Hij is laureaat van de Prijs voor Culturele Verdienste 2010 van de Vlaamse Gemeenschap. Jan Hoet, deze maand 75 jaar, over verleden, heden en toekomst van de kunst in zijn leven. ‘Kunst is altijd een judgment van cultuur.’
De plaats van afspraak leek ons een juiste keuze. Er is een moment van verwarring als directrice Christine Deweerdt ons toevertrouwt: ‘Ik denk niet dat Jan al in het STAM is geweest.’ Hoezo, samen met zijn medewerker Bart De Baere maakte Jan Hoet op deze plek in 1998 toch De beurs van Judocus Vijdt? En was dat niet de modeltentoonstelling waaraan het zieltogende Bijlokemuseum zich optrok om ten slotte te herrijzen als STAM, multimediaal Gents stadsmuseum en cultureel erfgoedplatform? Als dat geen culturele verdienste is.
Een ongelukkige samenloop doet ons eerst belanden op het eindpunt van het STAM-parcours, waar schaalmodellen van de Gentse torens prijken, opgetrokken uit witte legoblokken. Maar Hoet is niet in de stemming voor ‘spelen, spelletjes, Berlusconi!’ Hij maakt zich kwaad over het wereldwijde virtuele tijdverdrijf, de uniformisering van de maatschappij door entertainment op televisie – oorzaak van het verlies van ethiek en van de onstuitbare opkomst van het hokjesdenken. In de kloosterkerk van de Bijloke komt hij enigszins tot bedaren. Met de rug naar het barokaltaar bundelt hij zijn betoog van vandaag al in twee onlosmakelijk met elkaar verbonden kernbegrippen: ‘ memory en imagination‘, basisuitrusting voor elke kunst die zichzelf respecteert.
Of Jan Hoets relativering van cultuur een impliciet oordeel inhoudt over zijn Prijs voor Algemene Culturele Verdienste 2010, durven we niet te denken. Hij ontving de 20.000 euro op maandag 30 mei uit de handen van minister van Cultuur Joke Schauvliege. Dat gebeurde tijdens een door het productiehuis ‘Handelsreizigers in Ideeën’ geregisseerd evenement in het Genkse cultuurcentrum C-mine. Het juryrapport heeft het in elk geval niet over Hoets verdiensten voor de cultuur, des te meer over die voor de kunst. Als directeur in het Gentse Museum van Hedendaagse Kunst, later SMAK, kreeg hij het voor elkaar om ‘een zeer hoogwaardige collectie’ bijeen te brengen, lange tijd tegen ‘publiek onbegrip’ in, nog wel. Lof voorts voor zijn communicatie met een breed publiek, het verbinden van kunst en stedelijkheid, uitmuntende tentoonstellingen – zowel nationaal (van Kunst in Europa na 68 en Chambres d’Amis tot Over the Edges) als internationaal (de megatentoonstelling Documenta IX). Zijn werkkracht wordt ‘legendarisch’ genoemd, tot ver na zijn pensioen, toen hij in het Duitse Herford een nieuw museum, MARTa, stichtte en vijf jaar leidde.
Tegenwoordig gaat hij door het leven als freelancecurator, met op het visitekaartje ‘Handle with Care’. In het nieuwe STAM-café, en later in de oude Baudelozaal op de Bijlokesite waar hij ooit de Vijdt-tentoonstelling mee beraamde, is het rustig genoeg voor een gesprek bij de prijs.
U werd al vaker bekroond, vooral in Duitsland. In 2009 nog, het Kruis van Verdienste eerste klasse van de Duitse Bonds- republiek. U hebt er ook grote tentoonstellingen gemaakt, en een museum geleid. Wat is de chemie tussen u en onze oosterburen?
Jan Hoet: Ik heb altijd opgekeken naar Duitsland. Om wat ze na de oorlog gepresteerd hebben, met de kunstenaar Joseph Beuys, met de tentoonstellingsmakers en museumdirecteurs Johannes Cladders en Kasper Koenig, met al de nieuwe musea die opgericht werden. Dat waren de boegbeelden.
