Na bijna 30 jaar krijgt Vlaanderen weer een Nacht van de Poëzie, de vijfde, nu zaterdag 2 april in de Gentse Vooruit. Een gesprek met inspirator Guido Lauwaert en curator Michaël Vandebril over toen, maar vooral over nu. En over straks, natuurlijk. ‘Jongeren, word wakker! Doe iets! Revolutie!’

Gent, een vroege lentezon, de sfeer van de grote voorjaarsdagen. De fraaie T-bar van het NT Gent is gesloten, maar dat is buiten de mannen van de Nacht gerekend. Voor Guido Lauwaert gaan de deuren open. Dat moet iets te maken hebben met het bonken van zijn zoveelste hart, in een ritme dat het verhaal van de Nacht van de Poëzie heeft bepaald. Als bezieler van de vier vorige edities, de laatste in 1984, is Lauwaert zijn hart altijd gevolgd. Al was het omdat hij smoorverliefd werd op een meisje dat weleens zo’n Nacht wou meemaken – dé reden om in 1980 een derde te organiseren. Het is ook aan zijn hart voor de poëzie te danken dat Lauwaert in de jaren zeventig kosten noch moeite spaarde om haar uit haar beslotenheid te halen en een podium te geven. ‘De Nacht is een eenmalige theatervoorstelling’, beklemtoont hij nog altijd.

Dat was toen wel meer revolutionair dan nu. Het waren de jaren van de contestatie, van verzet tegen wat vastzat, van het woord als bevrijding. Met ‘happenings’ als de International Poetry Incarnation in Londen (1965), het Amsterdamse Poëzie in Carré (1966) en, in eigen land, Poëzie in het Paleis (voor Schone Kunsten, 1966) was de toon gezet. Een wereld ging open en Lauwaert had de tijd aan zijn kant. Sindsdien is er echter veel veranderd. Aan poëzie op een podium zijn we gewend geraakt. En misschien was het geen toeval dat de Nacht van de Poëzie juist stopte toen een nieuwe generatie zich aandiende. De postmoderne Dirk van Bastelaere, straks blikvanger, debuteerde in 1985. Bovendien werd ook het hart van Guido Lauwaert een dagje ouder. Toen Knack, als ‘sterkhouder’ van het eerste uur, hem vroeg om de Nacht eenmalig opnieuw te organiseren, speelde dat meteen op. Lauwaert: ‘Ik wilde het graag doen, maar gezien mijn leeftijd en mijn hartproblemen kon ik de organisatie niet meer dragen. Vrij snel hebben we dan beslist om een curator aan te stellen. Er moest een totale verjonging van het initiatief komen. En er moest een jonger iemand komen die ook de jonge generaties kent en er met hetzelfde vuur tegenaan kon gaan.’

Enter Michaël Vandebril, die zijn sporen verdiende met Antwerpen Wereldboekenstad (2004) en sindsdien het letterenbeleid van de Scheldestad vormgeeft. Lauwaert leerde hem kennen tijdens het Elsschotjaar 2007. Hij vroeg Vandebril curator te worden van de Vijfde Nacht na een concert van Bob Dylan in Vorst Nationaal, waar in 1973 de allereerste Nacht van de Poëzie plaatsvond. Knack en die andere sterkhouder, het Vlaams-Nederlands Huis deBuren, waren het meteen eens met die keuze. Vandebril: ‘Ik kende de Nacht van de Poëzie toen alleen van de wilde verhalen. Maar op het moment dat ik ben beginnen te graven naar de wortels en naar de geschiedenis is bij mij de klik gekomen. Neem de figuur van Simon Vinkenoog. Die mocht de International Poetry Incarnation in Londen openen, op uitnodiging van Allen Ginsberg en zijn beatvrienden. Het jaar daarna organiseerde hij Poëzie in Carré. Hij was een van de grote gangmakers. Vinkenoog heeft echt die bevrijdende geest binnengebracht in de Lage Landen. De Vijfde Nacht is aan hem opgedragen.’

