Hadden ze 27 jaar geleden naar Wilfried Martens geluisterd, dan werd politiek België vandaag niet door het dossier van Brussel-Halle-Vilvoorde verlamd. Net als toen hangt het voortbestaan van het land weer aan een zijden draadje, of is dat overdreven? Zij die het kunnen weten, vertellen het u.

‘Alleen een staatsman van het kaliber van Gaston Eyskens, Wilfried Martens of Jean-Luc Dehaene is in staat om de B-H-V-knoop te ontwarren’, zei Eric Van Rompuy (CD&V) een paar maanden geleden in Knack. ‘Omdat die niet voorhanden is, moet premier Guy Verhofstadt (VLD) de klus klaren’, zeggen ze smalend in de Wetstraat. Omdat PS-voorzitter Elio Di Rupo hem de ring in heeft gestuurd nu alle andere strategieën hebben gefaald, volgens sommigen. Omdat vice-premier Johan Vande Lanotte (SP.A) hem heeft aangeraden alvast naar de koning te stappen, luidt een andere versie. In elk geval zag de premier afgelopen weekend van zijn trip naar Rusland af om persoonlijk een oplossing te vinden voor het nu al maandenlang aanslepende probleem van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde (B-H-V).

Een groot politiek risico voor een eerste minister, vindt Wilfried Martens (CD&V) dat. En hij kan het weten. Hoewel de voorzitter van de Europese Volkspartij (EVP) de nationale politiek al lang de rug heeft toegekeerd, kijkt hij met stijgende ergernis naar de vaudeville die wordt opgevoerd rond de splitsing van de kieskring. Zevenentwintig jaar geleden, toen hij CVP-voorzitter was en zijn partijgenoot Leo Tindemans een rooms-rode regering probeerde te vormen met de Volksunie en het FDF erbij, dacht hij zelf een oplossing gevonden te hebben voor B-H-V. Het Egmontpact uit 1977, dat enkele maanden na de start van Tindemans II werd bijgeschaafd in het Stuyvenbergakkoord, voorzag in de oprichting van drie gelijkwaardige gewesten. Verder kregen de Vlamingen in Brussel en de Franstaligen in de Rand soortgelijke rechten toebedeeld. Het toenmalige kiesarrondissement Brussel zou worden opgedeeld in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Halle-Vilvoorde. De Franstaligen uit de faciliteitengemeenten, grote delen van zeven andere gemeenten en enkele wijken rond de hoofdstad zouden in Brussel terechtkunnen om te stemmen en hun administratieve verplichtingen te vervullen. Dat zogenaamde inschrijvingsrecht bleek echter een brug te ver voor de Vlamingen. Het Egmontpact hield maar achttien maanden stand. Nadat de Raad van State negatieve adviezen had geformuleerd, weigerde premier Tindemans – tot groot ongenoegen van zijn partijvoorzitter – de hervormingen door te voeren. ‘Ik ga weg van deze tribune, ik ga naar de koning en ik bied het ontslag van de regering aan’, zei hij niet wars van enige pathos in de Kamer.

Uiteindelijk werden tijdens de verschillende regeringen-Martens in de jaren tachtig drie gewesten opgericht, maar Brussel-Halle-Vilvoorde vormt nog steeds één kieskring. Hoewel de Vlaamse regering in haar regeerakkoord heeft geschreven dat de federale regering de kieskring ‘onverwijld’ moet splitsen, zit het dossier al maandenlang muurvast. Uit pure wanhoop werd de afgelopen weken zelfs geopperd de boel dan maar niet te splitsen en in plaats daarvan de grondwet aan te passen. Zevenentwintig jaar na het Egmontpact wordt België opnieuw verlamd door hetzelfde dossier.

Wilfried Martens: ‘Het is een historisch probleem dat de jongste jaren bijzonder urgent is geworden. Om te beginnen is de splitsing het logische gevolg van de opeenvolgende staatshervormingen. Daarnaast heeft de federale regering een paar jaar geleden overal provinciale kieskringen ingevoerd behalve in de kiesarrondissementen van de vroegere provincie Brabant. Volgens het Arbitragehof is dat in strijd met het gelijkheidsbeginsel uit de grondwet, en dus krijgt de regering tot 2007 de tijd om een oplossing te zoeken. Nog doorslaggevender voor de publieke opinie in Vlaanderen is wellicht de toenemende arrogantie van de Franstalige politici. Net als tijdens de wapencrisis van 1991 wekt dat veel meer ergernis op dan het probleem zelf.’