Zaten er ook geen boegbeelden in andere landen?
Hoet: Nee, hoewel je in Frankrijk het Centre Pompidou kreeg. Maar dat was al bijna een eerste signaal van wat we vandaag allemaal zien: het MAS, het STAM, dat gaat meer over cultuur en lifestyle, over het document en alles wat reproductie is, en niet over de origine van de schepping. We zitten vandaag in zo’n wereld.
Hoe verklaart u die totale afwending van de Duitse taal en cultuur in ons land?
Hoet: Dat heeft met de collaboratie te maken. Ik ga u zeggen hoe het gebeurd is. Na de oorlog kregen we in de katholieke colleges nieuwe leraars binnen. Wegens collaboratie hadden ze allemaal in de gevangenis gezeten. En de katholieke scholen hebben hen gerecupereerd. Daar zaten professoren van de universiteit en hogescholen bij. Ze gaven Duitse les. Ik heb dat meegemaakt en gezien met eigen ogen. Een leraar die een jaar in de gevangenis had gezeten, gaf Duitse in plaats van Engelse les.
In eigen land werd u in 2000 door de koning in de adelstand verheven. Als ridder aanvaardde u van de vorsten dan artistieke opdrachten. Vanwaar die bijzondere band?
Hoet: In België ben ik een royalist, in die zin dat ik hier geen president wil hebben. Als je ziet hoe de politici met elkaar omgaan. Kijk hoe ze glunderen van zelfgenoegzaamheid, ze zijn niet in staat om op een bescheiden manier te besturen. Stel u voor dat ze Patrick Dewael tot president hadden verkozen, dan hadden we misschien een paleis dat groter is dan dat wat er nu is. Tegenover Albert II heb ik geen persoonlijk probleem. Dat is een heel eenvoudige, bescheiden mens. Hij heeft ook humor en geduld, hij kent zijn rol en zijn betekenis. De koning heeft een hechtere band met de geschiedenis dan bijvoorbeeld een president. Welke president zou nog verbonden zijn met de geschiedenis van het land België? De grootste fout die men begaan heeft, is de splitsing van de Vlaamse en Franstalige cultuur, omdat men de cultuur gereduceerd heeft tot de taal. Dat vind ik de armste benadering van cultuur. Provincialistisch, parochiaal. Kunst bijvoorbeeld is veel rijker. Het surrealistische klimaat in België, de tegenstelling en de spanning tussen René Magritte en Constant Permeke, en hoe die samen konden worden geëxposeerd.
Het Vlaams werd historisch geminacht als een boerentaal. Heeft dat de radicalisering niet in de hand gewerkt?
Hoet: Natuurlijk. Tijdens de oorlog zochten vele intellectuelen hun toevlucht tot het Germaanse nieuwe rijk. Ze gingen ervan uit dat het Germaanse dichter bij het Vlaamse staat dan het Franse. Zonder het te weten kwamen ze terecht in de catastrofe. Dat was de grauwe zone van wat we de collaboratie zouden kunnen noemen. Dat was niet de radicale zone.
De Vlaamse Gemeenschap eert u met de Prijs voor Algemene Culturele Verdienste, een erkenning van uw missionaire arbeid en collectievorming in de hedendaagse kunst. U bent niet alleen een langeafstandszwemmer, u zwom het grootste deel van uw carrière stroomopwaarts. Wat of wie dreef u voort?