Vinkenoog is intussen overleden en met Michael Horovitz hebben jullie de allerlaatste overlevende dichter van de International Poetry Incarnation op het programma. Hoe zorg je ervoor dat de Vijfde Nacht niet blijft steken in de herinnering aan de legendarische sfeer van weleer?

Michaël Vandebril: Een voorbeeld: in het holst van de nacht zal Spinvis de gedichten van Vinkenoog op muziek brengen. Ik wilde van deze editie inderdaad geen nostalgische trip maken. Twintig dichters die een van de vorige Nachten hebben meegemaakt, zijn nog in leven. Vijf van hen heb ik uitgenodigd voor de Vijfde Nacht. Voor de rest zijn er heel veel jonge mensen en de topnamen van nu.

Wel wil ik de energie van de Nacht weer opwekken. Er hangt een soort opwinding rond de Nacht die aanstekelijk werkt. Zo was Roland Van Campenhout heel enthousiast om weer mee te doen, de enige entr’acte die nog op de vorige Nachten heeft gestaan. En de dichters in de Concertzaal zullen niet zomaar op het podium staan, afgescheiden van het publiek. Nee, ze staan op een soort catwalk in het midden van de massa: het publiek staat recht, rond hen. Dat geeft een andere dynamiek. De interactie is groter. Je krijgt een element van strijd tussen dichter en publiek.

Guido Lauwaert: Zo heb ik het altijd gedaan en gewild. Op de eerste Nacht was het podium niet hoger dan een tafeltje. De mensen leunden erop. Misschien is Michaël daar wat ongerust over, maar wat mij betreft mag gerust iemand uit het publiek het podium op springen. Ik herinner mij een nacht waarop Fabiola de zaal binnenkwam, een beroemde travestiet, uitgedost met veren en al. We hebben die meteen het podium op gejaagd en ze heeft daar haar show kunnen opvoeren. Of die keer dat John Massis op het podium ijzers stond te plooien, verkleed als een Romeinse centurion. Plots riep iemand: ‘Kunde gij morgen mijn chauffage komen plooien?’ De hele zaal lag plat van het lachen. Massis was razend, maar om die verrassing gaat het. Het zal aan Michaël zijn om dat in goede banen te leiden. Maar ik ben zelf de eerste om te zeggen: jongens, revolutie! Het is mijn taak de ziel van de Nacht te bewaken, de chaos ervan.

Met Knack, Vooruit, deBuren, Poëziecentrum en de Stad Gent staat er vandaag een hele machinerie achter de Nacht. Dat is een groot verschil met 40 jaar geleden, toen met Guido Lauwaert een enthousiaste amateur de kar trok. Kun je een geest van creatieve chaos wel programmeren in zo’n gestroomlijnde professionele productie?

Vandebril: Programmeren kun je die niet, wel ensceneren. In die zin ben ik een metteur-en-scène of een componist. Het dichtersprogramma is de partituur. Maar welke muziek eruit zal komen, dat heb je niet in de hand. Je kunt het onverwachte niet inplannen, maar je kunt wel de voorwaarden creëren dat iets onverwachts kan gebeuren. Het is de vrijheid van de dichters om met die ruimte iets te doen. Natuurlijk heb ik een aantal onder hen uitgedaagd; heel wat dichters bereiden iets bijzonders voor, speciaal voor de Nacht. Maar dat hoeft niet, ze mogen ook gewoon goede gedichten voorlezen. Dat kan en mag allemaal, in een geest van gelijkheid, naast verbazing en verrassing. Als het lukt om dat samenspel te realiseren, zal ik zaterdag heel erg genieten.

Lauwaert: Ik liep destijds als een zombie rond. En toch, ik begrijp zeer goed dat we vandaag in een andere tijd leven. Maar een zekere geest is eeuwig. Die gaat nooit kapot en die verandert ook nooit. Die geest, die moet er zijn.

