Heden ben ik nuchter
Het Brussels Jazz Orchestra, de Belgische bigband die de crème van de nationale jazzscene verzamelt, werd door de Amerikaanse pianist Kenny Werner uitgenodigd om met hem zes avonden te concerteren in Jazz at Lincoln Center in New York, ‘het hoofdkwartier van de jazzpolitie’. Het verhaal van zestien stille jongens in Skyscraper National Park.
‘Something happens, and then it goes on happening forever. It can never be changed, can never be otherwise.’ (Paul Auster, The New York Trilogy)
Jazz at Lincoln Center, Columbus Circle.
‘Wat scheelt er toch met die gasten?’ Kenny Werner zit op de vensterbank van de green room van Dizzy’s Club.
Proef die naam: Dizzy’s Club.
Dizzy’s, moet u weten, is een van de drie zalen van Jazz at Lincoln Center, de jazzpoot van het befaamde klassieke Lincoln Center. De grote poort. Het bronzen podium. De jazzhemel. Maar wat scheelt er met die gasten?
Die gasten zijn voornamelijk Belgen, meneer Werner.
Werner, 50 meter boven de grond, staart door het raam. Beneden wachten New Yorkers stampvoetend op een taxi, een rijtuig met toeristen kleppert in mime Central Park in.
Nee, dit is niet helemaal wat hij verwacht had. Opkomen en de wereldpers platslaan met het Brussels Jazz Orchestra, dat wou hij. Componeren, exalteren, juichen! Maar het is stil in de kamer naast het podium. Net voor de tweede set van de openingsavond stellen saxofonisten hun instrumenten bij. Hemden worden zwijgend in broeken getast. De geur van de keuken kruipt door elke kier.
Had het BJO slecht gespeeld, daarnet? Lang niet. Hadden ze het in hun broek gedaan, daar onder de grote poort? Net niet. Lijken ze uitgelaten? O. Echt niet.
‘ The band is quite understated’, zegt Werner, en hij probeert te lachen. ‘Waarschijnlijk is dat een Belgisch kenmerk: ze zijn nogal gesloten. Ze zaten me bijna uit te lachen: “Moet je die Kenny zien, helemaal buiten zichzelf.” Terwijl ik dacht: ik weet niet hoe het met jullie zit, maar ík ben onder de indruk. Wist ik veel dat we zo ver zouden komen. Weet je, wellicht is dát hoe deze jongens hun enthousiasme laten zien: ze zijn zo geconcentreerd, zo grondig voorbereid dat het beangstigend is.’
Een taxi, een koets, een gegeneerde stilte.
‘De eerste repetitie op New York University, gisteren, was een puinhoop. Ik had me de dag voordien voorbereid – dacht ik. Ik leek wel een idioot, ik kon me niets herinneren. Ik wou me een houding geven door te dirigeren, maar verdomme, dat deed (orkestleider) Frank Vaganée al. (lacht) Het leek wel een deurenkomedie, terwijl zij erdoorheen fietsten. De eerste set was niet goed omdat ik niet goed was. Maar zij… Theyreally take it in stride. Weet je zeker dat ze dit wel leuk vinden?’
‘New York is a town you come to for a short time.’ (Ernest Hemingway)
Jazz Middelheim, 1997.
De tickets Brussel-New York werden dertien jaar geleden geboekt, zo blijkt. In kasteel Den Brandt dan nog, op Jazz Middelheim. ‘De eerste keer dat ik Frank zag, was behoorlijk memorabel’, zegt Werner. ‘Het was op de jamsessie na Middelheim. Ik kwam binnen in het kasteel, en ik hoorde een kerel blázen! Speelde iedereen weg. Ik kwam de kamer binnen en daar stond een wat sjofele man, een punt van zijn hemd uit zijn broek, zijn haar leek ontploft. Dat was Frank. He was cutting everybody. Toen wist ik: als ik ooit nog een altsaxofonist nodig heb, wordt het niet beter dan deze jongen.’
Die jongen is orkestleider Vaganée, docent aan het Leuvense Lemmensinstituut en medeoprichter van het BJO, intussen achttien jaar geleden. ‘Die eerste ontmoeting met Kenny heeft me dooreengeschud’, zegt Vaganée. ‘Hij kwam naar me toe: Man, you should play in New York, really play. Ik had dat nooit serieus overwogen, de drempelvrees was groot. Maar toen wist ik: het is nu of nooit.’
