Osteoporose mag dan geregeld in het nieuws komen, er blijven nog steeds heel wat misverstanden bestaan over deze aandoening. Dat blijkt uit de resultaten van een enquête van Roularta Medica waaraan lezers van Knack, Plus, Le Vif/L’Express en Télépro deelnamen.
Weten de Belgen wat osteoporose is? En is hun kennis over de ziekte accuraat, of vertoont ze vele hiaten? Dat was het basisgegeven van de enquête die onlangs is verschenen in de bladen van de Roularta Media Group. Nagenoeg iedereen die aan de enquête deelnam (96 %) zegt te weten wat osteoporose is. Dat is niet echt verwonderlijk, want de aandoening kwam de laatste jaren ruimschoots aan bod in de media. De meeste mensen overschatten wel hun kennis van de ziekte, zo blijkt uit de resultaten van de enquête. En ook dat is geen verrassing: eerdere enquêtes – over osteoporose en andere ziektes – hebben aangetoond dat mensen zich over medische problemen vaak meer kennis toemeten dan ze in werkelijkheid hebben.
Beginnen we bij de diagnose van osteoporose. Bijna iedereen (94 %) weet dat een van de manieren om de ziekte vast te stellen de botdichtheidsmeting is. Bij dit onderzoek meet de arts de densiteit van het bot door middel van een opname van de heup en/of de ruggenwervels. Aan de hand van de resultaten kan de arts inschatten hoe groot het risico is dat de patiënt in de komende jaren een osteoporotische breuk oploopt. Veel minder bekend dan de botdichtheidsmeting zijn de radiografie (42 %) en de bloedtest (20 %). Toch worden ook die twee diagnostische middelen gebruikt om osteoporose op te sporen.
Osteoporose en reuma
Osteoporose wordt vooral geassocieerd met broze botten (84 %) en calciumtekort (80 %), twee factoren die inderdaad nauw samenhangen met de ziekte. Verwonderlijk is dat eenderde van de mensen (33 %) geen link legt tussen osteoporose en menopauze. Nochtans besteden de media vaak aandacht aan het verband dat ontegensprekelijk tussen beide bestaat. De stap van broze botten naar botbreuken wordt ‘slechts’ door tweederde (65 %) gezet, hoewel botbreuken een logisch gevolg zijn van broze botten. Dat osteoporose in extreme gevallen kan leiden tot invaliditeit en immobiliteit is slechts door een beperkte groep geweten (15 %).
Zoals te vrezen was, maakt een relatief groot deel van de bevolking geen onderscheid tussen osteoporose en reuma. De rechtstreekse link wordt slechts door één op de tien respondenten gemaakt (9 %), maar de groep die symptomen van reuma (gewrichtspijn en kromme vingers) opgeeft als een symptoom van osteoporose is veel groter. Meer dan een kwart (27 %) noemt minstens een van de twee symptomen van reuma als iets typisch voor osteoporose. Twee symptomen van osteoporose, vervorming van de rug en pijn, worden dan weer door respectievelijk slechts de helft en eenderde van de bevolking aangewezen als gevolgen van de ziekte.
Driekwart van de bevolking (77 %) weet dat gemenopauzeerde vrouwen een verhoogd risico lopen op osteoporose. Toch blijft het opmerkelijk dat een kwart van de mensen het verband niet legt. De link tussen menopauze en osteoporose wordt vooral gelegd door vrouwen in de leeftijdsgroep van 51 tot 70 jaar. Dus net de leeftijdsgroep die er rechtstreeks mee te maken heeft. Zowel de jongeren als de ouderen leggen het verband veel minder. Voor de jongeren is het immers nog een ver-van-mijn-bed-show. En de iets oudere generatie kent osteoporose wellicht niet omdat het een relatief ‘nieuwe’ aandoening is: toen zij de leeftijd van de menopauze bereikten, was er nog veel minder bekend over de ziekte.
