Het voorkomen van een burgeroorlog in Macedonië staat bovenaan de agenda van NAVO en Europese Unie. Maar zelfs in deze redelijk functionerende en zwaar gesponsorde democratie lukt het niet de etnische haatspiraal een halt toe te roepen.

Een paar honderd meter onder het oude Turkse fort dat uitkijkt over Tetovo stijgt een sliertje rook op. Een geur van verschroeid vlees walmt over de smalle bergweg. Alles in de omgeving van de burcht is kapotgeschoten. Ook het kleine huis waar de braadlucht vandaan komt. Het dak is door granaten doorboord en voor de helft verdwenen. De pui is weggeslagen. In wanden, deuren en raamkozijnen, zelfs in de smalle metalen palen van het hek, zitten kogelgaten. Het weggetje onder het huis is bezaaid met patroonhulzen.

Het enige wat ongeschonden is gebleven, is een ronde houten eettafel met bank en afdak, weggestopt in een hoek van de tuin. Daar houdt de eigenaar van het verwoeste huis, een politieman uit Skopje, een barbecue. Het is het toppunt van cynisme, dat weet hij zelf ook wel. ‘Moet ik dan bij de pakken gaan neerzitten? Dit was ons vakantiehuis. We moeten het weer van de grond af opbouwen. Maar het uitzicht krijg je met geen tank kapot. Dus laten we daar dan van genieten.’

In het Sargebergte boven Tetovo is het nu rustig, al worden met enige regelmaat nog mijnen gevonden rond de burcht. Maar in de Zwarte Bergen, twintig kilometer ten noorden van de hoofdstad Skopje, wordt weer gevochten tussen Albanese rebellen van het Nationaal Bevrijdingsleger (UCK) en Macedonische veiligheidstroepen. Daarmee is gebeurd waar menigeen bang voor was: het conflict tussen Albanese en Slavische Macedoniërs, heeft een onomkeerbaar militair karakter gekregen. De spiraal van haat, bloed en vergelding die Joegoslavië uiteen deed spatten is opnieuw in werking getreden. Net als in Kroatië, Bosnië en Kosovo zal de radicalisering nauwelijks te stoppen zijn. ‘Die oorlogen hebben ons geleerd dat er geen medelijden is met degene die verliest. Het is overheersen of overheerst worden’, vertelt Alexandar, een jonge Macedonische eigenaar van een internetcafé in Tetovo.

‘Mijn moeder zat hier vier dagen vast, terwijl vanuit het huis van mijn buurman een sluipschutter vuurde’, vertelt de barbecuende politieman. Vlak nadat ze kon wegkomen, barstte het Macedonische offensief los en werden de huisjes onder de burcht kapotgeschoten. Bij de rebellen zijn volgens hem veel Albanezen uit het buitenland actief. Ook in Kosovo sloten veel jonge Albanese mannen uit de diaspora zich bij de rebellen aan.

AANSPRAKEN VAN BUURLANDEN

Het merendeel van de bevolking van het land bestaat uit etnische Macedoniërs en uit Albanezen – de grootste minderheid. Maar er wonen ook Serviërs, Kroaten, Bulgaren, Grieken, Vlachen, Roma, Turken en Slavische moslims. De buurlanden Bulgarije, Griekenland, Joegoslavië en Albanië staan dubieus tegenover de Macedonische onafhankelijkheid, en maken stilletjes aanspraak op delen van het land. Veel Macedoniërs vrezen dat als de Albanese rebellen hun zin krijgen, Noord- en West-Macedonië met hun Albanese meerderheid zich zullen afscheiden en aansluiting zullen zoeken bij Kosovo of Albanië. Niemand kan bevroeden wat dan het lot zal zijn van het rompstaatje dat overblijft.