‘We willen geen tweede Egmontpact’, roepen uw partijgenoten dezer dagen graag. Gaat die vergelijking op?

WILFRIED MARTENS: (ferm) Had men het Egmontpact destijds niet gekelderd, dan zaten we hier vandaag niet over Brussel-Halle-Vilvoorde te praten. Dan was die kieskring verdomme 25 jaar geleden al gesplitst. Hallucinant vind ik dat!

Tijdens de Egmontbesprekingen probeerden we aanvankelijk een oplossing voor Brussel te vinden in de vorm van een herverkaveling van de randgemeenten. Toen dat mislukte, werden er twee andere systemen uitgewerkt: een soort gemeenschapscommissies en inschrijvingsrecht voor de faciliteitengemeenten. Voor zeven andere gemeenten en enkele wijken, de zogenaamde Egmontgemeenten, zou een inschrijvingsrecht worden ingevoerd dat na twintig jaar moest zijn uitgedoofd. Daaraan werd de splitsing van B-H-V gekoppeld. Met andere woorden: waren het Egmontpact en het latere Stuyvenbergakkoord uitgevoerd, dan was de kieskring rond 1980 gesplitst en was het inschrijvingsrecht al in 2000 uit de Egmontgemeenten verdwenen. De Franstaligen hadden dan twintig jaar de tijd gekregen om zich te integreren of desnoods naar Brussel te verhuizen. Het zwakke punt was dat het inschrijvingsrecht niet uitdovend zou zijn in de faciliteitengemeenten.

Had u verwacht dat het inschrijvingsrecht zou uitgroeien tot hét strijdpunt van de tegenstanders van het Egmontpact?

MARTENS: Eigenlijk niet. Ik kon nog begrijpen dat herverkaveling tegen een heilig beginsel indruiste en voor de Vlamingen onaanvaardbaar was. Maar ik dacht dat het inschrijvingsrecht, dat hoofdzakelijk een overgangsmaatregel was, veel beter zou worden verteerd. Een grote vergissing, want alle protest werd daarop toegespitst. Tegenstanders gebruikten het beeld van Franstaligen die met hun administratieve en politieke rechten in een rugzak terug naar Brussel zouden trekken.

Hoe komt het dat het inschrijvingsrecht in 1988 plots probleemloos kon worden ingevoerd voor Komen en Voeren?

MARTENS: (lacht) Dat is toch het toppunt? De ministers van Institutionele Hervormingen Jean-Luc Dehaene (CD&V) en Philippe Moureaux (PS) voerden dat in, en geen haan die ernaar kraaide. Nochtans gaat het over een inschrijvingsrecht in de zuiverste vorm: voor de federale en Europese verkiezingen kunnen de Franstaligen uit Voeren in Aubel gaan stemmen en de Nederlandstaligen uit Komen-Waasten in Heuvelland. Om dat recht te kunnen invoeren, hebben we zonder protest zelfs grondwetsartikel 62 aangepast. Bij de bepaling dat de stemming moet gebeuren in de gemeente waar men woont, staat nu ‘behoudens de bij wet te stellen uitzonderingen’. In de tijd van het Egmontpact kon volgens de grondwet dus nog geen inschrijvingsrecht worden ingevoerd. De Raad van State formuleerde dan ook negatieve adviezen, en premier Leo Tindemans (CD&V) weigerde hervormingen door te voeren die in strijd waren met de grondwet. Vandaar zijn beruchte woorden: ‘De grondwet is geen vodje papier.’

Vandaag blijkt het inschrijvingsrecht voor sommigen nog altijd een te hoge prijs te zijn voor de splitsing van B-H-V.

