De Vlaamse Cultuurprijs voor Proza heeft Paul Verhaeghen maandag in dank aanvaard, maar de 12.500 euro die eraan vast hangen, wil hij niet. Omdat hij in Amerika woont, zou een derde van dat bedrag naar de ‘protofascistische’ regering van George W. Bush gaan. ‘Kunst kan de wereld niet redden, maar goed geplaatste investeringen van een paar duizend dollars kunnen wel een verschil maken.’
Paul Verhaeghen speelt graag verstoppertje. Toen hij in 1997 debuteerde met Lichtenberg moest zijn uitgever hem onder druk zetten om zijn naam op de kaft te mogen drukken. Ook nu, nadat zijn meesterwerk Omega Minor bekroond werd met de Vlaamse Cultuurprijs (de oude Staatsprijs) wil hij het vooral over zijn werk en niet over zichzelf hebben. Dat hij in 1967 in Lokeren geboren is, weten we van zijn uitgever. Maar dat hij daarna in Koksijde en Leuven woonde, alvorens hoogleraar cognitieve psychologie aan de universiteit van Syracuse (VS) te worden, is volgens hem volslagen irrelevant.
‘Ik vind dat de schrijver en haar/zijn afkomst, rasaanhorigheid, seksuele oriëntatie, leeftijd en geslacht irrelevant zijn voor het boek. Dat moet op zichzelf beoordeeld worden. Ik ben heel blij dat ik niets weet over Shakespeare. Ik kan van zijn toneelstukken genieten. Da’s meer dan genoeg.’
Dat staat haaks op de tijdgeest. De meesten van uw collega’s praten op sofa’s in praatshows of in ‘de boekjes’ over hun seksleven en hun depressie. Moeten we wachten tot na uw dood om in brieven en dagboeken te achterhalen wie Paul Verhaeghen nu echt was?
PAUL VERHAEGHEN: Een van mijn favoriete schrijvers is Thomas Pynchon. Pynchon leeft in New York City een kluizenaarsbestaan. Hij heeft geen biografie. Behalve een stuk of wat foto’s uit zijn studententijd bestaan er geen afbeeldingen van hem. Hij geeft geen interviews. Een jaar of vijf geleden heeft een fotograaf hem dan toch gevonden. Hij vatte post aan de uitgang van de peutertuin van Pynchons zoontje en maakte een vaag kiekje: een warrige oude man in een sweatshirt met de kap diep over zijn hoofd en een jong verschrikt kind aan de hand. Dat is verschrikkelijk! En toch heb ik die foto gezien, natuurlijk. Ik denk dat Pynchon er geen dagboek op na houdt. Ik ook niet. Mijn leven is te saai, en het geschreven woord is me te mooi en dierbaar om het aan mezelf te verspillen.
Uw leven heeft toch een effect op uw werk. Het feit dat u in Amerika woont, bijvoorbeeld.
VERHAEGHEN: Dat is inderdaad belangrijk. Ik ben een Europese balling in Amerika.
Een balling zegt u? Bent u dan gevlucht uit Europa?
VERHAEGHEN: Noem het een vlucht voorwaarts. Het klimaat voor wetenschappelijk onderzoek, zelfs nu, is beter in de VS dan in Europa. Je vindt er een job, je krijgt onderzoeksgeld en bouwt een onderzoeksgroep op, en voor je het weet ben je acht jaar verder…
Welke invloed heeft Amerika op uw schrijverschap?
VERHAEGHEN: Ik ben spontaan, merk ik, gaan schrijven in een mengvorm van Amerikaans postmodernisme en Europees modernisme. De Amerikaanse vorm is spannend. Een goeie plot en het mengen van stemmen en stijlen kunnen een spetterend boek opleveren, maar het kan ook steriel werken wanneer je er echt van uitgaat dat de wereld onkenbaar is en dat wij allemaal stofdeeltjes in de chaos zijn. De Europeaan in mij heeft het moeilijk met het aanvaarden van die premisse. Amerikanen houden van het status-quo – conservatief is geen scheldwoord in Amerika, conservatief is goed. Europeanen geloven in vooruitgang, in de maakbaarheid van de mens en in de maakbaarheid van de wereld. In ons hart zijn wij allemaal socialisten. Verhofstadt is linkser dan Clinton.