Hoet: Ik ben voortgedreven door mijn opvoeding waarschijnlijk, maar vooral door Karel Geirlandt (1919-1989). Mijn ganse bestaan heb ik willen opofferen aan de doelen die hij zich gesteld had: de verbinding van kunst en het leven op dit moment. Ik heb van hem de Komplizenschaft geleerd, de medeplichtigheid aan het scheppingsgebeuren. Zo gaf hij onderdak aan Karel Appel, toen die nog arm was, en hij smeedde contacten met Jan Burssens, met Asger Jorn, Hugo Claus en later met Roger Raveel, via Roland Jooris. Geirlandt was advocaat, het verschil tussen hem en mij was zijn diplomatieke aanpak. Bijvoorbeeld vond hij de lokale scene even goed als de Amerikaanse popart, om diplomatieke redenen, om de internationale stromingen hier te doen accepteren. Hij ging meer te werk als een politicus. Toen hij de Vereniging (voor het Museum van Hedendaagse Kunst in Gent) oprichtte, betrok hij er onmiddellijk een schepen bij, een professor, een dokter.
Zo ontstond een breed veld dat uiteindelijk in 1975 leidde tot de oprichting van het museum waarvan u de eerste directeur werd.
Hoet: Ik werd ook gesteund door de vorige generatie kunstenaars om die job te hebben: door Roel Dhaese, Raveel, Maurice Wyckaert, Vic Gentils, Bram Bogart. En dan kom ik in het museum, en die generatie telt niet meer voor mij. Ik ben bij hen geweest en heb hen gezegd: ‘Als ik doe zoals mijn voorgangers gedaan hebben, zitten we binnen tien jaar in hetzelfde straatje.’ Had ik de vorige generatie gesteund, dan hadden we er gelegen. In de commissievergaderingen heb ik gepleit om als beginsignaal van het museum mijn generatie te nemen: Panamarenko en Marcel Broodthaers, en zo verder uit te bouwen. Ik heb geen diplomatieke weg gevolgd.
Was het telkens aanboren van nieuwe velden niet de constante in uw aanpak?
Hoet: Nieuw. Na Beuys heb ik Reinhard Mucha getoond en die generatie: Jean-Marc Bustamante, Jan Vercruysse, Juan Munoz, Niek Kemps, ze zitten allemaal in het museum. Munoz had in Chambres d’amis (Gent, 1986) zijn eerste tentoonstelling buiten Madrid. Dan zei ik: nu gaat het over de installatiekunstenaars, en ik haalde David Hammons en Ilya Kabakov binnen, bijvoorbeeld. Iedere keer terrein vrijmaken om de hoogtepunten te zoeken.
U bent blijven zwemmen, maar vanaf omstreeks 2000 veeleer stroomafwaarts, omdat hedendaagse kunst breed maatschappelijk was aanvaard?
Hoet: Dat klopt. Je wordt ook milder. Het is niet meer nodig om zo’n Sturm und Drang aan de dag te leggen. Je kunt dat trouwens maar een tijd volhouden. Dat zie je bij de kunstenaars ook. De Sturm und Drang-periode van Permeke heeft ook maar vijftien jaar geduurd. Luc Tuymans, kijk, die is ook aan het verzwakken. Die grote schilderijen, met dat Disneypark onder andere, dat is invullen, connaissance. En kennis is niets. In zijn vroegere werken had je memory en imagination. Die Walt Disney, dat is niet autobiografisch, we hebben daar niets mee te maken. In zijn vroegere periode was Tuymans autobiografisch, zonder dat het echt uitgesproken werd: een van zijn familieleden moet gecollaboreerd hebben, of was het slachtoffer geweest van collaboratie. Hij ging daarop in, pervers bijna. Je ziet het aan de toets, dat hij pervers is. En nu is het gewoon schoon ingevuld. Imagination genoeg, het is een verstandige jongen, geen dommerik, toch mis ik de scherpte, de subversiviteit. Maar ik denk dat het niet mogelijk is om gedurende twintig jaar subversief te zijn. Anders raak je geïsoleerd.
Een passender prijs was wellicht geweest, u de opdracht voor een grote tentoonstelling te geven. Dient er zich vandaag een thema aan waarover u zou willen werken?
Hoet: Ik geloof dat we in elk geval moeten gaan naar een neoconceptuele attitude in de kunst.
Dan lopen de brede volkslagen die u langzaam voor uw zaak kon winnen, onmiddellijk weg.