De Albanese rebellen behoren tot een nieuwe strijdgroep die vanaf half februari gewapenderhand van zich doet spreken. Ze noemen zich ‘Nationaal Bevrijdingsleger’ (Ushtria Clirimtare e Kombtare), afgekort UCK – dezelfde afkorting als die van het bekendere Kosovo Bevrijdingsleger (Ushtria Clirimtare e Kosoves). De tactiek van beide UCK’s is eender, evenals de retoriek over nationale bevrijding en onderdrukking. Om het moreel van de guerrilla’s op te vijzelen, voegde onlangs Xhavit Hasani, een oud-commandant van het Kosovo Bevrijdingsleger, die door veel Albanezen wordt beschouwd als oorlogsheld, zich bij de troepen van het Macedonische UCK. Volgens de Kosovaars-Albanese publicist Shkelzen Maliqi, die zijn Kosovaarse vrienden naar het Macedonische front zag vertrekken, is het nieuwe UCK een onsamenhangend legertje. Hij schetst het bevrijdingsleger als een groep romantische dwaallichten in de ban van de vrijheidsstrijd, die niet luisteren naar wie dan ook.

De Albanezen bezetten enkele dorpen in Noord-Macedonië en riepen die uit tot vrijgebied. Twaalf dagen lang beschoten ze Macedonische troepen vanuit de burcht van Tetovo. De rebellen eisen gelijkberechting, iets waar Albanese politieke partijen in het land al jarenlang vreedzaam op hameren.

Langzaam maar zeker verbeterde de situatie in Macedonië. Er kwam een Albanese partij in de regering; er druppelden Albanezen de politie binnen en de toelatingseisen voor Albanese universitair studenten werden flink naar beneden geschroefd. Ook op belangrijke posities verschenen Albanezen: zowel de burgemeester als het hoofd van politie in Tetovo zijn Albanees. De haatspiraal doet echter zijn werk. Sinds de eerste gewelduitbarsting, in maart, zijn de verhoudingen tussen Albanezen en Slaven volledig verziekt. De poging het conflict langs politieke lijnen op te lossen, is gestrand. Onder internationale druk is nu een regering gevormd van nationale eenheid. Maar weinigen geloven nog in een politieke oplossing. De Macedonische politiek staat bekend als corrupt en onbetrouwbaar, en zowel de Slavische als de Albanese leiders kunnen niet uit onder de enorme druk van het groeiende aantal extremisten in hun achterban.

Inmiddels is Macedonië weer verder afgegleden naar een burgeroorlog. Vier agenten en vier militairen werden doodgeschoten en enkele collega’s zwaar gewond toen hun konvooi in een hinderlaag van de rebellen liep. Toen enkele dagen later opnieuw twee agenten door Albanezen werden gedood, liet de Macedonische regering weten dat haar geduld op was en lanceerde ze opnieuw een offensief. Naar Servisch voorbeeld hebben zich de eerste etnisch-Macedonische paramilitaire eenheden geformeerd. Er circuleren foto’s van gemaskerde, bewapende mannen in gevechtstenue die zich ‘Macedonisch Nationaal Front’ noemen. Vorige week vielen drie gemaskerde mannen een Albanees café in Skopje aan. Drie Albanezen raakten gewond, een van hen overleed op weg naar het ziekenhuis.

TERRORISTEN IN BURGERKLEDING

Op weg naar Selce, een belangrijk UCK-bolwerk boven Tetovo, stuiten we op een checkpoint. Een speciale eenheid van vijf zwaarbewapende politiemannen in groene camouflagepakken houdt ons tegen. Een van de agenten is een Serviër. Hij vocht bij het Kroatische Vukovar onder de beruchte en meedogenloze militieleider Arkan. Hij is de enige met oorlogservaring. Deze oorlog zit hem echter niet lekker. ‘Er is geen vijand te bekennen.’ Hij wijst naar beneden, waar Tetovo ligt, in een prachtig vrij schootsveld. ‘Die terroristen zitten allemaal weer beneden in de stad, in hun burgerkleding. En wij maar wachten tot ze weer beginnen.’