MARTENS: Dat is helemaal geen prijs! Het is een logische consequentie van de staatshervorming. Als de kieskring wordt gesplitst, is het normaal dat de Franstaligen in Halle-Vilvoorde de tijd krijgen om zich aan te passen. Want laat daar geen misverstanden over bestaan: inschrijvingsrecht moet volgens mij op termijn uitdoven.

Ik merk trouwens dat er vandaag al minder tegenstand is dan 25 jaar geleden. Dat komt natuurlijk doordat we ondertussen een Vlaams parlement, een Vlaamse regering en Vlaamse overheidsdiensten hebben. Het federalisme is anno 2005 iets tastbaars. In de jaren zestig en zeventig was dat nog niet het geval. De Vlaamse Beweging was helemaal niet voorbereid op een federale hervorming en dacht eigenlijk unitaristisch. Ze wilde voor de emancipatie van de Vlamingen zorgen binnen de Belgische staat. Mentaal kwam ze niet los van de taalstrijd, de taalwetten, de discussie over de overheidsbenoemingen. Voor sommige andere Vlaamsgezinden ging het federalisme dan weer niet ver genoeg, omdat ze geen enkel heil meer zagen in de Belgische staat.

Zijn de flaminganten flexibeler geworden?

MARTENS: De Vlaamse Beweging is natuurlijk niet meer wat ze is geweest. Om te beginnen moeten we vandaag in Vlaanderen leven met extreem-rechts – al heeft het Vlaams Belang zijn opgang zeker niet uitsluitend aan het Vlaams-nationalisme te danken. De democratische Vlaamsgezinden zijn vandaag wel rationeler geworden. De vraag is nu of diegenen die vandaag in de regeringen zitten, zoals Bert Anciaux (Spirit) en Geert Bourgeois (N-VA), een overgangssysteem zullen willen aanvaarden om hun doel te bereiken.

Ik hoop in elk geval dat die mensen oog zullen hebben voor het risico dat een splitsing inhoudt voor de Vlaamse vertegenwoordiging in het parlement. Vandaag hebben de negentien gemeenten van Brussel in totaal drie Vlaamse volksvertegenwoordigers. Als er pur et dur wordt gesplitst, zal er maar één meer zijn. Alleen als er lijstverbindingen worden gemaakt tussen de Vlaamse kandidatenlijsten van de Brusselse gemeenten en die van Vlaams-Brabant kan dat euvel voorkomen worden. Ik heb daar al een paar keer voor gewaarschuwd, maar niemand blijkt het te horen.

Eind jaren zeventig vond u dat u de zogenaamde taalpartijen bij de regeringsvorming moest betrekken om een groot communautair plan op de sporen te zetten. Staat u daar nog altijd achter?

MARTENS: (plechtig) De tijd heeft onweerlegbaar bewezen dat die aanpak de goede was: de doelstellingen van de Volksunie zijn grotendeels gerealiseerd en de partij is opgegaan in de drie traditionele politieke stromingen van ons land. Als de toenmalige VU-leiders, onder wie Vic Anciaux, Frans Van der Elst en Hugo Schiltz, niet hadden willen meeregeren of als wij hen niet aanvaard hadden, dan was de partij naar een veel extremere positie afgedreven. Waarschijnlijk zou er dan geen Vlaams Blok zijn ontstaan, maar zou de hele VU in die richting zijn geëvolueerd. Mensen als Karel Dillen en Lode Claes, die aan de wieg stonden van het Vlaams Blok, zouden dan immers niet uit de VU zijn vertrokken.

De zelfverklaarde erven van de VU zijn uiteindelijk in een kartel met uw partij terechtgekomen.

MARTENS: De VU’ers zitten niet alleen bij ons, maar ook bij de VLD en via Spirit bij de SP.A. Dat is de logische gang der dingen. In de loop der jaren had de Volksunie haar doelstellingen grotendeels gerealiseerd, en haar gedachtegoed is een algemeen Vlaams standpunt geworden. De teloorgang van de partij was dan ook onvermijdelijk. Zelf heb ik altijd geloofd dat die Vlaamse eisen binnen een grote partij moesten worden nagestreefd. Ideaal was geweest dat de flaminganten destijds tot de traditionele partijen waren toegetreden, zoals ik me in de jaren zestig bij de CVP heb aangesloten (Martens was begin jaren zestig actief in de Vlaamse Volksbeweging, nvdr). De meesten hebben echter voor de Volksunie gekozen, waardoor er naast ons altijd een partij was die een nog scherper communautair standpunt innam. Uiteindelijk heeft het meer dan dertig jaar geduurd voor ze allemaal bij grotere partijen zijn terechtgekomen. Het kartel van CD&V met de N-VA past dus perfect in mijn overtuiging.

