
Rik van Cauwelaert