Niet dat Vaganée nooit in New York was geweest: elke jazzmuzikant is het zowat aan zichzelf verplicht om zich in de Big Apple met de grote jongens te meten. Van saxofonist Bobby Jaspar in de jaren vijftig tot diens collega Robin Verheyen vandaag, iedereen doet het. Jaspar en Verheyen met succes, maar de meesten keren berooid en gedesillusioneerd terug – tot gitarist Django Reinhardt toe.
‘Ik was hier voor het eerst in 1994. 28 was ik toen’, herinnert Vaganée zich. ‘Iedereen die met jazz bezig is, wil dat. De verhalen zijn legendarisch, en dat wil je dan zelf meemaken. Ik was mee met (baritonsaxofonist) Bo Van der Werf en (tenorsaxofonist) Jeroen Van Herzeele. We hebben een dag of tien concerten bezocht, jams gespeeld in Cleopatra’s Needle en in Small’s, het hele plaatje. Dat doet je zin krijgen. Ik wou zo snel mogelijk terug, en dat werd een stramien: elk jaar een week.’
In 1989 was het tijd voor het grote werk: Vaganée kwam voor een paar maanden naar New York. ‘Om het voorzichtig uit te drukken: het is niet evident om hier maandenlang te kunnen wonen. Ik had een paar lessen geregeld bij mensen als (tenorsaxofonist) Dave Liebman, en leerde zo heel veel muzikanten kennen. Drummer Matt Wilson, bijvoorbeeld, wijlen zangeres Carla White ook. Zij nam me op sleeptouw, liet me overal spelen – housewarmingparty’s op Fifth Avenue, álles. Ik ben gebleven tot het geld op was. Het algemene niveau lag hier toen veel hoger dan bij ons, en de energie die je krijgt is onvergelijkbaar. Je gaat vol inspiratie naar huis.’
Thuis. De plek waar je zit te dromen van grote ontmoetingen en nog grotere successen – zoals Robin Williams in de film Moscow on the Hudson, over een Russische saxofonist die overloopt, en tijdens een jamsessie op zijn bek gaat, aan reepjes wordt gesneden door zijn Amerikaanse held. Al te pijnlijk. Al te licht bevonden. Vaganée: ‘Dat risico loop je inderdaad. Maar eerlijk? Het is mij niet overkomen. (lacht) Ik had het wel moeilijk met de entourage, met alles wat eromheen hangt. Iedereen werkt met zijn ellebogen, en zo zit ik niet in elkaar. Je komt hier aan als bescheiden Vlaming, en plots moet je erg op je strepen staan. Dat moet je leren – anders word je overwoekerd. Die toestanden hebben me ervan overtuigd dat New York sociaal gezien mijn plek niet is. The way of life is me te veel een wedstrijd. Maar de muziek – en dat is dan weer een gevolg van die competitiviteit – is natuurlijk van een hoog gehalte. Kortom: komen, spelen en kunnen weggaan, dat is het helemaal.’
‘One thing I like about jazz, kid, is that I don’t know what’s going to happen next. Do you? (Bix Beiderbecke)
Barbican Hotel, Upper West Side.
Dag drie. Ook in de oude chique buurt ten westen van Central Park kunnen hotelsuites vol ochtendadem hangen. Kenny Werner ligt in pyjama op de bank.
‘Ik kan het niet geloven. Zo goed was het gisteren.’
Kan tellen, uit zijn mond. Werner (59) geniet bij ons enige bekendheid als pianist van Toots Thielemans, maar hij is veel meer dan dat. Bebopper, componist, docent aan NYU, en bovenal: een bigbandman. Schreef zijn eerste stuk voor vijftienkoppig orkest toen hij elf was, wat meteen op tv werd uitgezonden. Speelde tien jaar in het befaamde orkest van Mel Lewis, intussen bekend als het Vanguard Jazz Orchestra. Zijn composities worden gespeeld door ettelijke bigbands in de Verenigde Staten en Europa, en hij schrijft vaak in opdracht van grote instituten, van de National Endowment for the Arts tot de Guggenheim Foundation.
