‘Geef mij nieuws!’
Als Knack in zijn vijftigjarige bestaan één verdienste heeft gehad, dan is het wel dat het de Vlaamse lezer op een andere manier heeft leren omgaan met nieuws.
Het is een vast element in de geschiedenis van dit blad: toen de Roeselaarse uitgever Willy De Nolf in 1971 het weekblad Knack lanceerde, vond hij in het verzuilde perslandschap een gat in de markt. Zeker, de kiosken lagen toen al vol tijdschriften. En zelfs de kranten begonnen magazineachtige interviews te publiceren. In De Standaard tekenden twee jonge Wetstraatjournalisten, Hugo De Ridder en Frans Verleyen, voor een spraakmakende reeks met ongewoon persoonlijke interviews – de politieke kleur van de geïnterviewde was niet langer van belang. Boezemvrienden De Ridder en Verleyen lieten zich in Leuven de beste wijnen inschenken door de echtgenote van eerste minister Gaston Eyskens (CVP), en in Flémalle werden ze in het Maison du Peuple ontvangen door PS-coryfee André Cools.
Als ik alleen woordelijk mag aftappen wat men mij toevertrouwt, moet ik een perskaart voor mijn bandrecorder aanvragen.’ Johan Anthierens
Maar Willy De Nolf droomde van een magazine op Amerikaanse leest. Knack moest ernstiger en politieker zijn dan Humo, onafhankelijker dan het ACW-weekblad Spectator of De Standaard, snediger en actueler dan De Nieuwe van Mark Grammens en gewoon een stuk beter dan Panorama, De Post en consorten. Uitgever De Nolf eiste van de Knack-redactie dat het blad spraakmakend zou worden door nieuws te brengen.
Dat was ook de uitdrukkelijke ambitie toen hij in 1972 de eerste ‘echte’ hoofdredacteur, Frans Verleyen (1941-1997), naar Knack haalde. ‘Sus’ Verleyen werd niet alleen gedreven door persoonlijke ambitie, maar ook door journalistieke frustratie. Bij De Standaard was hij in zijn ijver op de grenzen van de onafhankelijke onderzoeksjournalistiek gebotst. Hij had een dossier aangelegd over financiële malversaties bij de Internationale Vereniging voor Plattelandsontwikkeling (IVPO), een ngo met CVP-minister Ludovic Moyersoen als ondervoorzitter. Moyersoen had ook een dikke vinger in de pap bij de Bank Brussel Lambert, een geldschieter van De Standaard-groep. Hoofdredacteur Manu Ruys verbood Verleyen nog langer te berichten over IVPO. Erger, er werd een collega opgevorderd om in De Standaard een ontkenning te brengen van de bevindingen die Verleyen met hard labeur bijeen had gesprokkeld. Hij was dus niet alleen een hoofdredacteur met een missie, maar ook wel een journalist with a vengeance. Een van Verleyens vroegste onderzoeksreportages in Knack had als kop: ‘De IVPO heeft geheime inkomsten en nog meer’.
La Belgique de papa
Verleyen wilde Vlaanderen laten kennismaken met de ware topjournalistiek, op het niveau van de betere buitenlandse bladen: onafhankelijk, gericht op nieuws, vrank in toon, superieur in stijl. Hij verzamelde een ploeg journalisten om zich heen die zijn ambitie kon waarmaken. Zoals Johan Anthierens (1937-2000), een uitzonderlijk taalvaardige columnist, maar ook een levensgenieter die zich liever niet dagelijks uitsloofde. In zijn columns beperkte hij zich graag tot een literaire terugblik op het leven op de redactie: dat was gemakkelijk geobserveerd, en toch gaf hij aan al die Knack-lezers uit de provincie een fascinerende inkijk in de hoofdstedelijke va-et-vient.
