Club Brugge is in een diep dal verzeild. Beloftencoach Willy Wellens plaatst enkele kanttekeningen.
Het kan eind november zijn, maar meestal is het in het begin. Soms gebeurt het half oktober, een enkele keer viel het eind september voor. Maar één ding is zeker: de herfst is voor Club Brugge een gevaarlijke periode. Met allerlei varianten op het rampzaligste aller scenario’s: in de beker van België uitgeschakeld door een provincialer, in de competitie vijf nederlagen op rij waarvan vier thuis, in de Europabeker gewipt door een onbekende uit de Kaukasus, nadat een zekere kwalificatie in blessuretijd door twee own-goals uit handen werd gegeven.
Zo erg is het nooit geweest, maar het heeft een paar keer niet veel gescheeld. Dit seizoen bijvoorbeeld komt Club dicht in de buurt. Eerst Europees gewipt door Hapoel Haifa. Daarna verloren op Westerlo en thuis tegen Gent. In de Belgische beker uitgeschakeld door Lokeren. Daarna opnieuw in competitie verloren op Genk. En dat alles in vier weken tijd.
De kranten stonden bol van die ene vraag: neemt men bij Club het woord “crisis” in de mond? En voor die men draaide dan telkens secretaris Jacques Denolf op.
Het deed wat denken aan de topdagen van de affaire-Dutroux. “Zegt Paul Marchal zijn vertrouwen in het gerecht op?” Gedurende maanden was dat in ernst voorpaginanieuws. Tot, wij zijn vergeten wanneer, Marchal de spanning eindelijk wegnam en op de trappen van het justitiepaleis de vernietigende woorden sprak: “Ja, ik zeg mijn vertrouwen in het gerecht op.” Waarbij zowel hijzelf als de journalist keken alsof het enig mogelijke gevolg nu het einde van de wereld was. Helaas draaide die verder zoals hij altijd had gedraaid, en gebeurde er niets. Zelfs het gerecht hield niet op te bestaan.
Van dezelfde orde was de vraag: “Is het crisis bij Club Brugge?” Ja, nee. Ja, nee, misschien. Als ze nog één keer verliezen. Als ze nu nóg een keer verliezen. Als ze nu een derde keer zouden verliezen. Enfin, uiteindelijk verloren ze vier keer, wonnen daarna met 5-2 van Standard, en de crisis was bezworen. Tot twee weken later Moeskroen met 1-2 op Jan Breydel kwam winnen. Was het dan tenminste nu crisis? Nog niet.
Laten we eens luisteren naar Willy Wellens die, half-insider half-outsider, de zaken met een beetje afstand kan bekijken. Willy is na Raymond Mommens de speler met de meeste wedstrijden in eerste klasse (598, Mommens heeft er 614). Hij heeft alles meegemaakt en weet waarover hij praat. Momenteel is hij bij Club Brugge, een van de negen teams waarvoor hij gevoetbald heeft, verantwoordelijk voor de beloften. Hoe verklaart hij het kwakkelen van Club?
Willy Wellens: We hebben veel nieuwkomers moeten inpassen, dat vraagt tijd. De voorbereiding was niet hoogstaand, maar dat is op zich niet belangrijk. Toen we met RWDM kampioen werden, was dat ook na een erbarmelijke voorbereiding. Maar we pakten wel de titel met negen punten voorsprong. Ik heb niet alle matchen van Club gezien omdat ik soms op pad moet met een scoutingsopdracht, maar de meeste wel. Tijdens de eerste vier competitiematchen pakten we twaalf op twaalf, er werd bij momenten goed gespeeld, we kregen weinig doelpunten tegen en scoorden zelf vrij makkelijk. Er stond iets op het veld, het 4-4-2-systeem leek ons te passen. Sommige buitenstaanders spraken al van de titel. Maar ook toen zag je dat de inpassing van de nieuwelingen niet voltooid was. We konden wel teren op één man die erbovenuit stak: Gert Verheyen. Toen hij geblesseerd uitviel, zijn we beginnen te sukkelen: vier matchen op rij verloren, nadat we eerst ook al uit de UEFA-cup waren gewipt.
De kern telt meer dan twintig spelers. Het wegvallen van één man mag toch niet zo zwaar doorwegen?