Voelt u zich Amerikaan of Europeaan?
VERHAEGHEN: Ik ben Europeaan. Schrijven is geen spel, het is een ernstige bezigheid. Voor mij is het hoofdthema van Omega Minor heel Europees: de vraag naar vooruitgang en naar de kneedbaarheid van de geest. De vraag naar moraliteit: hoe ga je bijvoorbeeld als individu om met je persoonlijke verantwoordelijkheid in een wereld die doldraait? Wat doe je als Jood wanneer de holocaust om je heen raast? Hoe overleef je? Tot welke prijs? Een van de belangrijke personages in het boek – zorgvuldig gemodelleerd op een reëel personage, Stella Goldfarb – is een Joodse verraadster, een jonge vrouw die andere Joden verklikt in ruil voor tweehonderd mark per kop, en, belangrijker, de mogelijkheid om haar familie en vrienden vrij te kopen. Gruwelijk en onvergeeflijk. Maar wat had zij anders moeten doen? Is wat zij doet anders dan wat ik had gedaan onder dezelfde omstandigheden? Of u? Hoe dwingen de omstandigheden de mens? Wat betekent het wanneer je als SS-officier verliefd wordt en besluit de dochter van je geliefde uit Auschwitz te redden? Is het zo dat je de wereld redt als je een kind redt? Ontslaat dat je van de verantwoordelijkheid voor alle gruweldaden die je hebt gepleegd als radertje in de machine? Wat is de verantwoordelijkheid van de Duitsers, die hoeden droegen gemaakt van menselijk vilt en bier dronken gewonnen uit gerst die zo goed gedijde omdat de grond met menselijke as was bemest? Ik heb geen antwoord op die vragen. Maar het is van levensbelang om je die vragen te stellen. In Vlaanderen groei je ermee op; we hebben allemaal de oorlog aan den lijve meegemaakt of we groeiden op met de verhalen van onze ouders en grootouders. Wij zijn ook allemaal geboren plantrekkers, we hebben een heilzaam wantrouwen tegenover autoriteit en macht – nog iets wat veel Amerikanen ontberen. Onafhankelijk denken is een Europese deugd, en Vlamingen hebben daarbovenop een fijn ontwikkeld gevoel voor het absurde. Ik ben dus een zeer Vlaamse schrijver.
Toch is Omega Minor een on-Vlaams boek.
VERHAEGHEN: Het mengen van tradities kan heilzaam zijn voor de kunst. De spannendste boeken die ik de laatste tijd heb gelezen doen precies dat: David Mitchell (auteur van Wolkenatlas, nvdr) heeft veel tijd in Japan doorgebracht en dat kan je voelen; Salman Rushdie mengt zijn roots als Indiase moslim met zijn ervaringen in Engeland en Amerika en zijn scholing in die drieledige traditie; Toni Morrison gaat bewust op zoek naar de Afrikaanse stem in haar werk; Jeffrey Eugenides graaft naar de Europese wortels van de Griekse gemeenschap in Detroit; Tom Naegels’ eerlijke exploraties in exotisch Antwerpen geven een boek als Los een nieuwe dimensie. Allemaal mensen met meer vragen dan antwoorden. Het is fijn om te zien dat veel van die schrijvers ook in Vlaanderen worden gewaardeerd. Vlamingen zijn een dankbaar publiek.
U bent vorser aan de universiteit van Syracuse. Vertel eens iets over uw onderzoek.