Om de eerste generatie ontvoogde Vlamingen te blijven prikkelen, had een weekblad nieuwe stijl ook onderzoeksjournalisten nodig. De toen niet eens dertigjarige maar al befaamde Walter De Bock (1946-2007) mocht in Knack beginnen aan zijn levenswerk: het in kaart brengen van de relaties tussen de zakelijke en de politieke machten. Volgens Anthierens koesterde collega De Bock het idee-fixe ‘dat de Geheime Politie onze gesprekken afluistert, niet alleen op de redactie, maar ook in de kroegen waar we op onze verhalen komen. Ik ben al zo aangestoken door zijn afluisterwaanzin dat ik gisteren, toen we samen gingen lunchen, zijn dessert, een dame blanche, met een vork heb doorploegd op zoek naar minimicrofoons.’
Intussen mocht de Knack-lezer proberen wijs te raken uit De Bocks ingewikkelde schema’s van kruisparticipaties tussen adellijke namen genre ‘du Monceau de Bergendael’, een voormalige nazi of een rijke stroman van de Zaïrese president Mobutu Sese Seko. Knack zat in het anti-Mobutukamp, en dat was tegen de zin van het staatsdragende establishment. De lezers lustten er pap van dat het jonge blad la Belgique de papa uitkleedde en dat deed ongeacht de kleur, obediëntie of taalrol van de machthebbers.
Knack ging de choc des idées nooit uit de weg, zelfs niet tussen redacteurs onderling.
Al in oktober 1972 mocht de jonge Paul Goossens – vier jaar na mei 68 en ‘Leuven Vlaams’ nog altijd de bekendste oud-studentenleider van het land – beschikken over de cover van Knack en talloze pagina’s binnenin om de nieuwe studentengeneratie eens flink te schofferen: ‘De student: braaf geworden’. Knack mikte op jonge, universitair geschoolde lezers, maar praatte zijn potentiële publiek niet naar de mond. Integendeel, het werd Verleyen droef te moede als hij merkte dat mensen met wie hij had gesproken nadien bang waren voor de publicatie van hun eigen woorden: ‘De oktoberlucht hangt traag en donkergrijs over de redactie. De kleur van het informatieklimaat boven Vlaanderen.’
Zo leefde Knack haast permanent op gespannen voet met allerlei machten en krachten. In de late jaren zeventig kwam Knack-journalist Frank De Moor (1948-2004) in aanvaring met minister van Landsverdediging, premier en PSC-voorzitter Paul Vanden Boeynants, toen zowat de machtigste man van Brussel en zelfs van het land. Week na week verweet De Moor ‘VDB’ allerlei financiële malversaties. Een getergde Vanden Boeynants stuurde ettelijke pagina’s recht van antwoord. Knack argumenteerde dat als elke politicus die naar zijn smaak in een artikel onheus werd behandeld zou reageren met een recht van antwoord, de vrije meningsuiting zelf in het gedrang kwam. Vanden Boeynants zag uiteindelijk af van zijn replieken. In 1986 werd hij veroordeeld tot drie jaar cel en een fikse geldboete wegens belastingontduiking. Rechter Carlos Amores Y Martinez Amore noemde hem ‘een verstokt en onverbeterlijk fraudeur’. Zijn vonnis bekrachtigde wat De Moor jaren voordien al in het lang en breed had geschreven.
Pulitzer
Knack is nooit gestopt met onderzoeksjournalistiek. Chris De Stoop (°1958) bundelde zijn baanbrekende Knack-reportages over het Gentse prostitutiemilieu en de ‘Bende van de Miljardair’ in het boek Ze zijn zo lief, meneer (1992). Dat leidde tot een parlementaire onderzoekscommissie en trok de persoonlijke aandacht van koning Boudewijn. In 1993 gingen de beelden van Boudewijns begrafenis de wereld rond, toen De Stoop in een volle Sint-Goedelekathedraal het woord gaf aan enkele huilende Filipijnse prostituees.
