Donderdag verschijnt de “Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging”, een kwarteeuw na de vorige editie. Het werk is de spiegel van de historiografie maar ook van de staat van het huidige Vlaanderen.
Bijna twintig jaar geleden schreef de Gentse historicus Herman Balthazar, nu gouverneur van de provincie Oost-Vlaanderen, voor “Het boek van België” (1980) een essay over “de identiteit van het flamingantisme”. Balthazar eindigde zijn speurtocht met niets dan vragen, ja, met “vrees en twijfel”. Want, zo vroeg hij zich af, wat maakt van iemand een flamingant, waarom kiest men voor de Vlaamse Beweging? Hij zocht het antwoord in de Encyclopedie van de Vlaamse Beweging (EVB), waarvan het eerste deel in 1973 verscheen, het tweede in 1975. Tot vandaag, letterlijk, is de EVB een bronzen monument van het flamingantisme, een naslagwerk met honderden artikels over personen, organisaties, publicaties, initiatieven en gebeurtenissen die op een of andere manier met de Vlaamse Beweging te maken hebben.
De lectuur van een reeks biografietjes in de EVB onthutste Balthazar enigszins. Want de redenen, indien vermeld, waarom iemand flamingant werd, bleken te zijn: “Gezelle lezen, luisteren naar muziek van Benoit, onbaatzuchtig en rechtvaardigheidsgezind zijn, zijn hele leven vrijgezel blijven, de belangen van het volk dienen en Fransonkundig zijn, verhinderen dat de jeugd opnieuw op valse banen geleid wordt, een warme sympathie koesteren voor de Vlaamse Beweging, op een natuurlijke wijze Vlaams zijn, een bewuste Vlaming blijven, bewust de volksaard trouw blijven, leerlingen vormen in Vlaamse overtuiging, zich laten leiden door een rotsvaste overtuiging en idealisme, getuigen van een groot Vlaams verleden”.
Dit waren, kortom, erg vage, soms tegenstrijdige en meestal moralistische criteria, die geen verheldering brachten over nochtans concrete politieke en ideologische keuzen. Het viel Balthazar zwaar om zichzelf daarin te herkennen. Hij had er geen moeite mee om zich te omschrijven als vrijzinnige en socialist. Ook voelde hij zich absoluut geen vreemdeling in zijn toen al naar steeds meer (politieke) autonomie evoluerende Vlaamse biotoop, een proces waarin hij zelf een “participant” was. Maar flamingant?
Balthazar eindigde dan ook met het uitspreken van de hoop “morgen geen erfenisstrijd te moeten voeren om de antecedenten van goed Vlaams vaderlanderschap te moeten aantonen ten behoeve van zichzelf en de familie waartoe hij behoort”. Want ja, rond de Vlaamse Beweging bleef altijd een aura van behoudend katholicisme hangen, waaraan bovendien de smet van de collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog kleefde, een fase waarover de EVB vaak in erg verhullende en vergoelijkende termen sprak. Achteraf kwam daar nog het rechts-radicale odium van het Vlaams Blok bij. Wie is dan een “goed” Vlaming? En wie dat niet is, is dat dan een volksverrader?
OSMOSE VAN STAAT EN BEWEGING
Toen de EVB op de markt kwam, verschenen nog andere meerdelige encyclopedische werken over Vlaanderen en zijn geschiedenis, zoals Twintig Eeuwen Vlaanderen en de Winkler Prins Encyclopedie van Vlaanderen. Dat was geen toeval. “Als jonge geïnstitutionaliseerde regio zoekt Vlaanderen thans ook steun en legitimatie in een nationale geschiedschrijving”, zo duidde de historicus Wim Blockmans (in De Vlaamse Gids, 1973) deze hausse. Het is al evenmin toeval dat een kwarteeuw later een grondig herziene uitgave van de EVB verschijnt, de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging (NEVB).
Hoe nuttig en informatief de EVB ook is, er is vijfentwintig jaar over heen gegaan. Ook de politiek-institutionele context is ingrijpend veranderd. Er wordt vandaag zelfs te allen kant over een straks onafhankelijke Vlaamse staat gesproken. En dat Vlaanderen had wat over voor de drie delen tellende NEVB. Die kwam tot stand dankzij een bijzondere subsidie van 22,5 miljoen frank vanwege het ministerie van Onderwijs en wordt morgen 19 november officieel gepresenteerd in het Vlaams parlement.