‘In 1999 speelde ik voor het eerst samen met het BJO, naar aanleiding van het Duke Ellingtonjaar’, stamelt hij. ‘Jaren geleden kreeg ik een bericht dat ze mijn muziek wilden opnemen. Ik had een heleboel composities geschreven, en drie Scandinavische bands hadden ze al gespeeld. (De beroemde tenorist) Joe Lovano speelde toen de leadpartijen, trouwens. Het was nieuwe muziek, ik kwam nog maar pas uit de dop als componist, en ik wist zelf nog niet welke kant de muziek zou uitgaan. “Ik schrijf het even op, benieuwd hoe het later klinkt”, was toen mijn instelling. Viel dat even tegen. Het hele boek werd opgenomen door het Stockholm Jazz Orchestra. Ik hoorde de opnames, en het project viel op z’n gezicht. Ik besefte: dit is de enige keer dat deze muziek wordt opgenomen, en dan moet het erop zijn – wist ik veel waarop, maar dit was het niet. Een jaar of twee later kreeg ik een aanbod van het Lausanne Jazz Orchestra. We namen op met Joe, en zouden de plaat uitbrengen op het TCB-label. In het contract stond nadrukkelijk dat Joe en ik het recht hadden om de cd tegen te houden als het resultaat ons niet beviel. Voel je ‘m komen? Ik had een cassettebandje gekregen, maar ik kwam er niet toe om het te beluisteren. Tot ik plots telefoon kreeg van de producer: “Goed nieuws! Over een maand ligt hij in de winkel!” Ik had niet eens de takes gekozen of zo. Ik luisterde, en schoot het af. Probleempje: ze hadden er al duizend van geperst. Joe zette er de advocaten van Blue Note Records op, en die 1000 cd’s werden vernietigd. Niet met mijn muziek, meneer!’
Hm. Geen wonder dat die van het BJO zo stil zijn.
Werner: ‘Wacht. Nóg een paar jaar later komt die mail van het BJO. We zitten samen, en die mannen blijken waanzinnig goed voorbereid. They’re playing the shit out of this music. Ik nodigde ze uit voor het congres van de International Association of Jazz Educators (IAJE) in New York, en ze bliezen iedereen omver! Mensen spreken er nog over. Ik hoor weleens dat het BJO Europees zou klinken, maar dat is onzin. Als ze met trompettist Bert Joris spelen, ja dán – Bert heeft als componist bewust een Europese stem. Maar met mij? Denk eens aan de grote bigbands: Duke Ellington, Count Basie, Thad Jones… Die kun je bezwaarlijk on-Amerikaans noemen. De sleutel is de ritmesectie, en die is bij het BJO Amerikaans tot in haar tenen. They swing as hell – terwijl dat nu net altijd de kritiek op Europese jazzbands was: dat ze niet swingen. Als je zo hard swingt, kún je niet Europees klinken. En dat is een compliment, zonder de spannende jazz uit Europa tekort te willen doen. Om een lang verhaal kort te maken: ze waren fantastisch op de IAJE, ze werden door het vakblad DownBeat uitgeroepen tot beste niet-Amerikaanse bigband ter wereld, we konden opnemen in België, en zo kwam in 2003 Naked in the Cosmos uit. Blue Note Records was geïnteresseerd, maar ze waren bang dat een Europees orkest niet zou verkopen in de Verenigde Staten. Zonde – ik had Joe Lovano erbij moeten betrekken, dan was het vast gelukt. En wie weet waar hadden we dan intussen gestaan?’
‘New York is the only real city-city.’ (Truman Capote)
Jazz at Lincoln Center, Columbus Circle.
Ook in Dizzy’s Club, wellicht. Werner en het BJO staan geboekt voor zes avonden, goed voor maar liefst veertien concerten. Vanaf het podium kun je maar beter niet in de zaal kijken. Journalisten van DownBeat, JazzTimes, The New York Times, The New Yorker en The Village Voice zitten te noteren. Muzikanten als (bigbandleidster) Maria Schneider, (trompettist) Randy Brecker en (saxofonist) Joe Lovano zitten plannen te maken. O, en de Belgische consul-generaal en de ambassadeur bij de Verenigde Naties zijn er ook – kwestie van het orkest een beetje op zijn gemak te stellen. Todd Barkan, programmator van Jazz at Lincoln Center en rechterhand van directeur-trompettist Wynton Marsalis, ratelt hoogst Amerikaans door tegen Ashley Kah, auteur van standaardwerken over Miles Davis en John Coltrane. ‘Kenny leerde me acht maanden geleden de muziek van het BJO kennen’, aldus Barkan. ‘Ze zijn fantastisch, absoluut een van de beste bigbands ter wereld. Ik wil ze hier terug. Ze móéten!’ Kahn, immer down-to-earth, geeft hem gelijk. ‘Dit is de eerste keer dat ik ze live hoor. God, wat een geweldige band. Maar vooral: wat een fenomenale solisten.’