Vreest u niet dat CD&V en de N-VA de grote verliezers van de B-H-V-crisis zullen worden? Het resultaat zal nooit genoeg zijn en de prijs zal altijd te hoog zijn.

MARTENS: Als de democratische partijen niet uit dit probleem raken, zullen ze allemáál verliezen. Het is dom om te denken dat dit ‘probleem 177’ is. Het is niet omdat mensen de details van het dossier niet kennen, dat ze er geen politieke mening over hebben. Ik ben ervan overtuigd dat de bevolking heel goed weet dat de Vlaamse partijen zich ertoe hebben verbonden de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde te splitsen. Politici vergissen zich als ze geloven dat ze die belofte ongestraft naast zich neer kunnen leggen.

Als ze dat doen, zal er onvermijdelijk weer maar één winnaar zijn: het Vlaams Belang. Ik hoop uit de grond van mijn hart dat zo’n scenario kan worden vermeden, maar ik vrees ervoor. Eigenlijk is er geen ruimte voor toegevingen, want de splitsing is zo vanzelfsprekend, logisch en rationeel, én wordt ondersteund door een arrest van het Arbitragehof. Vandaag is er haast geen andere uitweg mogelijk dan de voorstellen die meer dan een kwarteeuw geleden al op tafel lagen. Eigenlijk zou men een toegeving moeten bedenken die overal buiten staat, die niets met de communautaire problematiek te maken heeft.

Riskeert België anders uiteen te vallen?

MARTENS: Dit land zit steviger in elkaar dan vaak wordt gedacht. Al moet men natuurlijk wel voorzichtig zijn. Ik ben fundamenteel gekant tegen een voort-hollende staatshervorming. We moeten het eindpunt kennen, en dat is vandaag niet het geval. Natuurlijk betwist ik niet dat er soms aanpassingen en verbeteringen nodig zijn, maar het is nefast om voortdurend en in versneld tempo hervormingen door te voeren. Zonder eindpunt voor ogen zal er nooit stabiliteit zijn, en dan houd ik mijn hart vast voor de gevolgen.

De sleutel ligt nu bij de partijhoofdkwartieren. Is het altijd zo geweest dat als puntje bij paaltje kwam de partijvoorzitter zijn ministers de teugels uit handen nam?

MARTENS: Ja, dat was zo in de Egmontperiode en dat is zo vandaag. Als er over de toekomst van B-H-V wordt overlegd, zitten de ministers zij aan zij met hun partijvoorzitters. Tijdens de Egmontregering ging dat nog verder: samen met de andere partijvoorzitters hield ik besprekingen in de ministerraad zónder de ministers. De enige uitzondering was mijn vijfde regering. Toen werd álles in de ministerraad besproken; we hadden zelfs geen kernkabinet. Wellicht hielp ook dat we in die tijd weinig communautaire dossiers op tafel hadden, behalve de Voer en het staaldossier. Bovendien zaten de sterkste figuren van alle partijen in de regering, in plaats van erbuiten te staan zoals Steve Stevaert (SP.A) en Elio Di Rupo (PS) vandaag. Van 1981 tot 1985 zaten de sterkste christen-democraten Leo Tindemans, Mark Eyskens, Jean-Luc Dehaene, Charles-Ferdinand Nothomb en Philippe Maystadt in de ministerraad, net als de liberalen Willy De Clercq en Jean Gol.

Bent u een voorstander van de zogenaamde ‘biechtstoelprocedure’ die de regering-Verhofstadt nu al maandenlang hanteert?