Via de radio krijgt de eenheid de opdracht ons terug te sturen. Waarnemers van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) hebben namelijk ‘mensenrechtenschendingen’ ontdekt in Selce. Er staan orthodoxe kruisen op de Albanese huizen geschilderd, schreven ze in een rapport. De inboedels waren overhoop gehaald en er zou een 16-jarige jongen zijn doodgeschoten die na de gevechten naar het dorp terugkeerde. ‘We hebben gezocht naar wapens. En misschien was die jongen wel een terrorist. We hadden die lui in burger veel harder moeten aanpakken’, zegt de Arkan-tijger en spuugt op de grond.

In de Zwarte Bergen ten noorden van Skopje zijn de Macedonische troepen toeschietelijker. Zonder noemenswaardige problemen bereiken we het hooggelegen Lipkovo. Het dorpje werd gebruikt als uitvalsbasis voor het eerste Macedonische tegenoffensief tegen de UCK-bolwerken bij de Kosovaarse grens. Lipkovo ligt zo’n tien kilometer onder Tanusevci en Brest, waar de rebellen maanden terug de veiligheidstroepen verjaagden. De speciale politie-eenheid die de enige toegangsweg vanaf Lipkovo naar de dorpjes bewaakt, laat ons passeren. Maar wel op eigen risico. ‘We weten niet wat daar gebeurt, maar het is er niet pluis’, zegt een van hen. Er liggen waarschijnlijk mijnen, zegt hij, en de rebellen zijn er nog actief. Halverwege het enorme stuwmeer van Lipkovo, ter hoogte van een kapotgeschoten vrachtwagen, besluiten we om te keren. In de weg waren aanvankelijk duidelijk sporen van rupsvoertuigen te zien, maar opeens zijn ze verdwenen. Het pad is vanaf hier onverhard, en dus nauwelijks zichtbaar te ondermijnen. Terug op het checkpoint willen de agenten weten of we door rebellen zijn onderschept. Wij zijn hun enige informatiebron. Zelf durven ze het gebied niet in.

Lipkovo is tegenwoordig honderd procent Albanees. ‘Vroeger woonde hier een Serviër. Hij was als een broer voor ons, een tweede burgervader die altijd hielp als wij Albanezen problemen hadden met het centrale gezag. Nu is hij dood, terwijl we hem zo hard nodig hebben’, zegt Bezat Iseni, de burgemeester van Lipkovo. Mismoedig kettingrokend zit hij in zijn ambtslokaaltje. Een medewerker schenkt Turkse koffie. ‘We hebben honderden vluchtelingen opgenomen.’ Hij vreest dat zijn dorp het volgende is op de lijst van de Macedonische veiligheidstroepen. ‘Maar er zit hier geen UCK.’ Buiten reageert een groep jongens verbaasd. ‘Natuurlijk zitten onze strijders hier in de bergen. Ze houden zich stil zolang er onderhandeld wordt door de politici. Uiteindelijk zijn wij allemaal UCK. We moeten onze dorpen beschermen.’

PROVISORISCHE STELLINGEN

Op weg terug naar Skopje raken we ter hoogte van Matejce de weg kwijt. Het dorp is gemengd. Tegenover het Macedonisch-orthodoxe kerkje staan Albanese huizen, te herkennen aan de hoge muren waarmee ze zijn omringd. Op een akker zijn twee oude Macedonische vrouwen aan het werk. De oorlog is aan het dorp voorbijgegaan. ‘Hier zijn geen terroristen’, zegt een van hen. ‘Die zijn de bergen ingevlucht.’ Ze wijst ons de weg naar Skopje. Toch is de oorlog heel dichtbij. Nog geen vijf kilometer van het vredige Matejce passeren we een reeks half uitgegraven, provisorische stellingen, compleet met zandzakken. In een ervan ligt een bord met daarop ‘Kosova UCK’. Het werk is nog niet af. Misschien is het onderbroken door de dreigende aanwezigheid van de tanks die in de verte duidelijk zichtbaar staan opgesteld. Het is doodstil.

