Gezondheidsmirakel of bron van ziekten? Geneeskunde in Congo
De koloniale overheid bouwde in Congo een uitgebreid netwerk voor gezondheidszorg uit. Zo bracht ze de voordelen van westerse geneeskunde naar Afrika. Maar tegelijk was het koloniale systeem juist zelf verantwoordelijk voor de verspreiding van ziekten zoals slaapziekte en mogelijk aids.
De Belgische koloniale overheid was heel trots op haar gezondheidsbeleid. Het koloniale gezondheidsapparaat verwierf al snel de reputatie tot de beste te behoren in tropisch Afrika. Toen België in 1908 de kolonie overnam van Leopold II was het gezondheidssysteem nochtans slechts erg rudimentair. Er waren maar enkele kleine ziekenhuizen in de grotere centra Boma, Léopoldville (Kinshasa) en Stanleyville (Kisangani). Die ziekenhuizen waren bovendien enkel bedoeld voor Europeanen. Verder was er basiszorg voor de soldaten van de Force Publique. In België was er wel sinds 1906 een instituut voor tropische geneeskunde, dat onderzoek deed en in België mensen met tropische ziekten behandelde.
Tegen 1910 waren er nog maar 47 dokters actief in de hele kolonie. De Belgische koloniale overheid wilde daarom onmiddellijk werk maken van een betere gezondheidszorg. De nieuwe koning, Albert I, maakte er meer dan een miljoen frank voor vrij. Tegen 1914 waren er veertig ziekenhuizen in de kolonie. Grote bedrijven, bijvoorbeeld in de mijnstreken, richtten eigen faciliteiten op om hun arbeiders te verzorgen. Katholieke en protestantse missies lieten zich evenmin onbetuigd.
Gradueel ontwikkelde zo de gezondheidszorg in de kolonie. Tegen 1940 waren er 302 Europese dokters actief in Congo, gelokt door gunstige voorwaarden en het feit dat ze zo vrijgesteld waren van legerdienst. Na de Tweede Wereldoorlog schakelde de gezondheidszorg nog enkele versnellingen hoger. Niet minder dan tien procent van het budget van de kolonie ging naar gezondheid. Vlak voor de onafhankelijkheid waren er bijna drieduizend geneeskundige instellingen met 85.000 bedden, meer dan om het even waar anders in Afrika.
Op zoek naar parasieten in de jungle
De grootste impact op de meeste Congelezen hadden de mobiele teams die vooral slaapziekte bestreden. Slaapziekte wordt veroorzaakt door een parasiet, overbracht via de tseetseevlieg. Sinds het begin van de 20ste eeuw groeide de ziekte uit tot een ware epidemie die de bevolking decimeerde. Om de verspreiding van slaapziekte tegen te gaan, voerde de koloniale overheid een medisch paspoort in.
Vanaf 1918 trokken medische teams naar de Congolese dorpen, gewapend met injectienaalden en microscopen om op zoek te gaan naar de parasiet. Zo’n mobiel team bestond gewoonlijk uit een Europese dokter en een Congolese injecteur zonder formele opleiding. Zij leerden snel hoe ze injecties moesten toedienen en een microscoop bedienen. De meeste patiënten met slaapziekte kregen hun behandeling gewoon in hun dorp, waar ze acht tot twaalf wekelijkse injecties ontvingen. Andere werden onder dwang naar lazaretten gebracht op afgelegen plekken, waar ze geïsoleerd werden om de ziekte niet verder te verspreiden. In de decennia na de Eerste Wereldoorlog behandelden zulke mobiele teams tienduizenden gevallen van slaapziekte per jaar en redden zo heel wat levens. Zonder behandeling is slaapziekte namelijk bijna altijd dodelijk.
Genezers of ziekteverspreiders?
De invloed van de kolonisator op de gezondheid van de Congolezen lijkt zo één grote goednieuws-show. Dat is slechts ten dele waar. De koloniale overheid bracht de vruchten van de moderne geneeskunde, zoals inentingscampagnes, antibiotica of ontsmettingsmiddelen naar Congo. De gezondheid van de bevolking verbeterde daardoor substantieel. Paternalisme was een motivatie van de koloniale overheid maar het was eveneens de bedoeling om een vorm van groepsimmuniteit te creëren die ook de blanken in de kolonie tot voordeel strekte.
Tegelijkertijd was het koloniale systeem juist verantwoordelijk voor de verspreiding van veel van de ziekten die het moest behandelen. Het was geen toeval dat de epidemie van slaapziekte uitbrak rond de eeuwwisseling. Zoals veel epidemieën ontstond ze door bruuske veranderingen in het milieu en de levensomstandigheden van de mensen. Vooral de koloniale rubber-politiek van Kongo-Vrijstaat was een belangrijke factor in de verspreiding van de ziekte. De steeds hogere eisen die de agenten stelden, dwongen mensen verder het oerwoud in. Ze trokken naar plekken die ze voorheen meden omdat de tsee-tseevlieg er veelvuldig voorkwam. Het zware werk leidde tot stress en oververmoeidheid. Akkers bleven braak liggen en hongersnood dreigde. Die zaken verminderden de weerstand van de bevolking tegen slaapziekte. De koloniale handelsnetwerken zorgden ervoor dat mensen uit heel verschillende regio’s met elkaar in contact kwamen, wat de verspreiding van de ziekte in de hand werkte.
