Racing Genk begint volgende week aan een drieluik tegen Anderlecht: één keer voor de competitie, twee keer voor de beker. Tom Soetaers, opgeleid bij Anderlecht en nu uitblinkend bij Genk: ‘Van die drie winnen we er twee.’ Waarom? ‘We spelen twee keer thuis.’

Tom Soetaers (26) is groot geworden in Anderlecht. Hij is er 50 centimeter gegroeid. Als voetballer nog meer: ‘Ik moest altijd tegen grotere spelers opboksen.’ Aanvankelijk ging het hem in Brussel niet goed af, zijn ouders stelden hem zelfs een terugkeer naar Wommersom voor. Maar hij nam het op zijn tanden, want ‘die afgang wou ik niet’.

Over Anderlecht geen kwaad woord: ‘Je kreeg er de beste opleiding van het land.’ Ook niet over Ronald Koeman, die hem na een half jaar Ajax zei dat hij beter weg kon gaan. Geen kwaad woord over wie dan ook, eigenlijk: je hoort ook niet graag slechte dingen over jezelf, ‘zelfs als ze waar zijn’. Alles wat een beluste verslaggever zoekt, is er niet. Geen zin in chaos: ‘Ik hou van een leven dat mooi gestructureerd is.’ Geen zin in avontuur: ‘Terug thuiskomen is veel leuker.’ En meer op het gevoel dan met het hoofd bezig: ‘Bij een vrije trap kijk ik zelfs niet hoe het muurtje opgesteld staat.’

Merk de schijnbeweging van deze linkerspits op: niemand die ooit zo graag thuis was en tegelijk zo goed over het muurtje raakt.

Je hebt in Brussel en Amsterdam geleefd, je gaat nu terug in Wommersom wonen. Wat beviel je ginder niet?

TOM SOETAERS: Ik ben een familiemens, en ook mijn vrienden zijn nog altijd dezelfde als toen ik in de kleuterschool zat. Twee, drie keer per week komen we elkaar in Wommersom tegen. Waarom veranderen wat goed is? Ik had het niet slecht in Amsterdam. In Brussel ook niet. Maar het leven duurt niet lang, je kunt beter de dingen doen die je graag doet. Natuurlijk heb je ook avonturiers en mensen die de wereld in willen. Ik heb die drang niet. Ik hou van een leven dat mooi gestructureerd is. Op tijd mijn bed in, opstaan op hetzelfde uur. Ik zal niets tegen mijn zin doen of omdat anderen dat van mij verwachten. Mijn leven zit op de rails, alle puzzelstukjes vallen mooi in elkaar, het is goed zo. Rustig leven bij de mensen die ik graag zie. Daar heb ik voor gekozen.

Ben je bang voor het onbekende? Dingen die de orde overhoophalen?

SOETAERS: Vroeger meer. Nu ben ik iemand die zegt: ‘Ik ga niets plannen, we zien morgen wel.’ Plannen is nutteloos, je moet nú leven. Wat komt, komt. De problemen van later lossen we dan wel op. Misschien ben ik te vroeg in Amsterdam beland. Ik zat er alleen, zonder vrienden, dan spring je niet in je auto om de stad te verkennen. Er was ook niemand om mee te praten, je kunt de dingen niet van je afzetten. Soms had ik familie over de vloer. En Jelle Van Damme was mijn buurman, samen gingen we de stad in, een filmpje doen. Maar het blijven vormen van tijd verdrijven. Het was niet goed om alleen te zijn.

Heeft Genk zichzelf verrast dit jaar?

SOETAERS: Zeker na onze slechte voorbereiding. Alles viel tegen, ook op training. We waren al door iedereen afgeschreven, Hugo Broos was buiten geschreeuwd, spelers afgekraakt. Gelukkig hebben we voortgewerkt en zijn we niet in paniek geraakt, in het besef dat wij het moesten doen. Wij tegen de hele wereld. Over ons lijk. Dat was de klik. Natuurlijk heeft Anderlecht een grotere kern. Vergelijk hun bank met de onze: zij kunnen twee elftallen opstellen. Als er bij ons twee, drie spelers wegvallen, loopt het meteen moeilijker, zonder Ivan Bosjnak en Jean-Philippe Caillet ziet de situatie er heel anders uit. Ander-lecht is rijker. Het móét ook elk jaar, iedereen verwacht dat ze voor de titel gaan. Als ploeg zijn ze kwalitatief misschien niet beter, dat zal blijken, maar individueel wel. Mbark Boussoufa, Ahmed Hassan, Nicolas Frutos, Mémé Tchité: stuk voor stuk hebben ze al op de bank gezeten. Die weelde hebben wij niet.