“We zijn niet naïef”, zegt Bruno de Wever, die aan de Gentse universiteit nieuwste geschiedenis doceert en vice-voorzitter was van de redactie van de NEVB. “Het verschijnen van deze encyclopedie past in een legitimeringspatroon. De publicatie komt de Vlaamse regering goed uit, omdat ze aangeeft dat Vlaanderen bestaat. Maar dat betekent niet dat er ook maar enige institutionele controle op de inhoud bestond. Een directe interventie door de overheid zou in een democratie, behalve belachelijk, uiteraard ook onaanvaardbaar zijn geweest. Zoiets gebeurt alleen nog wanneer het om de monarchie gaat.”
“De Vlaamse Beweging bestaat niet”, vermeldde de binnenflap van de EVB, verwijzend naar de vele facetten van het flamingantisme. Toch kon de redactie, bestaande uit Jozef Deleu, Gaston Durnez, Reginald de Schryver en Ludo Simons, redelijk onbekommerd over de Vlaamse Beweging schrijven. Het onderwerp was veelkleurig maar conventioneel best af te lijnen als een politiek-culturele beweging, vergelijkbaar met bijvoorbeeld de arbeiders- of de vrouwenbeweging.
“Dat was nu veel moeilijker”, zegt De Wever, “als gevolg van de groeiende osmose tussen beweging en staat. Dat heeft ons tot zeer moeilijke oefeningen geleid, bijvoorbeeld in de selectie van de politici die we moesten opnemen. Moest minister-president Luc Van den Brande erin? Ja, natuurlijk. Maar álle leden van de Vlaamse regering? En volstaat het dat een parlementslid eens een Vlaamse begroting goedkeurt om hem of haar als Vlaamse beweger te beschouwen? We hebben pragmatische keuzen gemaakt, die misschien wel kunnen worden betwist, maar waarin we wel consistentie hebben nagestreefd. Dus namen we zeker de politici van de Volksunie en het Vlaams Blok op, want dit zijn nu eenmaal Vlaams-nationalistische partijen. De andere politieke partijen hebben we via een mini-enquête gevraagd wie van hun parlementsleden zich profileert als flamingant. Over die lijsten hebben we natuurlijk zelf ook nog ons licht laten schijnen. Dit is een encyclopedie van de Vlaamse Beweging, de invalshoek moest het flamingantisme zijn. In geval van twijfel hebben we mensen gevraagd om de bronnen te onderzoeken, waarna we konden beslissen of iemand erin past of niet. Zo is, bijvoorbeeld, gewezen minister van Cultuur Patrick Dewael uiteindelijk niet in de NEVB opgenomen.”
WE WETEN NOG NIET ALLES
De goede zin van zo’n encyclopedie ligt vanuit historisch perspectief voor de hand: de Vlaamse Beweging is nu eenmaal een belangrijk deel van de Belgische geschiedenis. Voor de actualiteit is dat niet zo evident. De Wever: “Over twintig jaar zal de vraag naar de goede zin nog acuter zijn. Iemand die een economische politiek ten gunste van Vlaanderen voorstaat, gaf in de jaren dertig natuurlijk blijk van een flamingantisch engagement, maar het is zeer de vraag of dat nog geldt voor wie dat vandaag doet.”
Is de politieke context van de Vlaamse Beweging op een kwarteeuw sterk geëvolueerd, dan geldt dat ook voor het historisch onderzoek daarover. “Het is niet overdreven om te stellen”, meent De Wever, “dat er sinds 1975 zeker 100.000 bladzijden aan studies over de Vlaamse Beweging zijn geschreven. Wat niet belet dat er nog altijd gaten zijn in onze kennis. Bijvoorbeeld over de negentiende eeuw, over bepaalde taalwetten.” Zijn de uitgangspunten van de EVB en de NEVB nog grotendeels dezelfde – het “woord vooraf van de redactie” is in beide uitgaven in belangrijke mate identiek – dan streefde de nieuwe versie vooral naar meer wetenschappelijke strengheid.