Ook in Skopje heerst een merkwaardige, ijzige kalmte. De stad wordt in tweeën gedeeld door de rivier de Vardar. Ten noorden daarvan ligt het oude centrum, met vele winkeltjes en eettentjes. Hier wonen vooral Albanezen, ten zuiden van de rivier vooral Macedoniërs. De Macedonische politie in de Albanese wijk is uiterst nerveus, en patrouilleert zwaar bewapend, omhangen met scherfvest en handgranaten.

Naim Shopa zit aan zijn ochtendpils, samen met zijn Macedonische buurman. ‘We zijn vrienden,’ zegt Shopa, ‘maar als het oorlog wordt, wordt de vriendschap moeilijk.’ Extremisten wil hij de strijders in de bergen niet noemen. ‘We worden al duizenden jaren onderdrukt. De Macedoniërs kunnen maar beter de huizen en bedrijven verkopen die ze nog aan deze kant van de stad hebben, want straks is het te laat. Let op mijn woorden: het is nog maar net begonnen.’

Dat denken ook Neno (18) en zijn Macedonische skinhead-makkers. Ze behoren tot de harde kern supporters van Skopjes matig presterende voetbalclub FC Vardar en drinken goedkope wijn uit navulflessen in ‘hun’ plantsoen in het centrum van de stad. Wat hen betreft is de oorlog tegen de Albanezen het begin van ‘de vereniging’. Macedonische nationalisten beschouwen de huidige republiek als slechts eenderde van wat ze zou moeten zijn. Ze rekenen ook delen van Griekenland en Bulgarije tot de natie. Neno maakt met zijn rechterhand het teken van Groot-Macedonië: duim en wijsvinger vormen een circel, de overige drie vingers wijzen omhoog. Ze symboliseren de drie delen die verenigd (de circel) moeten worden. Over Albanezen is hij heel kort: er valt niet met ze te leven. ‘We maken ze op dit moment dood in de bergen. Als honden.’

Te midden van de snel om zich heen grijpende radicalisering lukt het weinigen het hoofd koel te houden. Maar ze zijn er. Neem Dritero Kasapi, geboren uit Albanese ouders. Hij voelt zich op en top Macedonisch staatsburger. Hij heeft zonder grote problemen de staatsuniversiteit afgemaakt. Die wordt door de meeste Albanezen gemeden uit angst voor discriminatie, hoewel de toegangseisen voor hen aanzienlijk lager zijn dan voor Macedoniërs. Kasapi is nu, vijfentwintig jaar jong, een gevierd theaterregisseur. Hij regisseert onder meer een theaterprogramma met kinderen uit verschillende etnische groepen. ‘Om ze van de angst voor elkaar af te helpen’, zegt hij. ‘Ik heb een Macedonisch paspoort, net als de andere Albanezen in dit land. Ik heb er geen enkele moeite mee naast mijn eigen taal Macedonisch te spreken. Veel van mijn vrienden zijn Macedonisch. Dit is mijn land, en het voelt ook als mijn land.’

Hij merkt dat zijn houding door veel Albanezen niet wordt gewaardeerd. En hij weet: met elk schot dat in Macedonië valt, neemt de haat toe en het aantal mensen als hij af. ‘Ik weet niet of ik hier blijf wonen als de boel verder radicaliseert’, verzucht Kasapi.

Nog geen twee weken na onze terugkeer uit Macedonië worden weer dorpen beschoten en soldaten en rebellen gedood. Zowel Macedoniërs als Albanezen ontvluchten de gebieden waar gevochten wordt. Theaterregisseur Dritero Kasapi neemt zijn telefoon niet meer op. Hij is vertrokken naar zijn geliefde in Stockholm. Voor onbepaalde tijd.

Joeri Boom

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content