Steven Defour, die bij jullie weggegaan is, heeft laatst gezegd: ‘Genk heeft dit jaar vooral winnaarsmentaliteit ingekocht.’ Dat is jullie alternatief voor de klasse van Anderlecht: méér vechtlust, betere automatismen?

SOETAERS: Met Steven Defour en Koen Daerden waren we ons middenveld kwijt. De hele centrale as is vernieuwd: Caillet, Wim De Decker, Wouter Vrancken, Bosjnak. Er zijn nog andere verschillen met vorig jaar. Geregeld komen we met negen, tien Belgen aan de aftrap, de groep is hecht. We hebben ook een heel open sfeer, de trainer is direct. Als het slecht is, wordt het ook zo uitgesproken.

Dat we jong zijn, heeft het voordeel dat er meer geaccepteerd wordt. Als we nu gelijkspelen of verliezen, zit het hoog bij iedereen. Vorig seizoen was dat minder het geval. We hadden Jan Moons, Koen Daerden, Gert Claessens, Bob Peeters… spelers met maturiteit die de anderen op sleeptouw namen, maar het geregeld ook voor de hele groep beslisten. Het werd de anderen daardoor misschien te gemakkelijk gemaakt, ze moesten alleen aan voetballen denken. Dat bedoel ik niet negatief. Het ging meestal over minder belangrijke kwesties: gaan we op afzondering, organiseren we een etentje met de groep? Maar nú denkt iedereen daarover na. Als je naast het veld niet meedenkt, doe je dat misschien ook niet op het veld. We hebben veel leiders zien vertrekken. Vrancken en Caillet hebben die rol overgenomen, ze zijn misschien minder nadrukkelijk, maar wel op het juiste ogenblik aanwezig.

Hoe komt het dat de commentaren over jullie gebrek aan vechtlust pas na afloop van het seizoen bovenkwamen?

SOETAERS: Koen Daerden en Steven Defour hebben het pas na hun vertrek gezegd, dat klopt. Ze hadden er misschien beter aan gedaan om het daarvoor al te zeggen. Ik ben ook niet heilig in die zaken, ik heb na mijn vertrek uit Amsterdam ook wel eens nagetrapt en domme dingen gezegd die waar zijn, maar die je daarom niet hardop hoeft te zeggen.

Is de vechtlust per definitie niet minder bij een ploeg als Anderlecht? Je speelt er in de jeugdploegen met de besten van het land, bent altijd gewoon om te winnen. Hoe kweek je die mentaliteit dan nog aan?

SOETAERS: Voor mezelf weet ik het. Ik was klein, ik moest altijd tegen grotere spelers opboksen. Het is me nooit gemakkelijk gemaakt. In de provinciale en nationale ploegen zat ik vaak op de bank, ik heb er altijd voor moeten vechten. Ik ben pas op mijn zestiende écht doorgebroken. Toen ik negen, tien was, kwam ik bij een club waar bijna alles in het Frans gebeurde, waar je in contact kwam met jongens uit andere culturen. Het eerste half jaar was ik er gewoon niet graag. Veel gehuild. Mijn ouders zeiden: ‘Is het niet beter dat je opnieuw bij ons in het dorp, tussen je vrienden, komt voetballen?’ Maar die afgang wou ik niet. Velen droomden van de kans die ik had gekregen, ik moest ze grijpen. Toen dat achter de rug lag, heb ik me altijd goed gevoeld. Natuurlijk speel je ginder altijd tussen natuurtalenten: Walter Basseggio, Yannick Vervalle, Daniël Calvo die nu bij Kortrijk speelt. En verder waren er de vele anderen van wie gezegd werd: ‘Dat worden de besten van België’, maar die nu in het zaalvoetbal zitten of helemaal niet meer spelen.

Je bent iemand die veeleer vanuit het hart dan vanuit het hoofd speelt?

SOETAERS: Daar ben ik ondertussen achter gekomen. Voor 60, 70 procent gaat het bij mij om gedrevenheid. Ik moet ’s morgens kunnen opstaan met het idee: straks een lekker potje voetbal. Ik ben er ook niet zo mee bezig hoe we een tegenstander moeten aanpakken, tactisch en zo, hoewel ik nu al vaker in de kleedkamer naar Sébastien Pocognoli toe stap en overleg: ‘Als jij zo loopt, kan ik zo lopen.’ Tijdens de wedstrijd ben ik vooral met mezelf bezig. Mijn positiespel is niet mijn sterkste kant, en dus moet Wouter Vrancken mij een keer of vijf per match terechtwijzen.

