Het geknoei met de regels voor de gemeente- en provincieraadsverkiezingen past stilaan in een traditie van kieswetswijzigingen op maat van partij- en kartelbelangen. Maar die politieke huisvlijt maakt de verkiezingen niet meer democratisch.
De Vlaamse meerderheidspartijen CD&V, VLD, SP.A, Spirit en N-VA breiden vorige week een nieuw compromis aan het lokale verkiezingsdecreet, dat voordien al met de grootste moeite tot stand was gekomen. Intussen zijn er minder dan vier maanden te gaan tot aan de gemeente- en provincieraadsverkiezingen op 8 oktober. In plaats van de lijststem alleen voor de helft te laten meetellen om de volgorde van de opvolgers van verkozen raadsleden vast te leggen, zal die lijststem nu nog voor een derde gelden en dat om zowel de verkozen raads- leden mee aan te wijzen als om de rangorde van de opvolgers te bepalen. De Vlaamse regeringscoalitie anticipeert daarmee op een vernietiging van de oorspronkelijke regeling door het Arbitragehof, dat op 25 mei na een verzoekschrift van Groen! een verschillende toepassing van de lijststem – een neutralisering voor effectieve kandidaten, het halve gewicht voor opvolgers – schorste.
‘De Amerikaanse politieke wetenschapper David Easton vergelijkt in zijn systeemdenken de politiek met een zwarte doos’, aldus politoloog Johan Ackaert van de Universiteit Hasselt. ‘De input komt van burgers met hun vragen en noden. Politici staan in voor de output met beslissingen en maatregelen, al dan niet tot tevredenheid van de burger die nieuwe en andere vragen stelt. Maar politici zorgen ook voor within input, waar die burger niet van wakker ligt. Dan krijg je een politiek systeem dat vooral met zichzelf bezig is. De nieuwe beslissing over het decreet inzake de gemeente- en provincieraadsverkiezingen is daar een typisch voorbeeld van.’
BEDROEVEND WERKSTUK
De kritiek op dat ‘compromis van het compromis van het compromis’ was scherp en ging van ‘onbehoorlijk bestuur’ en ‘bricolage’, tot een ‘duivelse constructie’, want gemaakt op dag zes van de zesde maand van 2006. Het verweer van de meerderheid uitte zich in zuur gespin over de groenen die pas op de valreep met hun klacht naar het Arbitragehof zouden zijn gestapt om de Vlaamse regering en haar roeping van goed bestuur zoveel mogelijk te schaden. Maar dat klopt niet. Het aangevochten kiesdecreet werd uiteindelijk pas op 10 februari door het Vlaams Parlement goedgekeurd en verscheen op 10 maart in het Belgisch Staatsblad. Van dan af had Groen! drie maanden de tijd om zich bij het Arbitragehof te melden. De advocaten van de partij, Stefaan Van Hecke en Nico Scheepmans, dienden op 24 april, na anderhalve maand dus, het verzoekschrift in.
Het stond trouwens in de sterren geschreven dat het met de eerste Vlaamse regelgeving voor de lokale bestuursverkiezingen op deze manier moest eindigen. Door het Lambermontakkoord is Vlaanderen sinds 1 januari 2002 bevoegd voor alles wat met de ge- meenten en provincies te maken heeft. In de vorige regeerperiode gooide de paars-groene coalitie onder leiding van Patrick Dewael (VLD) daarop vier elementen in een onderhandelingspot: de afschaffing van de lijststem, een decumul van lokale uitvoerende mandaten en een parlementair mandaat, de rechtstreekse burgemeestersverkiezing en de vervanging van het (voor kleinere partijen meer ongunstige) systeem Imperiali door het systeem D’Hondt om na verkiezingen de zetelverdeling te bepalen (zie kader).
Maar het grabbelen van liberalen, socialisten en groenen in die ‘zwarte doos’ liep vast. Prognoses op basis van het systeem- D’Hondt resulteerden in flinke zetelwinst voor Groen!, maar ook voor het Vlaams Belang in kleinere gemeenten. Dat deed VLD en SP.A resoluut op de rem staan, ook al zou het Vlaams Belang in en rond Antwerpen fors moeten inleveren als Imperiali wordt vervangen door D’Hondt. Het oude systeem was voor SP.A en VLD ook een interessante hefboom om kleinere formaties klein te houden en zo aan te sporen tot kartelvorming. De rechtstreekse burgemeestersverkiezing stuitte dan weer op verzet binnen de toenmalige meerderheidsfracties en bij vele lokale partijafdelingen.