Rond de EVB hing nog een voluntaristisch aura. De vierkoppige redactie telde amper één historicus (De Schryver), “wetenschappelijk advies” werd verstrekt door, naast de Nederlandse historicus Arie W. Willemsen, ook Hendrik Elias, weliswaar een historicus die inzake de flamingantische ideeëngeschiedenis naam had gemaakt, maar ook een Vlaams-nationalist en prominent collaborateur. In de NEVB bleef de helft van de EVB-redactie over, De Schryver en Durnez, “netjes evenwichtig” (dixit De Wever) aangevuld met academische historici: Lieve Gevers voor de KU Leuven, Machteld de Metsenaere voor de VUB en De Wever voor Gent, plus de Nederlander Pieter van Hees. Een al even gedoseerde adviesraad keek vanop een afstandje toe.
Zoals uit de commentaren van Balthazar al bleek, had de EVB te lijden onder een gebrek aan distantie tussen de medewerkers en hun onderwerp. Dat leverde wel vaker een historiografie op die, naar het woord van de historica Eliane Gubin, haar eigen evidenties voedt. Het lemma over Elias werd bijvoorbeeld geschreven door Frans Van der Elst, stichter-voorzitter van de Volksunie en Elias’ advocaat tijdens de repressie.
De Wever: “Je leert van je voorgangers. Bij de selectie van de auteurs gaven wij de voorkeur aan wie blijk had gegeven van een wetenschappelijke omgang met het onderwerp, bijvoorbeeld in een licentieverhandeling. We kozen heel duidelijk voor een afstandelijke benadering, veel meer dan mogelijk was voor de eerste EVB. Naarmate we dichter bij de eigen tijd kwamen, zijn we op de limieten van onze principes gestoten. We vonden niet altijd medewerkers die in staat of bereid waren bepaalde lemma’s op zich te nemen – ook omdat de toegang tot de informatie vaak beperkt is – zodat we hier en daar toch iemand over de eigen organisatie moesten laten schrijven. Dan hebben we er zorgvuldig op gelet om alle interpretaties te weren.”
Dat gold ook in omgekeerde zin. Zo zijn lemma’s over prominente Vlaams Blok’ers geschreven door Marc Spruyt, auteur van “Grove borstels” (1995), een wetenschappelijk onberispelijk boek dat niettemin een waarschuwing tegen het rechts-radicale denken wou zijn. Maar voor die lemma’s gaat op wat ook voor Spruyts boek opging: ze zijn strikt informatief en worden niet door ideologische kreetjes ongeloofwaardig gemaakt.
DE ARGWAAN ZIT INGEBAKKEN
Bewegingen als de flamingantische schrijven vaak hun eigen geschiedenis. Zo’n historiografie wordt algauw geëngageerd, om niet te zeggen geflatteerd. Dat is des te meer het geval in de Vlaamse Beweging, doordat zij zich vaak op historische tradities beroept. Wetenschappelijke historiografie heeft dan wel eens een ontmythologiserend – of zo men wil: ontluisterend – effect, omdat ze ook gebeurlijk minder fraaie kanten van het verleden van een beweging laat zien.
Die verwetenschappelijking wordt vanuit het Vlaams-nationalisme zelf gevoed. Het beschikt sinds 1986 over een behoorlijk werkend (en idem gesubsidieerd) Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams-Nationalisme (ADVN) en een gespecialiseerd, degelijk tijdschrift, Wetenschappelijke Tijdingen, dat bij zijn ontstaan in 1935 wou bijdragen tot de “vervlaamsing” van de wetenschap en sinds 1980 uitsluitend is gewijd aan de geschiedenis van de Vlaamse en de Groot-Nederlandse Beweging. Slechts een minderheid van de redacteuren van het blad zijn Vlaams-nationalisten, maar het ADVN treedt wel op als “gastheer” ervan, zijn afgevaardigd bestuurder is tevens redactiesecretaris van het blad, terwijl het beheer daarvan wordt verzorgd door de met het ADVN gelieerde uitgeverij Perspectief.
Al enkele jaren is, als gevolg van de bloei van de wetenschappelijke geschiedschrijving van het flamingantisme, een polemische toon geslopen in het debat onder historici van de Vlaamse Beweging. De meest extreme reacties vallen in de rechts-radicale hoek te noteren, waar kritische historiografie kennelijk als zeer bedreigend wordt ervaren. Het partijweekblad Vlaams Blok heeft laten verstaan niets goeds te verwachten van de NEVB, terwijl het met het Blok verbonden studiecentrum Kosmos via zijn website laat weten dat het nu al “de grootste twijfels” heeft bij “de objectiviteit” van de NEVB.
