Hoe doe je aan kunst- en cultuuropvoeding binnen vier schoolmuren? Een reportage van op de werkvloer en vanuit de reflectiekamer.
‘Er moet iets fout gaan, de deur mag je best vergeten’, aldus dramaturg Joost Leroy. Dieter, een leraar in spe, lust er wel pap van als Joost hem samen met zijn jaargenoten oproept om zich als bouwvakker in een pantomime uit te leven. Kevin doet ook aardig zijn duit in het zakje. Of hij met dergelijke bewegingsspelletjes over enkele jaren zijn scholieren iets cultureels zal kunnen bijbrengen? Nee, hij denkt dat hij het eerst zou proberen met enkele meer voor de hand liggende situaties, zoals ’s morgens opstaan. Het is typisch voor deze studenten van het eerste jaar lerarenopleiding aan de Brusselse Erasmus Hogeschool dat ze uitbundig meedoen met de praktijk die hen hier wordt voorgeschoteld, maar dat ze achteraf het eventueel toch wat meer gewoontjes zouden invullen. De studenten die later in het kleuter- of lager onderwijs willen terechtkomen, staan natuurlijk pas aan het begin van het driejarig opleidingsparcours, zo vertelt Dominique Brecx, coördinatrice. Nu worden ze een week lang ondergedompeld in de vijf verschillende domeinen van de muzische vorming (drama, dans, beeld, muziek, media) die sinds kort plichtvak is in het basisonderwijs tot twaalf jaar. Maar gaandeweg zullen ze meer gaan nadenken over de manier waarop ze cultuur in al haar facetten bij hun toekomstig schoolpubliek zullen overbrengen.
Els heeft er al een filmpje opzitten. In het media-atelier kijkt ze met haar medestudenten hoe een kortfilm dankzij de computer in een minimum van tijd professioneel kan worden gemonteerd. Samen met haar jaargenote heeft ze van de mediatrainer een confrontatie moeten ensceneren tussen twee personen. Ze hadden iets als een aanranding in beeld gebracht en nu kijken ze naar het resultaat van hun korte filmische uitstap. Els vermoedt dat ze later in de klas heel wat met camera’s zal kunnen laten doen door de scholieren. ‘Een kind beweegt graag. Het is door kinderen hun gang te laten gaan dat je hen iets kan bijbrengen, niet door ze stil te laten zitten op de schoolbanken.’ Ze herinnert zich zelf nog hoe ze ooit in haar kinderjaren televisie had gespeeld in haar klasje. ‘We keken toen door de rechthoek van een lege doos die als tv-toestel fungeerde. Ondertussen werden we door een videocamera gefilmd.’
EEN STOOMCURSUS
Tineke is in een andere zaal bezig een allegorische voorstelling van de overwinning in te kleuren. Het manshoge portret lijkt op een triomfalistische Noorman. Eerst had graffitikunstenaar en decorbouwer Pieter Van den Broeck hen laten kiezen tussen abstracte deugden en ondeugden, zoals eenzaamheid of overwinning. Daarna moesten ze via allerlei kleurrijke stoffen de omtrekken van die abstracte kwaliteit in een concreet portret gieten. Door het portret aanvankelijk in een textielversie te maken, aldus Van den Broeck, krijgen ze meer gevoel voor de proporties en voor de figuur. Vervolgens schilderden ze een picturale versie van de voddenpop. Nee, Tineke was zelf nog nauwelijks in musea geweest, laat staan in musea voor schilderkunst. Maar nu had ze wel eerst een kunstboek ingekeken om samen met haar team een portret te kunnen maken. En ja, dankzij die ‘praktische’ benaderingswijze kan schilderkunst heel boeiend zijn.