Hoet: Misschien gaan ze erin komen. Wat bedoel ik met neoconceptueel? Ik geef het voorbeeld van Mandla Reuter, ik vind dat een van de beste kunstenaars van dit moment. Hij is van Zuid-Afrikaanse afkomst en woont in Berlijn. Hij maakt bijvoorbeeld foto’s in Californië en exposeert ze in een galerie in Berlijn. Hij laat er het licht af en toe aan- en dan weer uitgaan, zoals een galerie op gezette tijden opent en sluit. Aan de wand zie je dan alleen donkere vlekken, dat zijn z’n werken: nacht in Californië, maar je bent in Berlijn. Door een spiegel die erin zit, kun je ze zien. Hij trekt de wereld naar een andere plek. Matthew Barney doet dat ook. Hij gaat naar het Salt Lake, naar een eiland in Schotland, en brengt de ene wereld in de andere wereld. Dat is mijn thema, het in elkaar overlopen van werelden. Op een plek waar de bevolking voelt: we zitten waar de kunstenaar ons wil hebben.
Dat klinkt spannender dan het maken van monografische tentoonstellingen. U hebt er dan ook bijna geen gemaakt.
Hoet: Nee. Dat is te gemakkelijk. Altijd confrontaties, en nu doen ze het allemaal.
Zou u een remake van een van uw tentoonstellingen willen maken?
Hoet: Ja, ik ben nu bezig met een tentoonstelling in Geel, waar ik geboren ben, over kunst en psychiatrie. Ik heb dat al gedaan ( Yellow, actuele kunst en psychiatrie, 2004), maar nu in het groot, in heel Geel.
U behandelde dat thema ook al in Open Mind (Gent, 1989)…
Hoet:… en in Loss of Control (2008-2009), de laatste tentoonstelling die ik in Herford gedaan heb, met Félicien Rops, Jean-Martin Charcot, Louise Bourgeois en anderen. In Geel bekijk ik opnieuw de plaats van psychiatrie en kunst in de wereld vandaag, onder de titel Plan een schets in lucht (2012), een stap in het onbekende. De locaties zijn de huizen van de pleeggezinnen (van de psychiatrische patiënten) en de openbare gebouwen. Er zal ook poëzie bij zijn, en daarvoor heb ik Gwij Mandelinck gevraagd. In de poëtische selectie zit er heel veel van de psychose. En de psychose heeft altijd te maken met leven en dood. De mensen van Geel zijn de beste mensen van België, zo vriendelijk, je moet daar eens naartoe gaan. Ze onderhouden de traditie van hospitaliteit.
Heeft de kunst vandaag een grote, verbindende visie die maatschappelijk relevant is en tot in de toekomst draagt?
Hoet: Het allerbelangrijkste voor mij in kunst is altijd dat de kunstenaar op het moment van de schepping geïsoleerd is. Van alles. Maar de belangrijkste kunstenaars houden rekening met het collectief, en zijn toch individualistisch. Het collectief is de memorie, hoe je als mens vandaag omgaat met de hele geschiedenis. Het individualisme is de imagination. Dat is de spanning die er altijd is, en de kunstenaar maakt de verbinding tussen de twee.
Vandaag nog?
Hoet: Ja. Je moet eens kijken naar de Duitse kunst. Er is geen enkele kunst die zo sterk herinnert aan gisteren als de Duitse kunst. De Duitsers hebben nog altijd Goethe, Schiller, Beethoven, Bach enzovoort in hun achterhoofd. Een kunstenaar als Katja Strunz vertrekt van de vraag of het nog zin heeft om de confrontatie met het modernisme aan te gaan. In Italië ook: Riccardo Previdi. In Frankrijk heeft alles veel meer met cultuur te maken. En cultuur is te weinig. Kunst is altijd een judgment van cultuur. Ze beoordeelt cultuur. De nazitijd was ook cultuur. Gelukkig waren er kunstenaars die er tegenin gingen. Die hebben een oordeel uitgesproken. Zelfs Emil Nolde, die nochtans nationaalsocialist was, is naar het primitieve teruggegaan. Maar de nazi-Duitsers zijn naar het archaïsche teruggegaan, niet naar het primitieve. Ze verboden Nolde om te schilderen.