Wellens: Neen, maar door de omstandigheden waarin het gebeurde, was het deze keer wel cruciaal. Met Franky Van der Elst zijn we de jarenlange patron op het veld verloren, en met Eric Addo een van onze beste spelers. De nieuwkomers moeten hun status bij Club nog verwerven. Sandy Martens, bijvoorbeeld, kampte zowel met kwetsuren als met de naweeën van zijn moeizaam tot stand gekomen transfer. En alerhande blessures hebben ervoor gezorgd dat we ons tactisch systeem niet altijd konden aanwenden. Heb je dan een patron als Van der Elst, dan trekken de anderen zich aan zijn aanwezigheid op. Gert Verheyen kan die rol overnemen, al staat hij niet op de centrale plaats van Franky. Maar als die ook uitvalt, zit je zonder leider op het veld. Als het dan even tegenzit, stuik je de diepte in. En het zat tegen. Beginnend met de dubbele confrontatie met Haifa. Club was over de twee wedstrijden de betere ploeg, maar liet het afweten bij de afwerking en slikte een paar domme doelpunten. Dan kun je de boeken sluiten natuurlijk. Die tegenslag heeft de neerwaartse spiraal ingeleid. Op Westerlo verliezen we een match die we net zo goed hadden kunnen winnen. Hadden we ons tegen Haifa gekwalificieerd, dan hadden we in Westerlo gewonnen, zonder dat er iets veranderd zou zijn aan fysiek, techniek of tactiek. Ik heb het zo vaak meegemaakt in mijn lange carrière: een beetje geluk maakt een wereld van verschil.
En een beetje zelfvertrouwen, kijk naar de nationale ploeg.
Wellens: Of je nu voetballer bent, journalist, acteur of kraanman …, als je je goed in je vel voelt, kan je presteren. In het voetbal hangt dat af van het geleverde spel en van de resultaten. Jammer genoeg worden die laatste doorslaggevend omdat de buitenwereld ze als belangrijkste factor ziet. Uit de Europese confrontatie van Anderlecht met Bologna onthoud ik dat Anderlecht twee keer beter was dan een degelijke Italiaanse eersteklasser. Een match waarin je baas bent verliezen, is erg, een match waarin je geen baas bent verliezen, is erger. Maar de meesten onthouden alleen de uitschakeling. Hoe meer geld daarmee verloren gaat, hoe belangrijker dat wordt. Bij Anderlecht jammert iedereen: “Zoveel kansen gehad en er toch uit.” Ten eerste waren dat niet “zoveel” kansen. Een schot vanop twintig meter is geen kans, een voorzet in het pak is geen kans.
Ekakia voor een lege goal daarentegen …
Wellens:(lacht) Dat was wel een kans. Maar hoe langer die match achter de rug ligt, hoe meer men het gaat voorstellen alsof er zo tien gemist zijn. En dat is niet waar. Als zijn steunbeen twee centimeter steviger in het gras staat, zit die bal erin. Als daarvan zo een drama gemaakt wordt, zal hij de volgende keer opnieuw missen, geloof me. De druk op de spitsen is tegenwoordig ondraaglijk. “Niet gescoord? Dat kost ons zestig miljoen.” Op de duur speelt een voetballer met zoveel stress dat hij niet meer kan functioneren. Ik heb het zelf aan den lijve ondervonden. Bij mij manifesteerde zich dat in een gebrek aan zuurstof. Mijn aders sloegen toe van de spanning. Met als gevolg dat mijn spieren verkrampten en ik voor een lege goal mijn been niet meer tegen de bal kreeg. En na een kwartier was mijn pijp uit en verloor ik elk duel op kracht of snelheid. Niet omdat ik niet in conditie was, maar omdat de stress het zuurstoftransport naar de spieren blokkeerde. Maak je dan toevallig één frommelgoal, dan gaat alles weer vanzelf. Ik zie het telkens opnieuw: mannen die tijdens de training ongelooflijke dingen doen, maar tijdens de match krijgen ze geen bal goed getrapt. Spitsen hebben daar het meest van te lijden.
En vedetten die met grote trom zijn ingehaald.
Wellens: Je komt naar een ploeg, je hebt veel geld gekost, en alle ogen zijn op jou gericht. Dan hangt het van je mentale ingesteldheid af of, en hoe snel, je die verwachtingen inlost. Wie voor veel geld wordt aangekocht, is normaal gezien een goede voetballer, een miskoop links of rechts niet te na gesproken. Waarom mislukken sommigen dan? Stress. Zelden heeft het iets te maken met de manier van trainen of met de tactiek. Het gaat om zelfvertrouwen. Dat is meteen ook het kenmerk van de allergrootsten. Ook Cruijff en Platini hadden matchen waarin ze een half uur lang geen bal goed raakten, maar ze bleven nadrukkelijk aanwezig. En dan ineens lukte het wel, en maakten ze het verschil. Een voetballer bestaat uit talent, karakter, doorzicht en inzet, en dan komen we bij het mentale. Daaraan wordt het minst van al aandacht besteed, maar het is o zo belangrijk. Het is de factor die al die andere elementen tot een maximaal rendement kan opvoeren. De man die erin slaagt een elftal mentaal fris en blakend van zelfvertrouwen het veld in te sturen, is goud waard. Misschien moeten we een hypnotiseur in dienst nemen, of een medicijnman, zoals sommige Afrikaanse ploegen doen. (lacht)
Club Brugge heeft de voorbije jaren te veel verkocht. Dat heeft veel geld in het laatje gebracht, maar de ploeg wordt telkens zwakker. Want als je Okon, Stanic, Spehar, Staelens en Addo door evenwaardige elementen wil vervangen, moet je per definitie evenveel uitgeven als wat je voor hen krijgt.