MARTENS: Ach, er is niets nieuws onder de zon. In mijn tijd onderbraken we zware onderhandelingen soms ook zodat de formateur of de premier van de ene gesprekspartner naar de andere kon gaan. Ik heb de indruk dat die hele biechtstoelprocedure nu naar voren is geschoven om tijd te winnen. Premier Guy Verhofstadt (VLD) speelt nu blijkbaar zélf biechtvader. Tja, dan zal hij natuurlijk wel met een voorstel naar buiten moeten komen.

Is hij daarom zo lang aan de kant blijven staan?

MARTENS: Vanzelfsprekend. Eerst heeft hij het probleem doorgeschoven naar de ministers van Institutionele Hervormingen Johan Vande Lanotte (SP.A) en Didier Reynders (MR) in de hoop dat zij de knoop zouden kunnen ontwarren. Maar doordat alle openlijke en geheime vergaderingen op niets zijn uitgelopen, moet de premier nu wel zelf in de ring stappen. Dat is natuurlijk een risico, want men verwacht dat hij straks een oplossing voorstelt. En een premier die een voorstel formuleert, engageert zich politiek. Als dat voorstel niet wordt aanvaard, kunnen de gevolgen zwaar zijn.

Volgens Hugo Schiltz (Spirit) zal Vlaanderen ‘het moeten bekopen om het lot en de carrière van één man veilig te stellen’.

MARTENS: (grinnikt) Hij verwacht dat Verhofstadt met een oplossing zal komen aanzetten die niet in het voordeel van Vlaanderen is. Zo zou hij zijn eigen positie als premier willen beschermen, en zou zijn regering zichzelf in het zadel houden. Dat is wat Schiltz zegt, hè.

Hoe weet je als premier dat alles verloren is?

MARTENS: Dat zit in een woord, een uitspraak. In crisissituaties wordt de taal steeds scherper, en op een bepaald moment besef je: nu gaat het te ver. Ik heb het in mijn laatste regering meegemaakt met de problemen rond de wapenleveringen aan het Midden-Oosten. Het was een teken aan de wand toen toenmalig vice-premier Philippe Moureaux (PS) met ‘een institutionele atoombom’ dreigde. Nu heeft hij in zijn toespraak op 1 mei trouwens weer zo scherp uitgehaald naar SP.A en Spirit. Hij mag dan wel geen minister meer zijn, ik vind het toch frappant. Als ook Di Rupo of – wat aannemelijker is – een PS-minister straks zoiets zegt, is er geen oplossing meer mogelijk.

Is het dan tijd voor premier Verhofstadt om van de tribune weg te gaan, naar de koning te gaan en het ontslag van de regering aan te bieden?

MARTENS: Tegenwoordig wordt er in een crisis nogal snel geroepen dat de premier maar beter het ontslag van zijn regering kan aanbieden, vind ik. Zelf heb ik enkele keren een politieke fout gemaakt door verder te onderhandelen terwijl er duidelijke signalen waren dat het geen zin meer had. Na de scherpe verklaring van Moureaux in 1991 was ik bijvoorbeeld beter naar de koning gegaan. Ik heb dat niet gedaan, onder meer omdat ik geen breuk wou tussen onze partij en de socialisten. Enkele weken later zouden er toch verkiezingen zijn. Had ik het hard gespeeld, dan was dat waarschijnlijk beter geweest voor mijn partij. Alleen had ik dan een crisis veroorzaakt die de vorming van een nieuwe regering na de verkiezingen – de regering Dehaene I – zeer zwaar zou hebben gecompromitteerd. Het verschil is natuurlijk dat de problemen zich toen aan het einde van een regeerperiode voordeden, terwijl we er nu middenin zitten.

Welke les kan de premier daaruit trekken?

MARTENS: (lacht) U vraagt me toch niet om Verhofstadt raad te geven, hoop ik? Dat gaat me net iets te ver.

Ann Peuteman

‘Als de kieskring wordt gesplitst, zullen de Brusselse gemeenten één Vlaamse volksvertegenwoordiger in de Kamer hebben in plaats van drie.’

‘Het is nefast voor dit land om voortdurend communautaire hervormingen door te voeren zonder eindpunt voor ogen.’

‘Het inschrijvingsrecht is een logische consequentie van de staatshervorming.’

‘Als de democratische partijen niet uit dit probleem raken, zullen ze allemaal verliezen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content