Is cultuur dan blind?
Hoet: Cultuur is consensus. Lifestyle. Ik heb de indruk dat velen vandaag geen commentaar meer geven op de lifestyle, maar mee in de lifestyle zitten. ‘Eindelijk verdienen we ook geld, eindelijk zijn we opgenomen, eindelijk zijn er mensen die alles gaan doen om ons een statuut te geven, enzovoort.’ Het is allemaal bescherming, verwendheid. De academies zijn overbevolkt, en wat doen ze daar? Allemaal spelen. Ze zijn niet bezig met het fundamentele van kunst. En daarvoor is het belangrijk dat je de geschiedenis kent. Als je nu naar de academie gaat, vraag eens wie er Jan Burssens kent. ‘Over wie heb je het eigenlijk?’ zullen ze zeggen. Terwijl Burssens, hier in Gent, aan de basis ligt van onze kennis over de wereld. Dankzij hem hebben we plots gezien dat er Jackson Pollock is, de Amerikaanse abstracte expressionisten. We hebben dan natuurlijk moeten vaststellen dat die beter zijn. Maar het gaat over de weg, waarmee je jezelf moet kunnen identificeren.
Heeft de kunst nog toekomst?
Hoet: Er is nog altijd toekomst. Zolang er de maatschappij is, zolang er mensen zijn, zal er kunst zijn, altijd. Er zal altijd een individu zijn dat de wereld bekijkt, becommentarieert en beoordeelt. Perfect is het nooit. Sinds de avant-garde is de kunst altijd gebouwd op de twijfel die men heeft tegenover de vorige generatie. En op die manier ontstaat er weer een nieuwe twijfel. Maar vandaag bestaat de indruk dat we onszelf almaar blijven herhalen. En ook de kritiek is weggevallen. Vroeger hadden we nog Roger Marijnissen, die zelfs een tentoonstelling van Alberto Giacometti in zijn zwakheden onderzocht. Zonder dat hij het wist, heeft Marijnissen aangezet tot vernieuwing en verandering. Hij viel Georges Braque aan, Pablo Picasso, Roger Raveel enzovoort. We voelden allemaal aan dat Raveel een groot kunstenaar was. Tot Marijnissen er ineens over ging met zijn pen: ‘De beste werken van Raveel zijn die waar hij zelf niet aan geweest is.’ Hij had het over de edities van Raveel. ( lacht) Daardoor waren we gedwongen om opnieuw te kijken naar Raveel, en hebben we uiteindelijk toch vastgesteld dat hij een groot kunstenaar is, in zijn beste werken. Die stammen uit de jaren zestig.
Een algemene lofzang op grote namen en kunstevenementen gaat vandaag ook door voor kritiek. Dus kan er ook geen vooruitgang zijn. Ondertussen blijven de voorbeelden uit het verleden in de depots van de musea zitten. En op de golven van de nieuwe media ontstaat de indruk dat de kunst elke dag opnieuw wordt uitgevonden.
Hoet: Inderdaad. En het is precies allemaal promotie. We moeten promotie maken, voor alles. De tentoonstelling Een visie op Centraal Europa in Brugge (2011), geleid door Tuymans, was natuurlijk niet slecht, maar drie maanden tevoren had je al reclame zodat je het al niet meer slecht kon vinden. Dat is niet normaal.
Een onderstroom in uw carrière was de verkenning van Japanse en internationale kunst die met zen bezig was. Wat heeft zen voor u betekend?
Hoet: Ook de kunstenaar Yves Klein was ermee bezig, en de minimal art. Het is een houding tegenover de cultuur. Een gereduceerdheid, en een introversie. Ik ben extrovert, maar de kunst moet introvert zijn. Wij staan in de maatschappij, en de kunstenaars beoordelen die maatschappij, die spanning moet er altijd zijn.