Heeft de jonge garde nog wel iets met die geest? Naar aanleiding van Poëzie in het Paleis hield de Antwerpse dichter Ben Klein een tegenmanifestatie met het zogenaamde ‘Contraminecomité’. Het lijkt moeilijk voorstelbaar dat de Vijfde Nacht aanleiding zou geven tot zo’n tegenbeweging.

Vandebril: De situatie is helemaal anders. Op Poëzie in het Paleis stonden twintig dichters; de crème de la crème van de Nederlandstalige poëzie. Dat was alleen de oude garde, er was geen plaats voor jong aankomend talent. Op de Vijfde Nacht is dat absoluut wel het geval. Bovendien beweegt er veel bij die jongste generatie. Bij de twintigers en dertigers borrelt vandaag een frisse energie op, die zich aan het verzamelen is. Ik ben zelf opgegroeid in de jaren tachtig en negentig, een vrij onverschillige, materialistische tijd. Nu zie je in het maatschappelijke debat, ook zeker door de extreme toestand waarin politiek België verzeild is geraakt, een sterke polarisering. Daardoor komen nieuwe krachten los. Al die twintigers en dertigers op de Nacht vatten de tijdgeest van nu. Die nieuwe stemmen geven wij op de Nacht voor het eerst een groot podium.

Lauwaert: Vergeet niet: de Nacht van de Poëzie is altijd ook een promotienacht geweest. Nieuwe jonge dichters die aan het publiek getoond worden en zeggen: hier ben ik, neem mij.

Vandebril: Die rol heeft de Nacht in het verleden inderdaad gespeeld. Johnny the Selfkicker, bijvoorbeeld, heeft pas naam gemaakt op die grote manifestaties. Bij de nieuwe stemmen van vandaag zit zeker een nieuwe Johnny the Selfkicker, ik vertel nog niet wie. Maar de vlam zal in de pan slaan.

Hoe zijn jullie eigenlijk tot dit programma gekomen? Hebben de sponsors, pardon: ‘sterkhouders’, daarin zeggenschap gehad of willen hebben?

Vandebril: Ik heb van bij de aanvang carte blanche gevraagd en gekregen. Er is geen enkele bemoeienis geweest vanuit de sponsors. Het dichtersprogramma heb ik samen met Willy Tibergien van het Poëziecentrum opgesteld. We hebben onze verlanglijstjes bij elkaar gelegd en zijn dan tot de definitieve lijst gekomen. Dat is zonder veto’s en in alle openheid gebeurd.

Lauwaert: Ja, en ik ben zeer blij dat zij dat hebben gedaan. Er staan op de lijst een paar dichters die mij minder liggen. Maar goed: ze doen maar. Misschien word ik verrast. Het is met de curator zoals met de dichters zelf. Ze krijgen alle vrijheid.

Mediabekendheid, vaak zo bepalend bij literaire evenementen, speelde geen rol?

Lauwaert: Hoegenaamd niet. Iedereen is evenwaardig. Van de jongste dichter tot de oudste. Van de bekendste tot de onbekendste. Ze zullen met hetzelfde respect behandeld worden. Dat heb ik zelf altijd gewild en dat zal ik ook doorgeven aan anderen.

Vandebril: Er is ook geen hiërarchie. Op de Vijfde Nacht staan alle dichters door elkaar. Meerstemmigheid is troef. Er worden geen gescheiden blokjes gemaakt voor jonge of oude dichters, voor deze of gene poëtica of dichters in die of die taal – want er zijn ook anderstalige poëten. Bekende dichters staan er naast compleet onbekende, Gerrit Komrij wordt gevolgd door de onbekende maar ongelooflijke Steven Grietens. Iedereen krijgt ook evenveel tijd om zijn ding te doen. Want als je alles zuiver hiërarchisch benadert, zoals inderdaad vaak gebeurt, dan ben je alleen bezig met de top en mis je de ondergrond. Ik ben twintig jaar met poëzie bezig. Daardoor weet ik wel heel goed wat er ondergronds beweegt. Sommigen willen liever onder de waterspiegel blijven, want stijgen in de hiërarchie brengt ook zijn beperkingen mee. Maar aan de Nacht werken ze wel graag mee, omdat ze weten: dat is geen traditioneel literair avondje, daar kan wat elders niet kan.