Muziek en dans worden de hele week lang in andere workshops aan de studenten al doende voorgesteld. Op die manier krijgen ze op enkele dagen een stoomcursus muzische vorming toegediend door kunstenaars die ieder op hun terrein van wanten weten. Toneelacteurs, mediamensen, plastische kunstenaars, dansers en muzikanten spelen hier letterlijk zelf voor vormende muze en niet de traditionele docenten. Om al die artistieke deskundigheid binnen de vier schoolmuren te krijgen, kunnen lesgevers tegenwoordig een beroep doen op bemiddelaars die scholen een kunstenaarspakket aanreiken op hun maat en naar hun beurs. Brecx doet nu al enkele jaren een beroep op de diensten van Tijl Bossuyt van het Vlaams Centrum voor Amateurkunsten (VCA) die op haar vraag de kunstenaars die ze nodig heeft naar de school chartert. Om een dergelijke doe-stage in het kader van de muzische vorming te bekostigen, krijgt Brecx een betoelaging van Canon, de Cultuurcel van het departement van Onderwijs. Maar ondanks die tussenkomst in de kosten vanwege de Vlaamse Gemeenschap moeten de studenten toch nog 4000 frank extra ophoesten om een week lang te kunnen schilderen, dansen, filmen, muziek maken en toneelspelen. De meeste studenten blijken met dat bedrag niet zoveel moeite te hebben, ‘want het eten is immers inbegrepen’. ‘Voor bos- en sneeuwklassen moest je vroeger op school toch ook betalen, waarom dan niet voor kunstklassen?’
De onderwijsleerplannen schrijven sinds enkele jaren voor dat leerlingen in het basisonderwijs een geïntegreerde muzische vorming dienen te krijgen. Kortom, de meesters en juffen moeten in de klas meer doen dan alleen maar knutselen of zingen en voordragen. Ze dienen hun pupillen een hele culturele gevoeligheid bij te brengen die hen wapent voor de hedendaagse multiculturele mediamaatschappij. Mooie woorden van hooggestemde pedagogen, maar hoe begin je daaraan als onderwijzer in de praktijk? Mensen als Bossuyt en Leen Thielemans (zie kaderstuk) proberen via hun organisaties kunst op school of, omgekeerd, de school naar de cultuurinstellingen te brengen. Het ministerie van Onderwijs zorgt voor begeleiding en financiële ondersteuning. Maar die begeleiding is minimaal en de ondersteuning eveneens. Bossuyt: ‘De scholen hebben wel de extra opdracht gekregen om aan muzische vorming te doen, maar ze hebben niet de extra financiële middelen gekregen om die opdracht behoorlijk rond te krijgen.’
DYNAMO
De twee gedetacheerde leerkrachten die de Canon Cultuurcel van het departement Onderwijs bemannen, spreken Bossuyt niet tegen. Ze vieren dit jaar hun lustrum en ze hebben gedurende die vijf jaar heel wat in beweging gebracht in het Vlaamse onderwijslandschap op gebied van muzische vorming. Maar toch. Vijf jaar geleden waren ze met vier vrijgestelden om de cultuureducatie aan Vlaamse scholen te bevorderen en nu slechts met hun tweetjes. Erna Schelstraete vermoedt dat er tegenwoordig andere prioriteiten zijn in de onderwijskabinetten, zoals het inplanten van informatietechnologie in de scholen en de kansarmoedebestrijding.
Het is alleszins een titanenwerk om met 2 (twee!) goed te doen voor 150.000 leerkrachten.
Nochtans mogen de inspanningen die de Canon Cultuurcel zich de jongste vijf jaar heeft getroost om cultuur aan de man te brengen in de scholen zeker gezien worden. Er is de megabrochure DynaMo² waarin meer dan honderd organisaties zichzelf voorstellen als kunstbemiddelaar. Scholen kunnen samen met die instanties een bepaald project voorstellen en vervolgens een betoelaging krijgen. En daarnaast zijn er twee boekjes op hoogglanspapier waarin Canon zichzelf na die vijf jaar feestelijk presenteert. Leren van, met en over kunst bundelt enkele toespraken of interviews met kunstpedagogen en kunstpausen, zoals Jan Hoet. Kunst(en) op school geeft een overzicht van de bonte mengeling cultuurprojecten die de jongste vijf jaar aan Vlaamse scholen werden opgezet. De tientallen getuigenissen van leraars en kunstbemiddelaars illustreren het vallen en opstaan van de ervaringsgerichte kunstpedagogie. Eddy Duquenne van de Federatie van Vlaamse Erkende Culturele Centra (FEVECC) vat de maatschappelijke dimensie van ervaringsgerichte muzische vorming pregnant als volgt samen: ‘Geef aan elk kind drie kleuren en een aantal opdrachten en ze zitten met een plastisch probleem. En wat is er in deze maatschappij belangrijker dan de problemen die op ons afkomen in de ogen durven kijken en aanpakken?’