Maar de stilstaande fases, waarin je het helemaal zelf kunt maken, zijn dat bijzondere momenten?

SOETAERS: Het geeft een goed gevoel dat ik de vrije trappen en hoekschoppen mag nemen, zeker gezien het belang daarvan in het moderne voetbal. Ik slaag er niet altijd even goed in, want ik trap ze altijd met veel risico. Een hoekschop neem ik niet met het idee: ik ga hem op het hoofd van die of die leggen. Ik kies een bepaald punt waarop ze moeten inlopen, meestal staan ze met vier, vijf voor doel, ik weet niet wat hun afspraken zijn. Meestal trap ik ze ook hard, eerste paal, omdat ze daar het gevaarlijkst zijn. Bij een vrije trap ook. Maar soms gaat het in beide gevallen ook richting tweede paal. Gewoon op het gevoel. Ik kijk zelfs niet hoe de muur opgesteld staat.

Hoe zou het zijn om nu op de linkerflank bij Anderlecht te spelen?

SOETAERS: Het zou makkelijk zijn om nu te zeggen: hetzelfde als bij Genk. Maar het is bij Anderlecht altijd moeilijker voetballen, de druk is groter. Ook als Anderlecht in een thuiswedstrijd 1-0 voorstaat maar minder goed speelt, mag het een fluitconcert verwachten.

Is de sfeer in vergelijking met Genk grondig anders in Anderlecht? Minder gemoedelijk?

SOETAERS: In Anderlecht ging ik overal binnen, kende iedereen, sprak vlot Frans. Ik heb nooit gedacht: ‘Hier schort iets’. Altijd met plezier ginder geweest. Gemoedelijk, ja, ook in de contacten met de trainers. Aan Frank Vercauteren bewaar ik de beste herinneringen, hij heeft me veel bijgebracht, ook al omdat ik op zijn positie speelde: verdedigend stelde ik niets voor. We hebben ook vaak samen getraind op voorzetten, een van zijn specialiteiten. Hij praatte veel met jongeren die niet aan spelen toekwamen. Dat vond ik heel sterk bij hem.

Hoe belangrijk vind je die persoonlijke aandacht van de trainer? Is er een verschil tussen Vercauteren bij Anderlecht en Sef Vergoossen bij Roda JC aan de ene kant, en aan de andere kant Ronald Koeman bij Ajax en nu Hugo Broos? Die laatste twee stellen zich afstandelijker op?

SOETAERS: Broos zit ertussenin. Hij doet het misschien niet opvallend, meer tussendoor. Op weg van de kleedkamer naar het trainingsveld, bijvoorbeeld, zie je hem altijd wel met iemand praten. Ik heb inderdaad nood aan persoonlijke belangstelling, ik moet de indruk hebben dat het goed zit. Daar ben ik heel gevoelig voor. En wat Koeman betreft, dat moet zo. Dat is eigen aan je positie van trainer bij een topclub.

Moet dat? Je hebt bij Anderlecht ook onder Aimé Anthuenis gewerkt.

SOETAERS: Bij hem voelde je je inderdaad altijd op je gemak. Hij maakte zich ook boos, maar twee minuten later stond hij ook weer samen met je te lachen. Als we bij Ajax één keer verloren, was het crisis. De druk op de trainer zal dus ook wel groter geweest zijn.

Welke gesprekken heb je met Koeman gehad?

SOETAERS: Het langste gesprek was toen ik te horen kreeg dat ik beter kon weggaan. Dat heeft tien minuten, een kwartier geduurd. Ik was dat seizoen goed binnengekomen, maar door een rode kaart in de wedstrijd om de Supercup was ik op een zijspoor geraakt. In december zat ik nog altijd op de bank. Toen zei Koeman: ‘Het is beter dat je vertrekt. Je mag nog zo goed zijn als je wil, hier krijg je geen kans meer.’ Verder vond hij dat ik de goede instelling had, maar dat hij op die positie net iets meer van mij verwachtte. En dat was ook zo.

Zeg je ooit een verkeerd woord over iemand, als je zelfs Koeman in zo’n vernietigende uitspraak bijtreedt?