De huidige Vlaamse meerderheid pakte in februari 2005 uit met een veel minder ambitieus compromis over een aanpassing van de gemeente- en provinciekieswet, met enerzijds de afschaffing van de lijststem en anderzijds evenveel mannen als vrouwen op de kieslijsten. Maar ook dit keer doorkruisten kartelbelangen de afspraken. Spirit en N-VA vreesden te worden weggeblazen in de plaatselijke strijd om de voorkeurstemmen en bedongen daarom dat de lijststem nog voor de helft zou worden meegeteld voor de opvolgers (zodat ze via die weg en op basis van interne kartelafspraken alsnog in de gemeente- en provincieraden zouden kunnen geraken). Daarnaast verkregen ze dat kartelpartners na de lokale verkiezingen aparte fracties kunnen vormen.
Deze consensus, die eind 2005 door Vlaams minister van Binnenlands Bestuur Marino Keulen (VLD) wegens ’technische onvolkomenheden’ ook nog eens herschreven moest worden, werd zowel door de Raad van State als de Hoge Raad voor Binnenlands Bestuur (HRBB) gewogen en te licht bevonden. De Raad van State sprak zich uit tegen een ‘ongelijke behandeling’ van effectieve kandidaten en opvolgers. Keulen kon het rechtscollege niet overtuigen met zijn motivatie van het ‘lijstbelang’. Origineel, dat wel, maar wettelijk zonder enige betekenis, tenzij de minister daar net mee bedoelde dat de partijen graag zelf beslissen wie uiteindelijk zitting mag hebben.
De HRBB van zijn kant had het over een ‘onleesbaar’ en ‘bedroevend werkstuk’ zonder visie, terwijl ‘de Vlaamse overheid vier jaar de tijd heeft gehad om aan een kiesdecreet te werken’. De HRBB stoorde zich aan het gebrek aan onderlinge afstemming in de organisatie van de verkiezingen voor districts-, gemeente- en provincieraden en voor het Vlaams Parlement. Op alle niveaus geldt voor de zetelverdeling het systeem-D’Hondt, behalve voor de gemeenteraden. Voor gemeenteraadsverkiezingen is elke stad of gemeente één kieskring, voor de provincieraadsverkiezingen wordt nog altijd gewerkt met kantons, districten en arrondissementen.
STRATEGIE VAN HET MOMENT
Maar de Vlaamse meerderheid liet zich door die kritische adviezen niet van de wijs brengen, tot het Arbitragehof er dus anders over besliste en het kiesdecreet nu nog maar eens zal worden gerepareerd. Het verzoekschrift van Groen! bij het Arbitragehof sloeg overigens niet alleen op het gedoe met de lijststem, maar ook op het handhaven van het systeem-Imperiali bij gemeenteraadsverkiezingen en de kieskringindeling bij de provincieraadsverkiezingen (die ertoe leidt dat de feitelijke kiesdrempel schommelt tussen 2,75 en 16,5 procent van de stemmen). Gewapend met argumenten van de Raad van State en de HRBB hoopt Groen! dat het Arbitragehof zich hierover ten gronde zal uitspreken. De HRBB is bijvoorbeeld gewonnen voor provinciale kieskringen bij de provincieraadsverkiezingen. ‘Er is op vele vlakken geen synchronisatie en geen logica. Daarom wordt na 8 oktober best zo snel mogelijk werk gemaakt van een volledig nieuwe Vlaamse kiescode, want de huidige regeling schaadt de transparantie voor de kiezer’, aldus Ackaert.
Uit zijn nieuwe boek Politiek in mijn gemeente (1) blijkt overigens dat de kiezers zich bij lokale verkiezingen vrij goed weten te onttrekken aan de politieke bedoelingen achter de aanpassingen van de kiesregels en andere manoeuvres van de partijen. Zo wezen de kiezers in 2000 in de helft van de gemeenten de bestuursmeerderheid aan en bliezen ze met hun stem een derde van de gemaakte voorakkoorden op. Hun voorkeurstemmen wegen in acht op de tien gevallen mee als partijen schepenen en OCMW-voorzitters selecteren. ‘Finaal is het aantal voorkeurstemmen voor kandidaten het enige diploma dat telt’, aldus Ackaert.