De concertreeks is driekwart ver, en het Brussels Jazz Orchestra staat onder stoom. Nieuw werk als Institute of Higher Learning en Second Love Song klinken soepel, de standard Portrait of Jenny, met een ontketende Vaganée op altsax, krijgt een staande ovatie. De sfeer zit erin bij het orkest. ‘Logisch toch, dat je wat op gang moet komen?’ zegt Vaganée. ‘Je zit in een heel nieuwe situatie, en dan nog in het mondiale hoofdkwartier van de jazzpolitie. Dan moet je wel op je qui-vive zijn. Het zelfvertrouwen neemt toe. Laten we eerlijk zijn: dit is een mijlpaal voor ons. Achttien jaar geleden durfden we daar niet eens van te dromen. We zullen het pas achteraf ten volle beseffen; nu moeten we er gewoon voor zorgen dat we er stáán.’
Zaterdagavond. Cocktails, serveuses in luipaardvel, stoelen te kort. Werner trekt ons mee de toiletten in, merkbaar over zijn toeren. ‘Weet je nog, dat het eerste concert een beetje moeizaam was? Jeff Levinson was hier toen, producer van Half Note Records, het huislabel van de Blue Notejazzclubs. Ik heb ‘m gisteren gebeld. Ik zei: ‘ Man, it’s a movie! Je móét nog eens komen luisteren. In het Uffizimuseum hangen een paar Da Vinci’s die niet meer zijn dan schetsen. Wel, zo was de eerste avond. Intussen zijn we aan het schilderen.’ Hij is hier vanavond, en hij is erg opgewonden. Die man is een half genie. Sinds hij zich met het label bezighoudt, heeft hij verscheidene Grammy’s gewonnen. Je houdt het niet voor mogelijk hoeveel deuren hierdoor opengaan. Ten eerste: Jeff kent de hele wereld – Grammyjury, pers… He knows how to work the room. Ten tweede confirmeert dit project mij als componist; dat wordt maar eens tijd. En ten derde: hiermee wordt het BJO een begrip. En ik leg er mijn poot op. Vanaf nu is dit mijn band – sorry, Bert Joris.’ (lacht)
Het plots doorspoelende urinoir klinkt als een cimbaal.
Later op de avond is de kogel door de kerk. Half Note Records brengt in september 2011 internationaal de cd van Kenny Werner en het Brussels Jazz Orchestra uit. Concerten in de Blue Noteclubs in New York, Milaan, Tokio en Nagoya liggen in het verschiet. En het orkest wordt terugkerend ‘orchestra in residence’ in Jazz at Lincoln Center, naast het Jazz at Lincoln Center Orchestra van Wynton Marsalis.
‘Men have died for this music. You can’t get more serious than that.’ (Dizzy Gillespie)
Sugar Hill, Harlem.
‘Hier om de hoek woonde zangeres Billie Holiday. Daar heb je Nick’s, waar (altsaxofonist) Charlie Parker soms kwam spelen. En hier woonde Duke Ellington, dicht bij zijn moeder, die hij aanbad. Na een tijdje is hij toch wat verderop gaan wonen – vrouwenkwesties, hè.’ Stadsgids Paul Blair, gespecialiseerd in jazzrondleidingen, stopt voor een leegstaande begrafenisondernemer, Rodney Dade Inc. ‘Iedereen die iemand is in de jazz, is hier opgebaard. Dizzy Gillespie, Duke Ellington, Max Roach, noem maar op.’
Gefezel onder de orkestleden. Fotocamera’s klikken.
De deur van Rodney Dade staat halfopen.
DOOR BART CORNAND IN NEW YORK