Katja Lange-Müller schetst een absurdistisch plaatje, met een realistische voetnoot.

Katja Lange-Müller, ‘De laatsten’, vertaald door Hilde Keteleer en Els Snick. Wereldbibliotheek, Amsterdam, 111 blz., euro 13,50.

D e laatsten wordt bevolkt door een stel arbeiders die eind jaren zeventig hun boterham verdienen in een tanende sector. De drukkerij waar de lood- en smoutzetters Willi, Fritz en Manfred werken, is bovendien gevestigd in de hoofdstad van een staat, de DDR, die aan het imploderen is. Katja Lange-Müller beschrijft het leven van deze ‘laatsten’ in een reeks groteske verhalen, die ze door Marita Schneider laat navertellen.

Marita brengt haar weekends door in bed, waar ze zich laat vollopen met goedkope jenever, Bulgaarse wijn en Roemeense alcohol die ze met reden omdoopt van Murfatlar in Murw-fataal. Marita was kort met Ernst getrouwd, om te verhinderen dat die man zou gaan samenleven met de vrouw waarop ze zelf verliefd was.

Het is een ruw wereldje waar we binnenvallen. Mannen vrijen niet, maar ‘oefenen’ op hun eerste vriendin. We maken kennis met de zetters die stoom aflaten in de ‘Waldschänke’, maar ook met vrouwelijke kroeglopers die, eenmaal boven hun theewater, sterke verhalen vertellen over hun bevallingen. Hoe het aanvoelt om een kind te krijgen? ‘Je moet je voorstellen dat je een lavement krijgt met drie liter gepeperd glycerinesop en dat daarna je reet wordt dichtgenaaid.’

In de roman spoken eenzame mensen rond. In de kroeg zoeken ze nestwarmte en zuipen ze, maar eenmaal hun bedrijfje is opgedoekt, lijken ze voor altijd in rook op te gaan. Ze verdwijnen. Ze zijn samen zonder dat ze elkaar nodig hebben.

Geen helden

De psychoot Manfred compenseert zijn contactgestoordheid met een onrustwekkende liefde voor machines. Voor hij bij de drukkerij werkte, zwierf Manfred ’s nachts rond op een werf om er synchroon met de betonmolens – ‘maar in een hogere toonaard’ – te kunnen zoemen. Het ware bouwvakkersleven is verstoken van elke heroïek: de arbeiders zijn al blij wanneer ze niet meer merken ‘hoe stompzinnig die mortelsjouwerij was, hoe erg de rugpijn was, hoe wij tweebenige runderen stonken en hoe we onder het juk van de meedogenloze norm alleen maar dorstig en moe werden’. Manfred pakt een voorman die een betonmolen omkiepert zo hard aan, dat de man bezwijkt.

Met Willi is ook wat loos. Deze enige zoon wil zich wreken op zijn stokoude moeder, die heel zijn leven beslag op hem heeft gelegd. Willi ontwerpt ‘het ventiel’, een vindingrijke methode die hem de gelegenheid geeft om in het zetwerk geheime moedervervloekingen aan te brengen. Wat begint met het scheldwoord ‘Oud wijf’ in de publicatie van de gymnastiekvereniging Blau-Grün, eindigt met Willi’s volledige levensverhaal dat hij gecodeerd verstopt in het zetwerk van De toverberg, de grote roman van Thomas Mann.

En dan is er nog Fritz, die na een vrijpartij met zijn echtgenote in de buurt van zijn heiligbeen een gat ontdekt dat almaar groter wordt. Uit die wond worden de harige resten gehaald van een tweelingfoetus, die door Fritz op sterk water wordt gezet en die hij zijn broer Otto noemt. Aan die ‘bevalling’ houdt Fritz een stevig trauma over: hij realiseert zich dat hijzelf even goed dat fossiel had kunnen zijn: ‘Dan stond ik nu misschien op sterk water bij Otto in de woonkamer naast de schaal kunstfruit op het dressoir.’

Als je De laatsten hebt uitgelezen, besef je pas goed hoe vernuftig deze vijf absurdistische verhalen, die uitrafelen in steeds meer fragmenten en miniaturen, in elkaar passen. Al lezend merk je hoe Katja Lange-Müller vorm geeft aan haar compositie en hoe ze de afzonderlijke verhaallijnen in één sierlijke romanbeweging laat opgaan. Tot in de details demonstreert de schrijfster haar meesterschap. Haar beelden zijn plastisch en trefzeker. Ze weet wat er in het diepste van een mensenziel kan omgaan. Dat het innerlijke leven van ‘de laatsten’ even raadselachtig is als dat van elke andere sterveling, blijkt als de schrijfster een van haar personages langs zijn neus weg laat zeggen dat elke mens een ark van Noah is: ‘Alle dieren zijn aan boord, maar ze zijn niet allemaal tegelijk aan dek.’

Piet De Moor

‘De personages zijn samen, zonder elkaar nodig te hebben.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content