Water was het element waarin lord Rokeby zich, lang geleden, in zijn element voelde.
“Nu is het weder fris, sa ! roept men door het venster, dat regen welkom is ! “
Dit opgewekte regenlied leerden wij zingen in het vierde leerjaar waarna wij om vier uur door de striemende Belgische vlagen huiswaarts baggerden, het vallend nat zo goed en zo kwaad als ons nog onontwikkeld verstand het toeliet vervloekend.
Niet zo lord Rokeby 250 jaar geleden. Had deze lord het voor het zeggen gehad, dan ware hij als kikvors ter wereld gekomen, want water was zijn element. Geboren uit rijke doch propere ouders was hij als zuigeling en ook lang daarna zoals wij allen een landbewoner. Na een uitstekende opvoeding genoten te hebben, wierp hij zich in de politiek en bij de dood van zijn vader kwam hem diens fortuin en domein te Mount Morris nabij Canterbury toe. Hij verving de herten die gewoon tot vermaak van vader zaliger in de parken graasden door koeien en liet de braakliggende gronden omwoelen om er het graan en de aardappel op te verbouwen, daar waar bij wijlen vader distel en doorn hoogtij vierden. Hij stond in zo’n hoog aanzien dat hij Canterbury in het parlement mocht vertegenwoordigen. En alsof de gelukkige reeks, die het lot bij zijn geboorte ingezet had geen einde kende, viel hem de Rokeby-titel nog toe ook, toen zijn oom Richard Robinson, primaat van Ierland, er de kromstaf en mijter bij neerlei en de hemel ingezogen werd.
Toen beging vrouwe fortuna een fout en speelde hem onvoorziens de zwarte peit toe, want zij stuurde onze lord die na een bliksemcarrière wel eens wenste uit te blazen naar Aken waar zich de warme zwavelbronnen bevinden. In dezelfde bronnen waarin Keizer Karel met grint in de knieën en heupen al grollend en morrend afdaalde, dompelde ook lord Rokeby zich onder. Hij verrees uit het bekken als een ander man, het kikkerschap was in hem wakker geroepen.
Terug in Kent op het voorvaderlijk kasteel begon hij dagelijkse tochten naar zee te maken om er zich aan het spel der golven over te geven. De lakeien, koetsiers en voetknechten moesten heel wat pramen om de vlottende lord weer uit het zilte nat te krijgen. Op de golven dobberen was voor de man de opperste zaligheid, maar het land is en blijft uiteindelijk ons natuurlijk element en met tegenzin vatte hij met zijn gevolg de drie mijl lange terugtocht naar Mount Morris aan. Opdat hij op deze toch flinke stap zeker geen water zou missen, liet hij op regelmatige afstanden drinkfonteintjes bouwen, zodat hij de gehele weg water in het oog had en ervan kon drinken. Sinds zijn bekering had hij eveneens als taak op zich genomen zich een baard te laten groeien. Nu zijn er baarden en baarden, maar het struweel dat aan zijn wangen ontsprong, was er een van de wildste soort. Met water dat aan zijn wangen ontsprong kon men het harig verschijnsel nog het best vergelijken, want onstuimig als dit element kan zijn, breidde de baard zich niet enkel in de lengte doch ook in de breedte uit. Als klimop die ondersteboven groeit, waaierde hij uit tot aan zijn lende en tot onder zijn armen zodat de baard zelfs te zien was als zijn lordship met zijn rug naar de kijker stond. Toen na enkele jaren de baard hem tot aan de knieën reikte, was hij de bezienswaardigheid van uren in het rond. Landlieden met hun gezin trokken erop uit om de kleine edelman, die nu als het ware achter een grijze traploper aanstapte, te komen bewonderen.
Baard en water hadden hem nu volledig in hun greep. Soms dartelde hij zo lang in de branding dat hij het bewustzijn verloor en door zijn trouwe dienaars aan land moest gedragen worden.
Op de duur begonnen de dagelijkse marsen naar en van de zee hem een beetje de keel uit te hangen. Daarom liet hij in de kortste keren een met glas overdekt zwembad bouwen in de nabijheid van zijn kasteel. In dit door de zon verwarmde water bracht hij het grootste deel van de dag door, drijvend en al eens paddelend, zijn honden aan de kant slapend of hun vlooien krabbend. ’s Avonds verliet hij het zwembad steeds langs een zijdeurtje en vluchtte met zijn meute ongezien door het struikgewas naar zijn kasteel.
Al die geheimdoenerij en zijn fenomenale baard leverde hem alras de reputatie op als zou hij een kannibaal zijn. Deze wilde veronderstelling vond haar grond in twee oorzaken. Namelijk dat de lord bijna uitsluitend op “beef tea” bestond, een soort superbouillon waar de Engelse keukenprinsessen meester in zijn en bovendien het feit dat hij gedurende zijn urenlang zwalpen wel eens een gebraden schapebout of een geroosterd kalfslendestuk mee te water nam om hieraan te peuzelen als hij zich wat flauw gevoelde.
Toch was hij nog niet volledig watergebonden want er kwamen ogenblikken dat het bestaan te land met al zijn geneugten de kop opstak. Dan klom hij naar zijn adellijke kleerkasten, schudde slipjas en kniebroek uit de lordlijke motteballen en verscheen in geuren en kleuren in zijn gevechtsbaard in de feestzalen en de gelegenheden waar mensen van zijn stand hun vertier zoeken, tot grote ergernis van zijn zuster Mrs. Elisabeth Montagu.
Al zijn waterige avonturen hadden in de man nochtans de vuren niet geblust want hij zat nog altijd de meisjes achterna zoals hij gedaan had eer hij het sop als zijn tweede vaderland koos.
In december 1800 stierf hij op de ouderdom van 88 jaar in alle droogte van zijn slaapkamer. Had het waterbed toen reeds bestaan, dan was zijn keuze niet moeilijk geweest.
Gommaar Timmermans