SOETAERS: Ik zou belachelijk zijn, mocht ik Ronald Koeman tegenspreken. Dat hoeft niet te betekenen dat ik het eens ben met alles wat hij deed. Ik hoor ook niet graag slechte dingen over mij, zelfs als ze waar zijn. Er zijn momenten geweest dat ik naar aanleiding van de commentaren dacht: ‘Kan ik nu écht niet meer voetballen?’ Te veel nadenken is niet goed. Je moet kunnen relativeren. Het is heel vergankelijk wat je doet.

Ben jij niet te jong om het woord ‘vergankelijk’ zo vaak in de mond te nemen? Je hebt geen ramp meegemaakt, geen zware blessures opgelopen, bent nergens in een affaire getrapt.

SOETAERS: Vroeger besefte ik het niet, maar uit mijn mindere momenten weet ik dat één zwaluw de lente niet maakt. Je speelt een goeie wedstrijd en daarna een slechte. Dan is het alsof die eerste wedstrijd er niet geweest is, ze maken je meteen met de grond gelijk. Je bent achttien, negentien, je speelt bij Roda JC en denkt dat de wereld je toelacht. Opeens krijg je een paar tegenslagen op een rij en weet je: het gaat niet vanzelf. Ofwel ga je dan gewoon voort en leer je er niets uit, ofwel trek je er de lessen uit. Mijn conclusie? Ik weet hoe graag ik voetbal. Elke week op het veld staan, naar een wedstrijd toeleven, in een ploeg zitten waarin je je belangrijk voelt, dat is het voor mij. Daar weegt geen geld tegenop.

Ben je zelf tot dat besef gekomen of is het uit gesprekken met anderen gegroeid?

SOETAERS: Het is vooral sinds mijn doortocht bij Ajax bij mij doorgedrongen. Vóór die tijd kon ik een slechte wedstrijd spelen, maar vloog ik niet uit de ploeg. Bij Ajax besefte ik opeens: hier maak ik gewoon geen kans meer. Ik had nog een contract van drie en een half jaar, ik kon rustig blijven zitten, een mooi leven in Amsterdam. Of ik kon voor het voetbal kiezen. Als ik écht mijn hart liet spreken, moest ik dat laatste doen. En dus heb ik beslist: dan maar een trapje lager. Nu ben ik dubbel zo gelukkig als toen.

Je hebt het niet gemaakt bij Anderlecht en ook niet bij Ajax. Dat klinkt zo streng.

SOETAERS: Als je honderd jonge voetballers aanbiedt om voor vier jaar naar Ajax te gaan, zal niemand van hen dat weigeren. Op dat ogenblik was ik drie en een half jaar bij Roda. Dan beginnen mensen dingen te verwachten die je toch niet kunt verwezenlijken. Ik heb dus geen spijt van de stap die ik toen gezet heb, maar voetbalkundig is het niet mijn beste prestatie geweest. Als je het bij Ajax gemaakt had, zou je niet naar Genk moeten komen. Toch was het voor mij een stap vooruit. Al bij al heb ik een mooie tijd in Amsterdam gehad. Anderlecht is een ander verhaal. Ik heb niet het gevoel dat ik daar mislukt ben. Aimé Anthuenis heeft mij verscheidene keren gevraagd om te blijven.

Met Ajax ben je kampioen geworden. Had je dat besef ook gevoelsmatig?

SOETAERS: In 19 van de 34 wedstrijden ben ik dat seizoen in de basiself begonnen. En het was een onvergetelijk moment: 50.000 à 60.000 mensen op het Leidseplein die de titel vierden. Ik ben er trots op, het is leuk geweest, maar ik geloof niet dat het tot de mooiste drie momenten van mijn leven behoort. Met Genk kampioen worden, zou anders zijn. Mijn aandeel erin zou groter zijn, en we zouden gedaan hebben wat niemand voor mogelijk hield. Bij Anderlecht en Ajax is het behalen van de titel een vanzelfsprekendheid.

Zou een titel met Genk wél tot de top drie van je leven behoren?

SOETAERS: Privé zitten er natuurlijk ook enkele ogenblikken tussen, maar wat het voetbal betreft, is mijn topmoment nog altijd de bekeroverwinning met Roda. Het was mijn eerste jaar ginder, met een finale in de Rotterdamse Kuip: ik ben toen het laatste halfuur ingevallen voor Bob Peeters. Uit Wommersom was een volle bus naar de wedstrijd gekomen. Maar een titel met Genk zal zeker top drie zijn.

DOOR PIET COSEMANS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content