VERHAEGHEN: Een groot deel van mijn onderzoek gaat over cognitieve veroudering – wat er gebeurt met geheugen en aandacht wanneer mensen ouder worden. Mijn eerste boek, samen met een heleboel andere auteurs, was een handboek over geheugentraining, ergens begin jaren 90 uitgegeven bij Acco ( Omgaan met geheugen, 1992, nvdr). Ik ben op dit moment ook heel erg geïnteresseerd in wat er gebeurt wanneer mensen het brandpunt van hun aandacht heen en weer moeten schakelen tussen verschillende aspecten van hun omgeving. Het is verbazend hoe snel informatie uit je werkgeheugen verdwijnt, en hoeveel tijd het kost om weer op gang te komen wanneer je de draad weer opneemt. Als cognitief psycholoog doe je dat door mensen voor een uurtje op te sluiten in een donkere kamer met een computer die je allerlei vreemde dingen laat doen. Verder heb ik een hobbyproject waarin ik samen met een collega van Stanford onderzoek waarom er zo’n sterk verband is tussen depressie en creativiteit. Het blijkt dat mensen die veel over zichzelf en het leven nadenken vaak creatief bezig zijn en ook objectief creatievere antwoorden geven op creativiteitstests; het blijkt ook dat mensen die veel over zichzelf en het leven nadenken meer kans hebben om depressief te worden.
Heeft uw onderzoek u geholpen bij het schrijven van Omega Minor?
VERHAEGHEN: Niet direct. Wel indirect. Mijn eigen onderzoek maakt het makkelijker voor mij om mij niet schuldig te voelen wanneer ik me tijdens de vakanties iets vaker in mijn schrijfkamer, thans vertaalkamer, opsluit om langere tijd onafgebroken met literatuur bezig te zijn. Tijdens mijn postdoc, in 1995, het jaar waarin Omega Minor zich grotendeels afspeelt, heb ik ook drie maanden in Potsdam gewerkt. In 2001 was ik een half jaar lang gastwetenschapper aan het Max Planck Instituut in Berlijn. Dat hielp met het documenteren voor het boek. Het was ook heel fascinerend om in Potsdam bij te praten met onze proefpersonen – mensen die meestal geboren zijn ten tijde van de Weimar-republiek, die de nazitijd hebben meegemaakt en het communistische bewind, en dan ineens kapitalisten werden. Zij relativeerden veel – we hebben het allemaal overleefd, zeiden ze, we overleven het kapitalisme ook wel. Fascinerend ook om te leren hoe zij leefden met de constante vrees voor een westerse invasie, en hoe zij de teloorgang van de intermenselijke solidariteit uit de DDR-tijd betreurden. De jongere collega’s voelden zich ontredderd nu het land waarin zij opgroeiden ineens niet meer bleek te bestaan. In 1995 voelden velen onder hen dat ze leefden onder een West-Duitse bezetting. Het feit dat er om de hoek van de universiteit een kazerne was en de West-Duitse tanks vaak door de straat rolden hielp er niet echt aan die indruk weg te nemen. Een ander neveneffect is dat mijn baan mij de vrijheid kocht om aan Omega Minor te werken. Het was een werk van lange adem, en het had tijd nodig om te rijpen. Er was geen externe druk om het snel af te werken. Ook in de chaotische tijd dat er duizenden bladzijden notities waren en het ernaar uitzag dat dit nooit tot een roman kon condenseren, wist ik dat het niet hoefde. Het boek kreeg daardoor de tijd die het nodig had. Dat is ook te danken aan mijn uitgever, Harold Polis, die heel goed is in het niet onder druk zetten en toch op het juiste moment de juiste zetjes te geven.
Hoe wordt een mens schrijver? Omdat zijn vader schrijft of omdat hij een leraar Nederlands had die hem goeie boeken aanreikte. Hoe is het bij u gegaan?
VERHAEGHEN: Schrijven begint met lezen. En hoe begint lezen? Jonathan Franzen (auteur van The Corrections, nvdr ) schrijft in zijn laatste essaybundel dat er twee soorten lezers zijn: zij die opgroeien tussen boeken en voor wie boeken een vanzelfsprekendheid zijn, en zij die lezen omdat de wereld hen lichtjes vreemd toeschijnt. Die laatsten zijn doorgaans introvert, misschien waren zij slechte voetballers of onwillige tafelspringers. Boeken maken de wereld een beetje meer begrijpelijk, of op de juiste manier meer raadselachtig. Franzen argumenteert dat het de laatste soort mensen zijn die schrijver worden: je schrijft omdat je de wereld wilt begrijpen. Schrijven ontstaat uit vragen, niet uit zekerheden. Je leest en leest en dan ontdek je een leemte in wat je leest – het boek wat er nog niet is omdat jij, en precies jij, het nog moet schrijven.