Ook vandaag investeert Knack in onderzoeksjournalistiek. In deze tijd van fake news heeft de redactie gepionierd in diepgaande factchecking. De individuele avonturier heeft als onderzoeksjournalistiek plaatsgemaakt voor het collectief. Toen Bert Bultinck (°1974) in november 2015 de nieuwe hoofd-redacteur van Knack werd, nam hij meteen Kristof Clerix (°1978) in dienst. Clerix had zich bij MO* al gespecialiseerd in veiligheidskwesties en internationale financiële dossiers. Ook bij Knack werkt hij samen met collega’s in internationale netwerken, zoals het International Consortium of Investigative Journalists (ICIJ). Dat is de beste manier geworden om door te kunnen dringen in de steeds complexere dark side van de financiële wereld. Zo werkte Knack mee aan dossiers die wereldwijd voor ophef zorgden, zoals The Panama Papers of The Paradise Papers. Daarvoor kregen de ICIJ-journalisten in 2017 trouwens een Pulitzer-prijs.
Van groot belang was dat Knack zich onafhankelijk opstelde, al moet gezegd dat tegen die regel ook weleens werd gezondigd. Frans Verleyen leende van tijd tot tijd zijn pen aan bevriende toppolitici zoals Wilfried Martens (CVP) of Guy Verhofstadt (PVV/Open VLD). Die sympathieën sijpelden ook door in zijn redactionele commentaren. Tegelijk zorgde Verleyen voor een zekere Knack-mythe. De mare ging dat zijn aanwezigheid op een persconferentie meestal het voorteken was van de val van de regering. Verleyen ontkende evenwel elke betrokkenheid bij de macht: ‘Ik ging alleen als ik wist dat er iets te gebeuren stond.’ In de koude winternacht van 13 op 14 december 1981, toen Wilfried Martens de laatste hand legde aan de vorming van zijn beruchte ‘inleveringskabinet’ met de liberalen, was Verleyen ook aanwezig. Radiojournalist Daniël Buyle beschreef de wachtende pers: ‘Het eindeloze wachten noopte de verslaggevers tot een glas en nog een glas. Er worden moppen getapt, grollen en anekdotes verteld, waarbij vooral Frans Verleyen van het weekblad Knack uitblinkt als een echte conferencier. Ook de Vlaamse trekkersliederenschat wordt opgehaald en in de nachtelijke uren heffen Verleyen en tv-collega Geert van Istendael gregoriaanse gezangen aan.’ Sommigen schrijven tijdens hun leven al hun eigen legende.
Zedenverwildering
Onafhankelijkheid is niet geur- of kleurloos en Knack ging de choc des idées nooit uit de weg. Soms gingen de Knack-redacteurs zelfs tegen elkaar in. Boerenzoon Chris De Stoop trok in Dit is mijn hof (2015) de kaart van de laatste landbouwers uit het Waasland die in de tang werden genomen door een merkwaardige combine van (haven-)industriëlen en groene jongens. Een totaal andere klok over dezelfde kwestie liet Knack-collega Dirk Draulans (°1956) horen. In In de Putten. Natuurdagboek uit een conflictlandschap (2016) nam Draulans, doctor in de biologie, het op voor de natuurbeschermers en verweet hij de boeren dat ze meer gaven om geld dan om de natuur. Tussen beide visies bleek weinig vergelijk mogelijk.
Van Cauwelaert schoot het liefst uit de heup en met beide pistolen tegelijk – er was altijd een kogel raak.
Ook over toen zeer delicate thema’s als abortus verschenen al in de vroege jaren zeventig artikels in Knack – al had de West-Vlaamse uitgever Roularta een behoudsgezinde, katholieke reputatie. Lezersbrieven als die van ‘de familie Vandenkan (Nossegem)’ vonden het niet kunnen dat Knack de kant koos van ‘Dr. Peers en de vruchtafdrijving’ en tegelijk naliet ‘een afkeurend woord over vrije erotiek en zedenverwildering’ te brengen. De week daarvoor stond de film Last Tango in Paris op de Knack-cover. Bij de foto van Marlon Brando en Maria Schneider stond in dikke letters: ‘Een hitsig kunstwerk’. Ook conservatieve Vlamingen kochten een blad met zo’n cover, al was het maar om met eigen ogen te kunnen vaststellen dat ze zich terecht geschoffeerd mochten voelen.