Een troef van het eenmalige karakter van de Nacht, wellicht? Zo kan het geen format worden.

Vandebril: Heel zeker. Ik heb toegezegd om curator te zijn van deze editie, maar ik heb er wel bij gezegd: ik wil volgend jaar niet opnieuw zoiets maken. Dat mag niet vastliggen.

Lauwaert: We hadden makkelijk terug naar Vorst Nationaal kunnen gaan. De contacten zijn er, dat was een datum prikken en geregeld. Dat wilde ik niet. Het moest van nul herbeginnen.

Vandebril: Alleen wordt dat door ons letterenbeleid niet zo naar waarde geschat. Ik heb voor deBuren een subsidiedossier ingediend bij het Vlaams Fonds voor de Letteren. Dat is gehonoreerd voor 8000 euro. Niet meer, want de commissie had vragen bij twee dingen: het eenmalige karakter van de Nacht, en het feit dat we werkten met een grote privésponsor als Knack.

Lauwaert: Ik vind dat VFL eigenlijk een zeer oubollig, dwaas gedoe. Met Carlo Van Baelen als superidioot. 8000 euro voor de Nacht, dat is een aalmoes, een belediging.

Vandebril: Allez, Guido. Alstublieft. Daar ben ik het helemaal niet mee eens. Ik heb het VFL altijd verdedigd: het is een eigentijdse organisatie. Sinds het bestaat is de letterenwereld er gigantisch op vooruitgegaan. Ik vind het alleen opmerkelijk dat je anders wordt behandeld als je een eenmalig evenement organiseert en een privésponsor hebt. Trouwens, Carlo Van Baelen beslist absoluut niet welk bedrag waar naartoe gaat. Dat doen de commissies. Van Baelen is een pionier geweest. Hij heeft, als allereerste, zo’n van de politiek onafhankelijk gemaakt fonds moeten leiden. Alle ogen waren op hem gericht. Daardoor is hij heel voorzichtig geweest en hij is nogal procedureel en administratief te werk gegaan. Maar sinds het VFL er is, is er nog nooit zoveel geld geweest voor de literatuur. En zonder geld kun je niets doen. Alleen zit je nu wel op een punt dat er een zware administratie is die vrij ondoorzichtig is voor de auteurs. En als je geen zicht meer hebt op hoe iets werkt, dan geef je kritiek. Dat is waar het VFL nu last van heeft.

Lauwaert: Ik vind dat het VFL weer bij het ministerie van Cultuur zou moeten komen. Ik vond dat het vroeger beter was.

De ervaringen met cabinetards voor de letteren die u vroeger hebt beschreven, waren toch niet bepaald efficiënter, meneer Lauwaert?

Lauwaert: Mja. De adviescommissies moeten blijven, maar ik vond het beter dat ministers en kabinetten konden bijsturen. Al heb ik er inderdaad ook aanvaringen mee gehad. Met Karel Jonckheere. En Bert Decorte. Een goede dichter, maar bang! Bang om de Nacht van de Poëzie te steunen. Uiteindelijk is het door druk te zetten op die kabinetten dat ik de dichters betaald heb gekregen, rechtstreeks van het ministerie op de rekening van de dichters. Want ze vreesden nog dat ik met het geld zou gaan lopen.