Bossuyt vermoedt dat de economische relevantie van probleemoplossende en flexibele attitudes bij toekomstige werknemers misschien de financiële ondersteuning van de culturele vorming in de scholen ten goede komt. Het bedrijfsleven beseft dat culturele vaardigheden, zoals openheid voor andere culturen, creativiteit en innovatiebereidheid, eveneens in een breder kunstpedagogisch kader kunnen worden ingeoefend. Vandaar Bossuyts optimisme: ‘Geef ons nog vijf jaar en het hele klimaat in verband met cultuureducatie is veranderd.’ Maar voorlopig blijven leraren die de muzische vorming ter harte nemen en zich willen laten bijscholen meestal op de eigen beurs aangewezen. Er loopt nu een tweejarige navormingscursus muzische vorming voor leraars die al enkele jaren in het onderwijs staan. Ze moeten er dan wel 40.000 frank voor over hebben. Er zijn weinig of geen scholen die de hele pot terugbetalen aan de cultuuridealisten in hun korps. Als ze hun verplaatsingsonkosten kunnen recupereren, zijn de meeste bijscholers al meer dan tevreden.
Het ligt voor de hand dat zeker toekomstige leraren een grondige culturele competentie ontwikkelen tijdens hun opleiding, ook al oogt het kostenplaatje niet altijd zo fraai. Maar cultuur hoeft volgens Bossuyt daarom geen geld te kosten: ‘Het creëren van een culturele atmosfeer op school begint met heel simpele zaken. Hangen er bijvoorbeeld affiches op de campus die culturele activiteiten aankondigen? Toen ik onlangs in een Antwerpse hogeschool rondliep, waren er nergens sporen te vinden van welke culturele affiche dan ook. Het departementshoofd antwoordde me toen laconiek dat hij zijn school proper wou houden. Tè proper dus. Want het leven waarop we studenten moeten voorbereiden, is niet zo proper als die cleane schoolmuren willen doen geloven.’
EEN ONAFHANKELIJK STEUNPUNT
Bossuyt zwemt al lang rond in de Vlaamse watertjes van de cultuureducatie. Vlak na de Tweede Wereldoorlog werd er aan kunsteducatie gedaan via allerlei programma’s die opkwamen voor vrije expressie. In de jaren zestig sloeg de vlam pas goed in de pan. Gust Bal zorgde met de oprichting van de Dienst voor Animatie, Creatieve Expressie en Bemiddeling (DACEB) voor een frisse wind in het onderwijsveld rond culturele vorming. In de jaren zeventig werd vooral het maatschappelijke aspect van cultuuroverdracht in het onderwijs geaccentueerd. Met de dood van Bal in 1984 doofde ook het DACEB uit. De scholen waren voortaan op zichzelf aangewezen om van cultuuronderwijs werk te maken. Lesgeven werd opnieuw verengd tot hoofdzakelijk cognitieve kennisverwerving waardoor de emotieve, sociale component van cultuur in de verdrukking kwam. Het is pas in de jaren negentig en dan vooral met de komst van Canon in 1995 dat de overheid weer de hand aan de ploeg slaat. Maar die inspanningen, hoe nobel ook, dienen zeker nog te worden opgedreven.
Bossuyt pleit voor een onafhankelijk steunpunt voor cultuureducatie dat niet is ingebed in een onderwijs- of cultuuradministratie: ‘Nu heb je meer dan 140 vzw’s die zich in de DynaMo-brochure verkopen als legitiem kanaal om aan kunst te komen doen aan school. Ik durf wedden dat amper 30 procent van die organisaties kwaliteitswerk bieden. Natuurlijk kan de Canon Cultuurcel met zijn twee medewerkers al die .instanties onmogelijk screenen op hun kwaliteit.’ Het is inderdaad opvallend dat cultuureducatie een huis is met heel veel verschillende kamers. Bedolven onder een berg van brochures en allerlei initiatieven moet het voor individuele leerkrachten en scholen toch moeilijk zijn om een project op hun maat te kunnen selecteren. Een vraag naar een meer gestructureerde, gestroomlijnde aanpak van het culturele vormingsaanbod is dus legitiem. Bossuyt: ‘Er is geen echt aanspreekpunt dat de scholen op een systematische manier kan helpen met het opvolgen van de muzische vorming. En omgekeerd heeft het buitenland ook geen verbindingskanaal om informatie naar ons te laten doorstromen. Op die manier dreigt Vlaanderen te verdwijnen uit de internationale netwerken, zoals Art and Education.’
