De nationaliteitswet blijft een zorgenkind. Een cassatie-arrest begin dit jaar veranderde daar niets aan, integendeel. ‘Ook een illegaal verblijf in ons land helpt om snel Belg te worden’, zegt Jo Vandeurzen (CD&V).
Veel gemeenteambtenaren die zich bezighouden met de aanvragen van vreemdelingen om Belg te worden, zijn stilaan wanhopig geworden door de lacunes in de snel-Belgwet. De jongste kronkel in de paars-groene wet van maart 2000 spruit voort uit een uitspraak van het hof van cassatie. Door een verbrekingsarrest van 16 januari 2004 hoeft een vreemdeling die kandidaat-Belg is, niet langer aan te tonen dat hij sedert minstens zeven jaar (voor een nationaliteitsverklaring) of drie jaar (voor een naturalisatie) wettelijk in ons land verblijft. Hij mag ook de periode meerekenen gedurende welke hij hier illegaal was, want voor het hof van cassatie volstaat ‘een feitelijk verblijf’.
Daardoor wordt een van de vele onduidelijkheden in de snel-Belgwet afgestraft, namelijk het gebrek aan een waterdichte definitie van de ‘hoofdverblijfplaats’ van een vreemdeling in België. Maar hoe moeten lokale ambtenaren in een aanvraagdossier een verblijf noteren, dat gedeeltelijk illegaal is geweest en waarvan per definitie weinig tastbare bewijzen bestaan?
Jef Gabriels, CD&V-burgemeester van Genk en voorzitter van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), heeft minister van Justitie Laurette Onkelinx (PS) en haar collega van Binnenlandse Zaken Patrick Dewael (VLD) gevraagd dat probleem snel op te lossen. In een brief van 29 september wijst Gabriels ook op een ander actueel migratiethema. ‘Wat baat het om strenger te zijn voor gezinshereniging als de betrokkenen makkelijk de Belgische nationaliteit kunnen verwerven, met alle gevolgen van dien’, aldus de retorische vraag van de VVSG-voorzitter. Gabriels oppert de medewerking van de lokale besturen voor ‘een grondige herziening van ons nationaliteitsrecht’.
Veiligheidsrisico’s
Op die herziening dringt CD&V-kamerlid (voorlopig nog waarnemend partijvoorzitter) Jo Vandeurzen al veel langer aan. ‘Het effect van het cassatiearrest is niet te onderschatten’, zegt hij. ‘Een kandidaat-Belg moet op het ogenblik van de aanvraag natuurlijk wel over een verblijfsvergunning van onbepaalde duur beschikken. Maar hoe langer hij zijn illegaal verblijf kan rekken hoe sneller hij daarna Belg kan worden.’ En Vandeurzen ziet nog een knelpunt. In de vorige regeerperiode hebben duizenden vreemdelingen gebruik gemaakt van een eenmalige regularisatieprocedure. Door de cassatie-uitspraak speelt bij een aanvraag om Belg te worden het tijdstip van hun regularisatie niet langer een rol. Om te voldoen aan de voorwaarde van de verblijfsduur kunnen de kandidaten ook verwijzen naar de periode van hun illegaal verblijf.
Vandeurzen verwacht trouwens dat door die regularisatie opnieuw veel meer vreemdelingen de snel-Belgwet zullen gebruiken. Die was het resultaat van een compromis bij de totstandkoming van de regering-Verhofstadt-I. Zij koos in 1999 niet voor de toekenning van stemrecht aan migranten, wel voor een versoepeling van de wet op de Belgische nationaliteit. Maar die was veel drastischer dan in 1984 en 1991 toen vreemdelingen (van de tweede en derde generatie) het al makkelijker kregen om het Belgische staatsburgerschap te verwerven.
Belg worden kan door een nationaliteitsverklaring of -keuze (via de gemeente) of een naturalisatieverzoek (dat de Kamer van Volksvertegenwoordigers inwilligt of afwijst). Voor de eerste procedure geldt dat de meerderjarige vreemdeling hier vanaf zijn geboorte verblijft; dat de meerderjarige vreemdeling die in het buitenland werd geboren, maar een Belgische ouder heeft; of dat hij over een geldige verblijfsvergunning beschikt en sedert minstens zeven jaar in België is. Voor een naturalisatieverzoek volstaat een verblijf van minimaal drie jaar in ons land (twee jaar voor een erkende vluchteling). Voorts moet de integratiewil niet meer bewezen worden en krijgen de parketten, de Dienst voor Vreemdelingenzaken (DVZ) en de Dienst voor de Veiligheid van de Staat (DVS) nog slechts één maand de tijd om een advies te geven.
In 2000 en 2001 steeg het aantal vreemdelingen dat de Belgische nationaliteit verwierf, spectaculair (zie tabellen). Zoals in de jaren daarvoor waren het in één op de vijf gevallen Turken en in een derde van de dossiers Marokkanen die Belg werden. Vanaf 2002 daalden de cijfers, maar Vandeurzen voorspelt dus een nieuwe groei als uitloper van de regularisatie.