Een ziekte uit het ‘hart van de duisternis’
Veel Congolezen waren helemaal niet overtuigd van de voordelen van de Europese geneeskunde. De Europese dokters hadden soms de schijn tegen. Van arseen, een geneesmiddel tegen slaapziekte, kon je blind worden. Vaak ondergingen patiënten behandelingen voor ziekten in een vroeg stadium, nog voor ze zich ziek voelden. Zo leek het alsof de behandeling hen juist ziek maakte. Veel Congolezen dachten daarom dat injectienaalden dienden om ziekten te verspreiden. Dat was natuurlijk niet de bedoeling. Niettemin hadden ze misschien ergens toch gelijk.
Om dat goed te begrijpen moeten we kijken naar een ziekte die de laatste decennia meer dan zeventig miljoen mensen heeft getroffen, waarvan een groot deel met fatale afloop. Een ziekte met haar wieg in Léopoldville: aids.
We weten dat het virus dat aids veroorzaakt relatief recent en ergens in het evenaarswoud is overgeslagen van chimpansees op mensen. Maar de ziekte kwam al heel lang voor onder chimpansees en bovendien leefden mensen en apen al duizenden jaren samen in het woud. Waarom had het virus niet eerder mensen besmet?
Er moest aan heel wat voorwaarden voldaan worden voordat een apenvirus uit het regenwoud een wereldwijde pandemie kon worden. Recent onderzoek wijst uit dat de kolonisatie de omstandigheden creëerde waardoor de ziekte mensen kon treffen en zich vervolgens kon verspreiden over de wereld.
Geweren en ‘ bushmeat‘
Chimpansees zijn slimme, behendige en heel sterke dieren. Jagen op chimpansees kan heel gevaarlijk zijn. Zo gevaarlijk zelfs dat de Afrikaanse bevolking dat voor de komst van geweren nauwelijks deed. Bovendien bestonden er in heel wat Afrikaanse culturen taboes over de jacht op dieren die zo sterk op mensen leken. De blanke kolonisatoren maalden daar minder om en hoewel ze niet scheutig waren om geweren uit te delen aan Afrikanen, maakten ze wel eens een uitzondering. Grote groepen arbeiders die in mijngebieden of aan de constructie van spoorwegen werkten, moesten namelijk gevoed worden. Dat gebeurde met ‘ bushmeat‘ dat Afrikaanse jagers leverden. En daar zat ook chimpanseevlees tussen.
Bloedcontact met een van die jagers of koks die het vlees moesten versnijden, leidde er vermoedelijk toe dat het virus mensen infecteerde. Normaal zou dat geen probleem opleveren, het menselijke immuunsysteem onderdrukt het chimpanseevirus snel. Enkel wanneer het immuunsysteem sterk verzwakt was, kon het virus lang genoeg in het menselijk lichaam blijven om te muteren naar de gevaarlijke vorm. Toestanden als gedwongen arbeid of ondervoeding leidden tot een verzwakking van het immuunsysteem.
Koloniale netwerken droegen bij tot de eerste verspreiding van het virus. Onderzoek naar de eigenschappen van het virus leert dat de initiële besmetting moet hebben plaatsgevonden rond 1920 in Zuidoost-Kameroen. Van daaruit reisde het virus naar het zuiden, vermoedelijk via de rivieren Sangha en Congo. Het was op weg naar de nieuwe grootstad die uit het niets ontstaan was: Léopoldville.
Wieg in de grootstad
Steden waren een nieuw gegeven voor Congo tijdens de eerste decennia van de 20ste eeuw. Ze waren het gevolg van en de katalysator voor ingrijpende sociale veranderingen die zich in Congo voordeden in die periode. Het waren Europeanen die de nieuwe steden stichtten maar voornamelijk Congolezen die ze bevolkten. Voor die Congolese stadsbevolking was het leven heel verschillend van dat in een dorp.