Vlaams minister-president Yves Leterme (CD&V) vergoelijkte intussen het noodgedwongen gesleutel aan het lokale verkiezingsdecreet. Volgens hem was er meer aan de hand in februari 2003 toen het Arbitragehof het luik over Vlaams-Brabant in de paars-groene kieswet voor de federale verkiezingen in dat jaar deed schrappen. ‘Toen ging het over verhoudingen tussen partijen, nu gaat het over verhoudingen binnen partijen’, aldus Leterme. ‘Een bizarre stelling’, vindt Ackaert. ‘Leterme had beter open kaart gespeeld en gezegd dat hij met zijn nieuwe meerderheid eerst gezorgd heeft voor de nieuwe decreten op de organisatie van de gemeenten en provincies, en dat er voor 8 oktober niet meer genoeg tijd restte voor een fundamenteel debat over een Vlaamse kiescode. Nu wordt alleen meer de indruk versterkt dat het kiessysteem een weerspiegeling is van de politieke strategieën van het moment.’
Die strategieën spelen volop sinds 2000 en zijn voor een deel geïnspireerd door de regionalisering (als uitloper van het Sint-Michielsakkoord van 1993 vonden in 1999 voor het eerst gescheiden regionale verkiezingen plaats). Voordien bleven de basisregels behouden, ook bijvoorbeeld bij de verlaging van stemplichtleeftijd tot achttien jaar (in 1970 al voor de gemeenteraadsverkiezingen en goed tien jaar later voor de parlementsverkiezingen) of bij de opeenvolgende regelingen om de politiek te vervrouwelijken (de wet-Tobback-Smet van 1994 maakte minstens een derde van de plaatsen op de kandidatenlijsten vrij voor vrouwen, intussen is er dus pariteit). Vanaf 2000 en onder paars-groen wogen partijtactieken en -dada’s steeds meer door. In 2000 werd het gewicht van de lijststem gehalveerd en verdwenen de aparte lijsten met kandidaat-opvolgers. In aanloop naar de federale verkiezingen van 2003 werden provinciale kieskringen ingevoerd, kwam er een kiesdrempel van 5 procent en werden de lijsten met kandidaat-opvolgers alweer in ere hersteld. In 2003 mocht bovendien voor Kamer én Senaat gekandideerd worden. In januari 2004 werden de federale verkiezingsregels gekopieerd voor de Vlaamse parlementsverkiezingen in dat jaar.
Verschillende kieswetswijzigingen houden verband met berekeningen over het bezetten van machtsposities in een gefederaliseerd land. Voor een deel lopen ze ook parallel met pogingen van de grotere partijen om het politieke landschap te hertekenen via kartelvorming. Samen met een aantal regels over de financiering van de verkiezingscampagnes (bijvoorbeeld het aanrekenen van uitgaven voor boegbeelden aan de partij en het transfereren van verkiezingsuitgaven van de partij naar individuele kandidaten) resulteert dit vooral in politieke centralisering. Aan de top van de partijen wordt zodoende geschoven met kandidaten en mandaten. Bekend is dat enkele maanden na de federale verkiezingen van 2003 een kwart van de 150 Kamerleden al was vervangen door opvolgers. Na de regionale verkiezingen van 2004 kwam een gelijkaardige stoelendans op gang.
‘De partijleidingen stroomlijnen de aanpak op alle beleidsniveaus. De grote tenoren in elke provincie zijn de machthebbers in de Wetstraat en zij delen binnen hun partij de lakens uit’, aldus Ackaert. ‘Dat leidt tot een merkwaardige anomalie: enerzijds wordt geroepen dat kiezers met hun voorkeurstemmen meer dan ooit zelf bepalen wie verkozen wordt, maar anderzijds hebben ze steeds minder zicht op de kandidatenselectie die de partijen zelf organiseren.’
(1) JOHAN ACKAERT, ‘POLITIEK IN MIJN GEMEENTE’, DAVIDSFONDS/LEUVEN, 152 BLZ.
Patrick Martens