KORTER OP DE BAL
Erna Schelstraete van de Canon Cultuurcel is het niet eens met de kritiek van Bossuyt. Het aanbod van de vormingsorganisaties in de DynaMo-brochure staat wel degelijk garant voor een zekere kwaliteit: ‘Als bepaalde cultuurbemiddelaars op school hun werk niet goed doen, dan horen we dat achteraf en dan volgen we dat zeker op.’ Ze geeft toe dat een betere bemanning en gullere financiering van de Canon Cultuurcel de service zou verbeteren: ‘We zouden korter op de bal moeten kunnen spelen in onze contacten met scholen. Scholen moeten nu veel te lang wachten op de centen voor hun muzische projecten. We worden momenteel heel sterk bevraagd en dreigen zelfs het slachtoffer te worden van ons eigen succes.’ Maar een autonome dienst voor cultuuropvoeding, los van het departement onderwijs, ziet ze niet zo direct zitten. Er was ooit de belofte dat er binnen cultuur een onderwijscel zou komen en omgekeerd een cultuurcel binnen onderwijs. Maar alleen die laatste helft van de belofte is ondertussen ingelost. Schelstraete: ‘Wij van de Cultuurcel binnen het departement Onderwijs zijn niet zo te vinden voor een autonome dienst cultuureducatie. Wij hebben tenslotte onderwijsdoelstellingen: wij willen cultuur in het onderwijs een volwaardige en actieve plaats geven. Wij moeten er niet voor zorgen dat de culturele centra en kunsthuizen meer publiek krijgen. Een achtjarige is geen vierde van een tweeëndertigjarige. Je moet aan die achtjarige op school de ruimte en de mogelijkheden geven om zelf uit te maken wat hem wel en niet aanspreekt in het culturele aanbod. Sterker nog. Kinderen en jongeren hebben het recht om zelf uit te maken wat hen al dan niet boeit en wat voor kunst en cultuur ze willen hebben. Het is niet aan ons om publiek te kweken voor de culturele sector.’
Als Bossuyt luidop droomt van de vijfenzeventig miljoen die nodig zijn om een autonome dienst voor cultuureducatie op te richten, zal hij zich vooralsnog moeten wenden tot minister van Cultuur Bert Anciaux. Met zijn beleid van cultuurspreiding lijkt het vanzelfsprekend dat hij eventueel ook iets zou doen voor cultuureducatie.
Brecx timmert ondertussen voort aan de weg, samen met haar studenten, ook al is het niet altijd even makkelijk. De culturele achtergrond van de toekomstige leraren stelt immers vaak weinig voor. Brecx: ‘ La culture, c’est ce qui reste quand on a tout oublié. Dat is het cultuurbegrip dat wij vroeger hebben meegekregen. Spijtig dat de studenten nu niet veel meer hebben dat ze zouden kunnen vergeten. Vandaar dat ik met de studenten in de lerarenopleiding vooral aan cultuurshopping doe. Het blijft bij een patchwork van verschillende artistieke activiteiten. Maar door hen onder te dompelen in een bad van verschillende kunsten, blijft er toch altijd iets hangen dat later vruchtbaar blijkt in de onderwijspraktijk.’
Dieter, Kevin, Els en Tineke maken zich klaar voor het volgende atelier. Zij zullen dit bad der kunsten allicht niet zo vlug vergeten. Hun leerlingen kunnen er later in de klas alleen maar wel bij varen.
Voor meer inlichtingen omtrent de brochures en werking van de Canon Cultuurcel: Canon Cultuurcel, Koning Albert II-laan 15, 1210 Brussel. Erna Schelstraete en Jan Staes, tel. 02-553 96 65 tot 67 – fax 02-553 96 75 (erna.schelstraete@ond.vlaanderen.be – jan.staes@ond.vlaanderen.be)
Frank Hellemans