Waarom moest u Omega Minor schrijven?
VERHAEGHEN: Omega Minor begon toen ik voor het eerst uit de grond kwam in Berlijn, in het U-Bahn-station Mitte, en meteen op de plek belandde waar de boekverbranding plaatsvond. In het hart van de stad, vlak naast de opera, op tien minuten lopen van Hitlers bunker, op tien minuten lopen van de Joodse wijk. Wat betekent dat voor een stad, dat mensen boeken verbranden, en daarna elkaar? Wat betekent dat voor de wereld? Betekent het überhaupt iets? Ik heb geen antwoord, ook niet na acht jaar lezen en nadenken en schrijven. De historici weten het ook niet. De filosofen palaveren, maar ze komen er ook niet uit. Die vaststelling, dat zwarte gat in onze zelfkennis en onze onmacht om nieuwe slachtingen te voorkomen, het zegt veel over wat het betekent mens te zijn. Daar moest ik over schrijven.
Omega Minor is niet uw eerste boek. De wortels van uw schrijverschap moeten ouder zijn. Een nieuwjaarsbrief voor grootmoeder? Gedichtjes in de klas? Een spreekbeurt? Een leraar die verhaaltjes voorlas?
VERHAEGHEN: Schrijverschap is, net als elk kunstenaarschap, mysterieus. De muze bestaat. Ze roept je. Meer weet ik niet. Er zijn zoveel mensen die lezen en nooit willen schrijven. Er zijn zoveel mensen die schrijven, en nooit schrijver worden. Hoe komt dat? Geen idee. En dat is goed, dat ondoorgrondelijke. Het is zoals de liefde: je weet ook niet wanneer of hoe ze je overvalt. Elke liefde heeft haar wortels, natuurlijk, maar die zijn veel minder interessant dan het liefhebben zelf.
De letteren worden alsmaar internationaler. Denkt u dat de grenzen tussen de ‘lokale literaturen’ zullen vervagen en dat er iets als een ‘wereldliteratuur’ mogelijk is? Of ziet u meer een tendens naar regionalisme?
VERHAEGHEN: De grote verrassing van de laatste tien jaar is de sterke regionalisering van de politiek, een toenemend klimaat van isolationisme in de context van een steeds kleiner wordende wereld. Het goeie aan het opengooien van de wereld via televisie, film, het internet en het straalvliegtuig, is dat we nu de mogelijkheid hebben om het allemaal te ervaren, om het allemaal te omhelzen. Maar daar heb je een groot hoofd en een groot hart voor nodig, anders word je al gauw erg angstig. West-Europa is op dit moment niet noodzakelijk zo’n gastvrije plaats, nee? Schrijvers zijn eigenwijs genoeg om te doen wat ze moeten doen, hoop ik. Misschien hebben zij een functie? Ian McEwan en Bernard-Henri Lévy hebben mij gedwongen om meer genuanceerd tegen de oorlog in Irak aan te kijken. Ik ben het niet met hen eens, maar ik heb geen enkele nieuwslezer of commentator de casus belli zo genuanceerd en dwingend weten aan te brengen als McEwan dat doet.
U woont in Amerika. Voelt u daar de behoefte om Vlaanderen te ‘verkopen’? Raadt u hen Wannes Van de Velde en Paul Van Ostaijen aan? Hebt u iets als ‘vaderlandse trots’ behouden?
VERHAEGHEN: Laatst maakte ik een autorit van zes uur met een groep studenten. We luisterden de hele tijd naar dezelfde cd van Soulwax die iemand gekopieerd had van iemand die ‘m ooit van mij gekopieerd had. (Sorry, heren van Soulwax. Uw distributiekanalen liggen slecht, in de VS. Ik moest het wel doen.) Ik heb een tijdlang de romans Cheese en Chapel Road lopen slijten. De eerste slaat aan, de tweede niet zo. Maar iedereen heeft het sowieso te druk om te lezen. Ik heb iemand geheel en al gek van Moeyaert gemaakt, dat wel.
Hoe kijken ze daar naar Vlaanderen? Bier en witloof? Rubens?