Bruno de Wever: “Kijk, met onze paradigmatische bril is dit duidelijk een product van het eind van de twintigste eeuw. Wij benaderen de geschiedenis demythologiserend. Dat kan niet anders als we de horde van de historische kritiek willen nemen. Natuurlijk zal deze benadering kritisch worden ontvangen door nationalisten. Geschiedenis is nu eenmaal demythologiserend. Ieder moet maar zijn register gebruiken en het onze is dat van de wetenschap. Wanneer we het over een collaborateur hebben, noemen we hem dus ook een collaborateur, in een neutrale, zakelijke betekenis, maar ook zonder in eufemismen te vervallen. Demythologisering is een mes dat aan twee kanten snijdt, omdat ze ook de mythes van de andere kant ontkracht. Maar goed, van die kritiek zijn we niet echt bang.”
ER BLIJVEN ALTIJD PALLIETERKES
“Voor mij bestrijkt de historiografie het hele gamma,” aldus De Wever, “van de academische tot de strikt partisane. Het valt mij op dat de partisane geschiedschrijving de wetenschappelijke niet meer kan negeren. Ze is verplicht om er het debat mee aan te gaan. De balans is omgeslagen. Wie dat niet doet, wordt ook in eigen kring niet meer ernstig genomen. Dat leidt tot een kwalitatieve verbetering van de geëngageerde literatuur. Bij iemand als Pieter Jan Verstraete merk je wel waar zijn sympathieën liggen, zowel in de keuze van zijn onderwerpen als in de manier waarop hij ze uitwerkt. Maar toch levert ook hij degelijk vakwerk af: hij verzwijgt geen bronnen of vervalst ze niet. Dat gebeurde vroeger geregeld. Maar er zullen natuurlijk altijd Pallieterkes blijven.”
Ook de wetenschappelijke gemeente is niet onverdeeld. De NEVB draagt de sporen van een al decennia oude, maar nog altijd oplaaiende discussie over de verhouding tussen katholieken en niet-katholieken in de Vlaamse Beweging. Vooral de Leuvense emeritus-hoogleraar Lode Wils, een even productieve als zelfbewuste historicus (en een verklaard tegenstander van het Vlaams-nationalisme), werpt geregeld een steen in de kikkerpoel wanneer hij nog eens benadrukt dat volgens hem de strijd voor de Vlaamse taal en natie vooral steun vond bij de katholieke opinie, terwijl de (socialistische) arbeidersbeweging er zich tegen afzette.
De Wever: “Tja, de katholieken hebben altijd naarstig onderzoek geleverd, bij de vrijzinnigen is dat minder het geval. Komt dat door een gebrek aan onderzoek of doordat er te weinig is om onderzoek over te verrichten? Waar het om gaat, is de eigen legitimiteit. De vraag is nog altijd die van Herman Balthazar: wie is een goed vaderlander in een toekomstig autonoom Vlaanderen? Soms gingen die debatten erg ver en stond zin na zin ter discussie. We zijn er ook niet altijd uit geraakt. Dan publiceerden we liever een bijdrage met een goed onderbouwde visie dan een vis-noch-vlees-artikel. Dat compenseerden we door voor analoge onderwerpen auteurs met een andere visie aan het werk te zetten.”
Waar de redactie zeker niet uit raakte, was het debat over de aard en de betekenis van de natievorming (zie kader). “We stonden voor twee onverzoenbare visies”, zegt De Wever. “Die hebben we elk aan bod laten komen in twee erg parallelle artikels.”
Wie zeker niét meer in de NEVB voorkomt, is Jan Willem Friso Piebenga, een arts uit het Noord-Hollandse Nederkapsel, die in de jaren dertig per fiets de idealen verkondigde van een Werkgemeenschap voor Dietsche, Friesche en Nederduitsche Volksverbondenheid, maar vervolgens in de ban kwam van een nieuwe hartstocht, de West-Friese boerderij. Piebenga en zijn Werkgemeenschap kregen een lemma in de EVB – maar ze hebben nooit bestaan. Grapje van de redactie. De Wever: “Ja, we hebben hem gevonden en eruit gegooid. Misschien staat er nu weer zo iemand in, wie weet?”
De “Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging” verschijnt bij Lannoo en kost 4950 frank (tot 15 januari: 3990 frank).
MARC REYNEBEAU