Léopoldville was ontstaan als handelspost aan de Congostroom. De stad was in 1881 gesticht door Henry Morton Stanley. De stadsontwikkeling kreeg een enorme boost toen de stad aansluiting kreeg met de spoorweg naar Matadi in 1898 en nog eens toen ze in 1923 de hoofdstad werd van Belgisch-Congo. Zo vormde de stad een aantrekkingspool voor Congolezen die werk zochten als huisbediende of in de lagere administratie. Tegen 1930 telde de stad veertigduizend inwoners, grotendeels van Congolese afkomst. En vooral mannen, want de koloniale overheid beperkte de migratie van vrouwen naar de steden uit ‘morele overwegingen’. Bang als ze was voor de groeiende prostitutie scheen ze zich er niet bewust van dat die politiek juist een drijvende kracht was achter prostitutie. Ook een van de eerste dragers van het hiv-virus werd vermoedelijk verleid door de grootstedelijke verlokking van Léopoldville.
In die overbevolkte stad met tachtig procent mannen, ver weg van de sociale controle van de traditionele gemeenschap, vond het virus vanaf de jaren 1920 een eerste voedingsbodem. Léopoldville kan gerust de wieg van aids genoemd worden. De oudste bekende positieve bloedstalen uit 1959 en 1960 zijn ook uit de stad afkomstig.
Het virus circuleerde er in de decennia na 1920 op vrij beperkte schaal. Mogelijk vond er eveneens al een geringe verspreiding plaats over andere delen van Congo via de spoorwegen die mensen steeds vlotter van de ene naar de andere kant van het land brachten.
Goedbedoelende ‘dokters des doods’
Campagnes voor aidspreventie richten zich gewoonlijk sterk op het risico van seksuele overdraagbaarheid. Terecht, maar cijfermatig is het risico, met ongeveer één per duizend seksuele betrekkingen, niet zo hoog. Waarschijnlijk niet hoog genoeg om van een nieuw virus met een beperkt aantal dragers een ware epidemie te maken.
Epidemiologen vermoeden daarom dat er meer moet zijn geweest om de ziekte te verspreiden in Congo. Daarvoor kijken ze met beschuldigende ogen in de richting van de koloniale gezondheidszorg. Hiv is namelijk heel besmettelijk via injectienaalden. Zo vormden de goedbedoelde inentingscampagnes en zeker de teams die slaapziekte bestreden een immens risico. Zij werkten met herbruikbare naalden die ze aanvankelijk enkel spoelden tussen gebruik. Mogelijk lieten de beperkt getrainde injecteurs zelfs dat wel eens achterwege. In latere tijden werkten de ziekenhuizen nog steeds met herbruikbare naalden die ze tussenin steriliseerden. Getuigenissen van dokters bevestigden dat ook dat niet steeds naar behoren verliep, bijvoorbeeld wanneer de elektriciteit uitviel. We weten met zekerheid dat andere ziekten zoals hepatitis op die manier werden overgebracht. Van aids kunnen we hetzelfde vermoeden.
Zo hoefden de besmette hiv-patiënten zich niet eens te verplaatsen om de ziekte te verspreiden in het land. Dat deden de mobiele teams voor hen. Vanuit Léopoldville trokken ze naar de rest van het land.
De Haïtiaanse connectie
Politieke chaos en burgeroorlog na de Congolese onafhankelijkheid leidden tot vluchtelingenstromen in Congo die het virus verder over het land verspreidden. Het aidsvirus was nog één stap verwijderd van de huidige pandemie. Die zou er komen door de ontwikkelingen na de onafhankelijkheid.
De koloniale overheid had het verzuimd om een lokale elite op te leiden. Voor onder meer onderwijs moest de nieuwe Congolese overheid dus op zoek naar buitenlanders. Die moesten hoogopgeleid zijn, Frans spreken en bij voorkeur ook zwart zijn. Zo kwam ze bij Haïti uit. 4500 Haïtiaanse leraars gingen in op de uitnodiging. Na hun verblijf in Congo brachten ze in de tweede helft van de jaren 1960 het virus terug naar de Caraïben. Via sekstoerisme en bloedbanken bereikte het virus tijdens de jaren 1970 New York en vanuit die mondiale metropool veroverde het de wereld.
Een koloniaal systeem dat een eeuwenlang evenwicht verstoorde, onwetende dokters met goede intenties en een flinke dosis pech zorgden er zo voor dat een enkele besmetting in het evenaarswoud wereldwijd kon leiden tot een van de dodelijkste ziekten van de laatste eeuw.
De wereld van de Congolees verkleint
De grenzen van de hoofdijen kregen vanaf 1910 een belangrijke betekenis. Het was vanaf dan helemaal niet vanzelfsprekend meer om de hoofdij waartoe je behoorde te verlaten. Wie zich wilde verplaatsen over een afstand van meer dan dertig kilometer of langer dan een maand van huis zou zijn, moest een medisch paspoort aanvragen. Zo trachtte het koloniale bewind slaapziekte te bestrijden. Wie ziek was, mocht zijn dorp niet verlaten en wie betrapt werd op reizen zonder paspoort, werd beboet. Voor de Congolezen was het aanpassen. Ze waren gewoon aan een grote mobiliteit. Het was voor velen ook een eerste rechtstreekse kennismaking met het koloniale bestuur.