Zen en de kunst van het alledaagse leven, ook in de literatuur en de film.
Hoet: Kijk, niet vergeten: een kopje thee. Het kopje waaruit de Japanner thee drinkt is een heilig voorwerp. Daaruit spreekt een houding van respect. Tegenover alles, elk detail. Waaraan zie je dat een werk van Donald Judd kunst is? Door het detail. Juist materiaal, juiste plywood, arm maar perfect, in de hoeken, in de diepte, alles, ongelofelijk. Dat is ook zen.
In het Oosten bestaat de reïncarnatie. Wij westerlingen treden buiten onszelf in de droom en in een toestand van trance. Is dat niet gevaarlijk?
Hoet: Nee, dat is niet gevaarlijk. Europa, zou je in het algemeen kunnen zeggen, is een technische maatschappij. Ik bedoel, als een Afrikaan een berg beklimt en hij vindt er god, dan zal hij die berg altijd beklimmen. Als een Europeaan die berg beklimt zal hij zeggen, de volgende keer een hogere berg, en daarna nog een hogere, en altijd maar een andere berg. Dat is een technische maatschappij. Ik vind: elke keer dat je een berg beklimt als Europeaan, moet je denken aan hoe Herbert Brandl bergen schildert, moet je denken aan Francesco Petrarca en de Mont Ventoux, aan de Montagne Sainte-Victoire van Paul Cézanne, die hij zo vele keren herhaald heeft.
Is trance een essentieel element van kunst?
Hoet: Ik denk dat, ja, absoluut. Als kijker voel je dat ook. Als je voelt dat er iets als trance aanwezig is, sta je in verwondering, bewondering of wat ook. Je zou eens die schilderijen van Brandl moeten zien. Dat is zoals de zee van Permeke, soms. Ik zou een tentoonstelling willen maken met de zeeën van Permeke, alleen maar dat. In Middelburg, zeg maar. Ik ben op dat idee gekomen door Bart De Wever. Men stelde hem de vraag waarom hij geen woning koopt aan de zee, bijvoorbeeld. En dan antwoordde hij: ‘Aan de zee? Waarom aan de zee? Daar is toch niets te zien?’ Dat zei hij. En toen dacht ik, godverdomme, nu zou ik een prachtige tentoonstelling moeten maken met de zeeën van Permeke.
Het water als levenselement?
Hoet: Als psychiatrisch levensnoodzakelijk element. Je moet eens kijken naar filmscènes waar persoonlijke problemen aan de orde zijn. Dan gaan ze naar de lavabo, wassen ze hun haar, gaan ze onder de douche.
Een zuivering.
Hoet: Ja zuivering, het ritueel.
Van het water naar de lucht. Maakt u zich een voorstelling van de hemel?
Hoet: Ja toch. Dat is als de hardware en de software. Ik geloof dat de mens over een hardware beschikt waardoor zijn geheugen voortleeft. Zoals in een droom of in… François Mitterrand heeft me daar eens naar gevraagd. En hij zei: ‘Ja, maar ik heb toch een beetje problemen met l’éternité.‘ Dat kan ik geloven, ja, we zijn tenslotte mensen. Wat ik in elk geval weet, is dat er meer mensen op aarde zijn die geloven dan dat er zijn die, theoretisch, het geloof volledig opzijzetten.
Dat is toch geen reden?
Hoet: Nee, maar het geloof kun je niet rationaliseren, dat heeft geen zin. Ik denk, het hiernamaals is een geloof in het onbekende. Zoals ook grote kunstenaars altijd geloven in het onbekende. Ze gaan ergens naartoe. En omdat ze ergens naartoe gaan, en je dat in het begin niet juist kunt bepalen, is het altijd het onbekende. Want het onbekende is altijd toekomst.
DOOR JAN BRAET / FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE
‘Ik geloof dat de mens over een hardware beschikt waardoor zijn geheugen voortleeft.’
‘De psychose heeft altijd te maken met leven en dood.’