VERHAEGHEN: Vlaanderen bestaat niet. België wel. Bier. Chocola. Wafels. Smurfen. Magritte meer dan Rubens. Brussels sprouts meer dan Belgian endives.
U zei na Omega Minor dat u nooit meer ging schrijven. U hebt zich tot nog toe aan uw belofte gehouden. Of bent u toch – stiekem – aan iets bezig? En zo ja, in het Nederlands of het Engels?
VERHAEGHEN: Op dit moment ben ik hard aan de Amerikaanse vertaling van Omega Minor bezig. Dat beantwoordt de vraag: ik heb het gevoel dat het boek nog niet af is, dat ik dit kind nog verder moet begeleiden, en dat het ook in het Amerikaans met mijn eigen stem spreken moet . Omega Minor werd geschreven vanuit een noodzaak – het moest geschreven worden, op een of andere manier; het moest eruit. Het zijn driehonderdduizend woorden, langer dan pakweg het verzameld werk van Elsschot, langer dan De ontdekking van de hemel, en – als ik dat mag zeggen – het graaft misschien ook een stuk dieper. Veel schrijvers schrijven over de liefde of de dood of seks of wetenschap of geschiedenis of theologie. Ik heb het er allemaal ingegooid. Ik ben leeggeschreven. De noodzaak is weg. Je kunt je muze niet dwingen, en je mag haar zeker geen geweld aandoen door met een andere inspiratie op zwier te gaan. Je uitgever blijft beleefd aandringen, je wilt je hoofd in de boekskes, er is – een beetje – geld te verdienen, je weet onderhand wel hoe je een roman schrijft. Ik heb geen gelofte van kuisheid afgelegd, never say never, maar ik heb het gevoel dat ik het met Omega Minor wel allemaal gezegd hebt. Het bobijntje is af. Het is niet zo zeldzaam: veel schrijvers zoals Thomas Pynchon, J.D. Salinger, Henry Roth of Ralph Ellison die relatief vroeg een monumentaal werk schrijven hebben tijd nodig, soms een leven lang, om daar overheen te komen.
U vertaalt uw eigen boek nu in het Engels. Het verschijnt in 2007. Wat verwacht u ervan?
VERHAEGHEN: Het verschijnt bij Dalkey Archive Press, een kleine maar prestigieuze uitgeverij. Zij geven vooral intellectuele postmoderne romans uit die in het commerciële circuit weinig kans maken (Fuentes, Sorrentino, Barth…). Hun tot nog toe enige andere ‘Netherlandish’ schrijver is Louis Paul Boon. Dat zint me wel: ik voel me een kleinzoon van Boon; zijn De Kapellekensbaan is ook zo’n encyclopedisch boek waarin de wereld van nu dooreenwaait met de geschiedenis. Dalkey belooft al haar schrijvers ook om het boek in druk te houden. Dat is ook belangrijk: het blijft te koop, je hoeft niet naar de bib, je kunt het gewoon via Amazon bestellen. Het lijkt me hoogst onwaarschijnlijk dat het ook een bestseller wordt.
Ik ben op dit moment vooral benieuwd naar de reacties in Duitsland. Het boek komt daar deze zomer uit, en dat betekent toch ook een beetje een tweede thuiskomst voor dit ook wel erg Berlijnse boek. Ik hoop veel te leren uit de reacties. Als er reacties komen. Je weet maar nooit. Nederland, op de Jan Campertstichting na, lust Omega Minor niet – het boek werd nauwelijks gerecenseerd.
Richard Powers was vorig jaar in Knack erg lovend over uw boek. Kennen jullie elkaar goed? Kan hij u helpen om in de VS ‘door te breken’?
VERHAEGHEN: Ik heb Richard Powers nooit ontmoet. Ik ben een grote fan van zijn werk, al meer dan tien jaar lang – zijn Goldbug Variations is een van de grote romans van de twintigste eeuw. Hij was het, hoorde ik, die Omega Minor bij Dalkey aanbeval.
U hebt maandag de Vlaamse Cultuurprijs voor Proza gewonnen. Toen u de Bordewijkprijs won hebt u dat geld geweigerd omdat u niet wou dat het naar de regering-Bush ging. Nu weigert u ook het geld van de Vlaamse Gemeenschap.