Vandebril: Door de goede partnerships hoef ik mij nu minder met dat gedoe bezig te houden. Gelukkig. Mijn karakter is helemaal anders dan dat van Guido. Ik ben meer een diplomaat. Maar de combinatie werkt wel. Guido is nooit bang om zich in het vuur te gooien. Dat zorgt voor energie, maar hij verbrandt zich ook wel. Zijn figuur ligt nog altijd gevoelig bij veel mensen.

Wat denkt Guido Lauwaert daar eigenlijk zelf over?

Lauwaert: Ik ben gewoon altijd mijn eigen weg gegaan, op mijn manier. Ik heb dikwijls de clown uitgehangen of ruzie gestookt. Maar vaak is dat bewust gebeurd, om iets te bekomen. Nu ga ik rel schoppen, dacht ik. Want als de confrontatie, of zelfs de belediging, de enige manier is om iets gedaan te krijgen, dan moet het maar zo. Ik hou me niet aan de wetten van de beschaving. Trouwens, ruzie is emotie en uit emotie kan vriendschap ontstaan.

Vandebril: Guido is en blijft een enfant terrible. Hij polariseert, en dan is het logisch dat andere mensen ook polariseren. Maar hij is een wegbereider geweest en heeft iets op poten gezet wat veel invloed heeft gehad.

Lauwaert: Ik merk dat de laatste tien jaar een zekere waardering voor mijn werk is ontstaan, zowel bij oud als bij jong. Dat doet deugd, want ik heb het indertijd bijzonder moeilijk gehad om een beetje geloof te krijgen in mijn initiatieven en mijn persoon. Ik hoor het Hughes Pernath nog zeggen: ‘Als je 2000 man bij elkaar krijgt, zal het veel zijn.’ Hij wist hoe lastig het was. Op zijn contract had hij met de hand bijgeschreven: ‘En nu eindelijk eens succes voor Guido Lauwaert.’

Wanneer zal de Vijfde Nacht voor jullie een succes zijn?

Lauwaert: Ik had nooit gedacht dat er nog één zou komen, dat is op zich al een feest. En ik ben ervan overtuigd dat hij zal slagen. Zolang achteraf maar blijkt dat de dichters sterk naar voren zijn gekomen. En dat het een ontzettende chaos was. Uit de chaos ontstaan de mooiste creatieve momenten. Ik wil geen draaiboek. Ik wil dat het een nu-moment wordt waarin ook het publiek meedoet en waar verrassing en verbazing hoogtij vieren.

Vandebril: Ik zit ergens tussen het vuur van Guido en de organisatorische praktijk. Ik weet dat de Nacht pas zal slagen als er een evenwicht tussen beide is. Verloopt het te ordentelijk, dan krijg je iets steriels. En als het te chaotisch wordt, loop je een kater op.

Maar je kent die anekdote van Vinkenoog? Op de dag van de International Poetry Incarnation in Londen gingen hij en Allen Ginsberg ’s middags al even de zaal bekijken, de Royal Albert Hall. Die was nog helemaal leeg. Vraagt Vinkenoog aan Ginsberg: ‘Allen, gaat dat wel in orde komen vanavond?’ Antwoord van Ginsberg: ‘Trust Poetry.’ Er was die avond 6000 man.

HTTP:///WWW.NACHTVANDEPOEZIE.BEMEER ANEKDOTES OVER DE NACHT VAN DE POËZIE? BEKIJK HET FILMPJE OP KNACK.BE/BOEKENBUREN.

DOOR TOM VAN IMSCHOOT EN BART VAN DER STRAETEN

Guido Lauwaert: ‘Carlo Van Baelen van het VFL is een superidioot. 8000 euro voor de Nacht, dat is een aalmoes, een belediging.’

Michaël Vandebril: ‘Allez, Guido. Alstublieft.’

Guido Lauwaert: ‘De Nacht is een succes als het een ontzettende chaos was.’

Michaël Vandebril: ‘Ik hoop toch op een evenwicht tussen chaos en organisatie.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content