‘Mijn grootste kritiek is dat de snel-Belgwet ernstige veiligheidsrisico’s stelt. Voor de georganiseerde criminaliteit met haar internationale vertakkingen is het een eenvoudig instrument om een legitimatie te bekomen. Een grootschalige naturalisatiefraude door Georgiërs, Oekraïeners en Russen in 2000 leverde al snel het bewijs’, zegt Vandeurzen. ‘Dat is op de eerste plaats mogelijk door de onhaalbare adviestermijnen. Van bij de inwerkingtreding van de wet op 1 mei 2000 hebben gemeenteambtenaren, magistraten en ook de toenmalige ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie (respectievelijk Antoine Duquesne (MR) en Marc Verwilghen (VLD)) daarop gewezen. Ook huidig justitieminister Laurette Onkelinx (PS) heeft in april van dit jaar in een brief aan het Comité I toegegeven dat de DVS onmogelijk duizenden naturalisatiedossiers zorgvuldig kan onderzoeken. De middelen en de mankracht ontbreken. Maar bij de DVZ is het nog altijd wachten op de noodzakelijke hervorming. En ook van de aanwerving van 30 extra personeelsleden voor de DVS is niets in huis gekomen, terwijl die dienst dossiers heeft over ruim 10 procent van de kandidaat-Belgen en vermoedt dat daarvan amper 10 procent zonder veiligheidsrisico is.’
De parketten mogen intussen wel een ‘voorlopig negatief’ advies geven als ze de wettelijke termijn niet halen. ‘Maar’, zegt Vandeurzen, ‘dat gaat in tegen de wet en niet elk parket past die regel toe. Bovendien stellen de parketten de ontvangstmelding van de adviesvraag van een gemeente uit om tijd te winnen, maar dat leidt dan weer tot klachten over vertraging van de procedure.’
Omgekeerde wereld
Een groot probleem is ook dat de aanvragen om Belg te worden door een nationaliteitsverklaring of een naturalisatie niet centraal geregistreerd worden. Daardoor is het perfect mogelijk dat een vreemdeling in de ene procedure wordt afgewezen en via de andere wel de Belgische nationaliteit verwerft. Vandeurzen heeft diverse voorbeelden verzameld. Zo blijkt iemand Belg te zijn geworden door een nationaliteitsverklaring terwijl de kamercommissie voor naturalisaties zijn verzoek had afgewezen na ongunstige adviezen van de DVS (‘betrokken bij een gevaarlijke organisatie’) en het parket (‘verboden wapenbezit’). Een ander voorbeeld: een naturalisatieverzoek van een Albanees wordt afgewezen omdat hij strafrechtelijk veroordeeld is en er ernstige vermoedens over een schijnhuwelijk zijn. Toch slaagt hij erin om Belg te worden via het andere kanaal.
Andere opmerkingen van Vandeurzen slaan op het schrappen van de integratiebereidheid (‘de aanvraag zelf zou die bewijzen, maar dat is een wettelijke fictie die het integratiebeleid uitholt’), het geknoei met documenten die gelijkwaardig zijn aan een geboorteakte, en de gebrekkige samenhang met andere wetgeving. ‘Dat maakt de procedures vaak arbitrair. Een nationaliteitsaanvraag kan bijvoorbeeld worden afgewezen omwille van “gewichtige feiten”. Het parket kijkt daarvoor alleen naar strafrechtelijke feiten. De parlementaire commissie voor naturalisaties gaat ook na of een aanvrager geen extreem fundamentalisme aankleeft of moedwillig weigert om een landstaal te spreken.’
‘De snel-Belgwet is niet migratieneutraal’, zegt de CD&V’er voorts. ‘Ze vergemakkelijkt bijvoorbeeld de gezinshereniging. Maar nog merkwaardiger is het ontstaan van de cascade wanneer een in het buitenland geboren vreemdeling die nooit in ons land verbleef, Belg wordt, omdat een van zijn ouders dat is. Van dan af kunnen ook zijn meerderjarige kinderen zonder problemen naar hier komen en Belg worden. En voor hun kinderen is onze nationaliteit dan sowieso verworven. In dergelijke gevallen, en dat zijn er al enkele duizenden sinds de snel-Belgwet, leidt het verwerven van de nationaliteit tot een verblijfsrecht. Dat is de omgekeerde wereld. De logica van een nationaliteitswet is dat een vreemdeling eerst de band met ons land versterkt en dan pas Belg wordt.’
Delen van de harde kritiek van Vandeurzen werden ook door anderen verwoord op studiedagen en in het parlement, maar zonder resultaat. Hij pleit voor een ommezwaai, met de klemtoon op de verwerving van de nationaliteit als een recht in plaats van een gunst. De naturalisatie wordt dan een uitzonderingsprocedure. Over alle andere aanvragen beslist een nationale commissie voor nationaliteitsverkrijging. De procedures moeten rechtszeker zijn, maar daarom niet strenger (een nationaliteitskeuze bijvoorbeeld zou al kunnen voor iemand die sedert vijf jaar wettelijk in ons land verblijft). Voorts brengt het CD&V-alternatief de adviestermijnen op twee maanden en met de gemeenschappen wordt een regeling uitgewerkt om de integratiebereidheid van kandidaat-Belgen te bevestigen.
Patrick Martens