Wellens: Tja, als de verkoop van die mannen noodzakelijk is om het budget rond te krijgen, is er geen andere mogelijkheid. Dat is de bevoegdheid van het bestuur, daar moet iedereen zich naar schikken. Een voetbalclub is tegenwoordig een bedrijf met vele afdelingen die allemaal belangrijk zijn, maar men moet toch onder ogen blijven zien dat alles afhangt van een goed elftal. Loges, businessseats, abonnementen, sponsoring, merchandising, televisierechten …: het succes ervan is afhankelijk van wat op het veld staat. Als elk jaar een paar topspelers verdwijnen, moet men geduld kunnen opbrengen. Clement, Englebert, Janssen en Martens zijn goede voetballers. Ze moeten zich alleen kunnen inwerken. Ook Okon heeft een paar jaar nodig gehad vooraleer hij topniveau haalde.
Het beste voorbeeld is Yves Vanderhaeghe.
Wellens: Je kan nooit voorspellen of een voetballer, als hij over de basiskwaliteiten beschikt, het zal maken of niet. Ik durf dat van geen enkele van mijn beloften zeggen. En dus zal ik ze zeker niet te vroeg afschrijven. Want ook dat is een kwalijke redenering in België: “Als ze er niet staan op hun twintigste, zullen ze het nooit kunnen.” Maar dat ligt voor elke mens anders. Die misvatting is in de hand gewerkt door de vele jonge Afrikanen die hier de voorbije jaren neerstreken. Mannen van zeventien, achttien jaar die in de eerste ploeg hun streng trokken, dus ging men ervan uit dat ook de Belgen dat maar moesten kunnen. Maar om te beginnen, zijn die Afrikanen vaak vroeger rijp – en ook vroeger versleten, zeg ik er dan maar even bij. En bovendien zijn ze vaak ouder dan wat op hun papieren staat. Indertijd gaven veel clubbesturen met opzet een jongere leeftijd op omdat wie hier vóór zijn zestiende aangesloten was, automatisch voetbalbelg werd. Elke Afrikaan bleek toen toevallig vijftien en een half jaar te zijn.
Club heeft dit jaar alleen Belgen gekocht.
Wellens: Dat is beter voor de groepsgeest. De taalproblemen worden verkleind en de eensgezindheid vergroot. De voorbije jaren hadden we hier een kliekje Afrikanen, een kliekje Joegoslaven, en dan nog een paar Belgen. Als in een van die groepjes een misnoegde zit, of iemand zonder discipline, sleurt die de rest mee. Niet toevallig zijn het altijd dezelfde twee, drie mannen die voor wrijvingen zorgen. Een buitenlander moet je kopen als hij echt een meerwaarde biedt. Anders is het nefast, voor om het even welke club. Ik doe veel scoutingsopdrachten, ik word ziek als ik zie welke buitenlanders onze eigen jongeren soms blokkeren. Mannen die even weinig techniek als inzet hebben, maar er wel voor zorgen dat alle geld en alle moeite die in de opleiding van de jeugd is geïnvesteerd, verloren gaat. Op korte termijn zijn die buitenlanders misschien goedkoper dan een Belg met ervaring. Maar op langere termijn is het noodlottig voor een club. Geef de eigen jongeren toch een kans. Als ze doorbreken, kan je ze na een paar jaar verkopen en doe je financieel een veel betere zaak. Als beloftencoach spreek ik natuurlijk voor eigen winkel.
Maar bij Club geraken geen eigen jongeren in de A-ploeg.