VERHAEGHEN: Ik weiger dat geld omdat een derde van dat bedrag naar de Amerikaanse schatkist zou vloeien. Ik kan mezelf wel voorhouden dat het geld naar openbare scholen zou gaan, of naar gezondheidszorg, of naar die 40 miljoen Amerikanen die onder de armoedegrens leven. Maar dat is natuurlijk niet zo. Ik schreef Omega Minor als een historische roman. De Tweede Wereldoorlog leek heel netjes voorbij, en dan zie je tot je grote verbazing het regime van het land waarin je leeft heel sterk kantelen naar protofascisme. Je kunt de oorlog in Afghanistan nog als gerechtvaardigd beschouwen. De oorlog in Irak is dat niet. Er zijn weer actieve martelkamers en gretige folteraars. We hebben de foto’s gezien van Abu Ghraib, en vage beelden van kooien in Guantánamo Bay. De man die de juridische basis legde voor die folterpraktijken is nu minister van Justitie. Er zijn hardnekkige geruchten over geheime folterinrichtingen van de CIA in Roemenië en Polen en de vicepresident van de Verenigde Staten dreigde onlangs nog met een veto tegen een wetsvoorstel dat het folteren van niet-staatsburgers poogde te verbieden. Hoe je het ook draait of keert, de 27.000 Iraakse burgers – mannen, vrouwen en kinderen – die in het geweld van de oorlog zijn omgekomen en de 2000 Amerikaanse soldaten die hun leven gaven voor een politieke leugen om een politieke dynastie in leven te houden, zijn geen waardig monument voor de 3000 burgerslachtoffers van het World Trade Center. Wie daar iets van zegt, wordt unamerikanisch verklaard. Ik heb de 5000 euro van de Bordewijk en de 1500 euro van de Gouden Uilnominatie laten storten op rekening van de American Civil Liberities Union. De ACLU is een non-profitorganisatie die zich bezighoudt met burgerrechten en burgervrijheden, onder meer door via de Freedom of Information Act boekjes open te doen over schendingen van deze rechten door de regering, en door rechtsbijstand te verlenen aan mensen wier burgerrechten geschonden werden (vrije meningsuiting, due process, etc.), en door processen in te spannen bij inbreuken op de scheiding tussen Kerk en Staat, enzovoorts. De oorlog is nog steeds niet afgelopen en de schuldigen zitten niet achter tralies. Dus kan ik ook nu het geld niet aanvaarden.
Kunst kan niet de wereld redden, maar goed geplaatste investeringen van een paar duizend dollars kunnen wel een verschil maken.
Hoever kunt u daarin gaan? U werkt in Amerika, maar u weigert toch uw salaris niet aan de universiteit.
VERHAEGHEN: That’s by necessity, not by choice. Moet ik de gevangenis in hier, vindt u?
Minstens. Even iets luchtigers. U gaat op tournee met Saint Amour. In uw boeken komt veel expliciete seks. Het zal stomen tijdens die optredens…
VERHAEGHEN: Je bent wat je eet, zegt men wel eens. Wel, ik ken geen betere manier om mijn personages te leren kennen dan door hen met elkaar aan de slag te laten gaan, onder kuis en aandoenlijk wippende dekentjes of zomaar op de gang van een goedkoop hotelletje. Je bent hoe je vrijt. En willen we niet allemaal dat onze kinderen verwekt worden in een schoon moment van werkelijke passie?
Paul Verhaeghen toert door Vlaanderen met Saint Amour. Nog op de affiche staan Koen Augustijnen, Tine Embrechts, Bert Embrechts, Tom Naegels, Vincent Overeem, Hugo Matthysen, Adriaan Van den Hoof, Annelies Van Herck, Joke van Leeuwen, Annelies Verbeke en Erik Vlaminck. Première op 11 februari in Gent. Daarna op rondreis via Antwerpen, Hasselt, Sint-Niklaas, Aalst, Roeselare, Leuven, Brussel, Knokke en Mechelen. Info: www.begeerte.be
Karl van den Broeck