Leeftijd en gewicht
Verontrustend is dat de belangrijkste twee oorzaken van osteoporose – hoge leeftijd en een laag gewicht – slechts door een kleine minderheid worden erkend. Amper een op de tien deelnemers (11 %) weet dat magere mensen – zowel mannen als vrouwen – een verhoogd risico op osteoporose lopen. Oudere mannen, die ook tot de risicogroep behoren, worden iets vaker, maar nog steeds niet echt veel, genoemd (15 %). De meest recente studies tonen aan dat net de combinatie van een hoge leeftijd en een laag gewicht het risico op osteoporose sterk verhogen. Hier is dus nog veel sensibiliseringswerk nodig.
Kan osteoporose worden voorkomen? Als belangrijkste preventief middel wordt de inname van voldoende calcium genoemd (93 %). Dat is inderdaad een belangrijke preventieve maatregel, maar toch niet de voornaamste. Inname van voldoende vitamine D (49 %) en voldoende blootstelling aan zonlicht (33 %) worden minder vaak vermeld. Nochtans zijn net dat twee middelen die preventief erg aangewezen zijn. Om calcium te kunnen binden aan het bot, is voldoende vitamine D nodig. Wanneer er onvoldoende vitamine D is, mag men zoveel calcium innemen als men wil, het bindt zich niet met het bot. De even belangrijke associatie tussen zon en vitamine D wordt eveneens slechts door een beperkt deel van de bevolking gemaakt.
Geneesmiddelen
Bijna negen op de tien Belgen (86 %) weten dat osteoporose behandeld kan worden. De open vraag wélke behandelingen mogelijk zijn, levert de meest uiteenlopende en vaak ook foute antwoorden op. Het blijft opmerkelijk dat meer dan eens geantwoord wordt dat chemotherapie een behandeling tegen de ziekte is. Ook cholesterolverlagende middelen en – misschien iets meer in de lijn van de verwachting – geneesmiddelen tegen reuma worden als behandeling opgegeven.
Een vaak genoemde behandeling, naast de traditionele geneesmiddelen tegen osteoporose en calcium, is de hormoontherapie. Opmerkelijk omdat minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid Rudy Demotte (PS) amper enkele maanden geleden in een rondzendbrief meedeelde dat preventie van osteoporose niet langer op de bijsluiter van hormonen mag worden gezet. Globaal blijkt uit de antwoorden op de enquête overigens dat de meeste behandelingen die genoemd worden eerder preventief dan curatief zijn. Die laatste zijn duidelijk minder bekend.
Uw informatie over osteoporose haalt u niet in eerste instantie bij artsen, maar wel uit de media. Meer dan de helft van de bevolking (54 %) zegt zijn informatie te halen uit magazines. Op de tweede plaats komt de huisarts (35 %), gevolgd door de specialist (25 %). De patiënt gaat met andere woorden relatief snel naar een specialist om raad te vragen over osteoporose. Minder belangrijke informatiebronnen zijn de televisie (19 %), de krant (18 %) en internet (4 %). Dat internet zo laag scoort, is verwonderlijk. Artsen stellen tegenwoordig immers vaak vast dat patiënten juist van het wereldwijde web een hoop informatie halen. Een mogelijke verklaring ligt in de leeftijdsgroep die door osteoporose getroffen wordt: oudere mensen zijn minder vertrouwd met internet.
Osteoporose is als onderwerp duidelijk niet taboe, aangezien zes van de tien respondenten er al met hun arts over spraken. Meestal gebeurde dat overigens op aangeven van de patiënt (57 %). Maar ondanks alle informatie die voorhanden is, vindt tweederde van de bevolking (66 %) dat er aan osteoporose nog steeds onvoldoende aandacht wordt besteed.
Filip Ceulemans
Verwonderlijk is dat eenderde van de mensen geen link legt tussen osteoporose en menopauze.