Wellens: Daar moeten we iets aan doen. Als je Stanic of Spehar relatief goedkoop kan aantrekken, moet je niet aarzelen. Maar geef ook wat vertrouwen aan de eigen jeugd. Er is geen zwaardere categorie dan de beloften. Vijf dagen in de week training om zes uur, plus zaterdag een match. En de meesten zitten elke dag van acht tot vijf op de schoolbanken, die komen soms uitgeput binnen. In tegenstelling met Nederland en Duitsland, waar ze ’s middags vrij zijn. Dat die jongeren niet zomaar in één twee drie de overstap naar de A-ploeg kunnen maken, is logisch. Andere manier van trainen en verzorgen, er wordt harder gespeeld, de mentale druk is groter, elke fout wordt uitvergroot … Heb toch wat geduld. Ook Club Brugge moet op dat gebied het roer omgooien. Ik denk dat de bereidheid daartoe bestaat, ook bij René Verheyen. Maar ja, als de uitslagen slecht zijn, zal die ook voor zekerheid kiezen.
Er staat geen enkele Bruggeling in de nationale beloftenploeg.
Wellens: Dat is een gevolg van het vorige. De nationale ploeg zit vol met spelers die een vaste plaats hebben in eerste klasse, sommigen zelfs in het buitenland. Kijk naar Nederland: daar heb je met Van Bommel, Bruggink, Cairo en Bouma vier mannen die meedraaien in de Champions League. En toch waren ze in de heenmatch zwakker dan de Belgen. Kom dus niet zeggen dat wij geen jong talent hebben. Meer: het is voor onze clubs de enige kans om te overleven. Goede buitenlanders kunnen we toch niet meer aantrekken, laten we het dan maar met onze eigen jongens doen. Als de Noren het kunnen, met hun nationale ploeg en met Rosenborg en Molde, dan kunnen wij het ook. Je ziet het in de Europacups: de Belgische clubs liggen er allemaal uit, maar geen enkele werd overklast. De meeste waren beter dan hun tegenstander. Dat klein beetje pech en het gebrek aan Europese ervaring hebben het verschil gemaakt. Maar de belangrijkste vaststelling is dat we kwalitatief niet onder lagen.
Is Lierse het voorbeeld van hoe het moet?
Wellens: Lierse heeft altijd een goede jeugdwerking en een goede scouting gehad. Ze zijn mij ook op mijn zestiende bij Westerlo komen weghalen. Erwin Vandenbergh bij Ramsel, nu weer die Huysegems in Herselt. In de Voorkempen ontgaat hen niets of niemand. Het probleem van Lierse is dat het geen topclub is. Daartoe mist het de accommodatie, de traditie, en de achterban. In veertig jaar tijd zijn ze twee keer kampioen geworden en hebben ze twee keer de beker gewonnen. Dat is zeer bescheiden. Als ze nu plotseling zouden gaan spreken van een nieuwe titel, en van elk jaar Europees spelen, en van de uitbouw van het stadion die daarvan afhangt …, dan zal het snel gedaan zijn. Ze mogen er niet van uitgaan dat ze om de drie jaar een nieuwe lichting klaar hebben. Doordat clubs als Anderlecht en Brugge wel verplicht zijn om elk jaar in de top mee te draaien, is de situatie daar anders. En verloopt het inpassen van eigen jeugd inderdaad moeizamer.
Moet het Belgisch profvoetbal inkrimpen, als het wil overleven?
Wellens: Twintig profclubs voor een bevolking van tien miljoen mensen, dat is onmogelijk. Veel clubs zijn virtueel failliet, maar slagen er telkens in om de doodstrijd met een jaartje te rekken. Een club moet supporters hebben, minimaal vijftien- tot twintigduizend gemiddeld. Ze moet ook supporters meenemen op verplaatsing. En de televisierechten, die al niet hoog zijn in vergelijking met het buitenland, moeten over minder clubs verdeeld worden. Als je de grens scherp trekt, zijn er één of twee grote clubs leefbaar in Wallonië, één in Brussel, één in Antwerpen, één in de twee Vlaanderens en één in Limburg. De andere zouden beter in een semi-professionele liga spelen. Als ze dat goed aanpakken, kunnen ze daar een gezonder bestaan leiden dan nu.
Die zes profclubs moeten dan wel in een andere competitie meedraaien. De BeNeliga van Verschueren?
Wellens: Dat is een mogelijkheid. Maar zoals de Champions League en de UEFA-cup zich nu ontwikkelen, is de Europese competitie bijna een feit. De Belgische topclubs moeten maar zorgen dat ze daar een plaatsje in bemachtigen, en een deel van het vele geld opstrijken dat erin omgaat. Ik herhaal: het niveauverschil met de internationale top is er, maar het is lang niet zo groot als sommigen beweren. De kentering in de nationale ploeg bewijst wat er mogelijk is als je de nodige inzet, lef en zelfverzekerdheid aan de dag legt, en als er de nodige continuïteit heerst.
Koen Meulenaere