Gelukkig trad ook de jonge jurist Hubert van Humbeeck (°1950) in 1974 toe tot de redactie. Van Humbeeck, wiens indrukwekkende haardos kon wedijveren met de krullenbol van mensenrechtenactiviste Angela Davis, was al snel de stabiliserende factor op de redactie. Hij combineerde de moed en de wijsheid om de grens van wat kan en mag op te zoeken, zonder ze te overschrijden. Als huistekenaar GAL – Gerard Alsteens (°1940) – een messcherpe cartoon inleverde, kreeg hij weleens te horen dat Knack een ‘burgerlijk blad’ was. De lange tenen van politici en machthebbers werden niet ontzien, maar het was niet nodig om grote groepen lezers op het hart te trappen. Knack-journalist Rik Van Cauwelaert: ‘Een tekening waarin het vrouwelijke geslachtsdeel het uiterlijk aanneemt van een politicus: dat moet kunnen, maar het hoeft ook geen drie keer afgedrukt.’
Mekong-delta
Om zijn lezers aan het blad te binden, investeerde Knack van bij de aanvang in grote buitenlandse reportages. Voorjaar 1973 kondigde de redactie aan dat het ‘Woord Vooraf’ voor één keer niet geschreven was door Frans Verleyen. Die bevond zich namelijk voor een uitgebreide reportage in Vietnam, ‘waar het al dertig jaar onafgebroken oorlog is’. De week daarna was er nog altijd radiostilte: ‘Frans Verleyen zijn we kwijt ergens tussen Phnom Penh en Vientiane.’ De Knack-lezers moesten nog weken wachten tot de reeks ‘Verleyen in de Mekong-delta’ uiteindelijk verscheen, met reportages uit Noord- en Zuid-Vietnam, Laos en Cambodja. Knack bleek zowel de Zuid-Vietnamese president Nguyen Van Thieu te hebben gesproken als de Noord-Vietnamese premier, Pham Van Dong, de voormalige rechterhand van Ho Chi Minh. Het waren, moet het gezegd, ‘exclusieve gesprekken’. Verleyen kon zelfs een persoonlijke vergelijking maken tussen ’s werelds bitterste aartsvijanden: ‘Een gesprek met de Noord-Vietnamese premier is een les in dialectiek. In het noorden wordt een komma of een accent niet verkeerd geplaatst. Daarmee vergeleken is Van Thieu een flapuit. Spreken met Van Thieu heeft iets weg van bloemen plukken.’
Het bleef vaste prik, Knack-journalisten die in het buitenland op reportage trokken. Het was ook niet zonder gevaar. Dirk Draulans bracht in de jaren negentig verslag uit over de burgeroorlogen in ex-Joegoslavië en Congo. Op een bepaald moment in zijn onderzoek naar een zelfmoordterroriste – te boek gesteld in Vrede zij met u, zuster’ (2010) – besefte Chris De Stoop dat hij zich te ver had gewaagd en zijn leven in handen lag van de goodwill van radicale moslims.
De eerste belangrijke buitenlandredacteur bij Knack was misschien wel de meest excentrieke figuur die de redactie ooit heeft gekend. In de vroege jaren zeventig, met hun kenmerkende vestimentaire slordigheid, zwoer Johan Struye (1942-1991) bij een driedelig pak, het liefst met bijbehorende pet op het hoofd. Hij was een man van de wereld – letterlijk: hij was ooit leerkracht in Libanon. Struye noemde zichzelf de eerste en laatste kapitalistische marxist. In werkelijkheid was hij zowel een rasjournalist als een sympathieke charlatan. Zo maakte hij furore met een opmerkelijk interview met een minister, waarop een recht van antwoord volgde omdat diens woorden niet correct waren weergegeven. In werkelijkheid had het gesprek nooit plaatsgevonden. Struye had – met medeweten van de minister – alles uit zijn duim gezogen. Daarbij was hij onvoorzichtig geweest. Dat gaf niet, want ook het recht van antwoord werd door de hele Wetstraat gelezen. Die artistieke slag was een beetje à la mode bij de redactie van Knack. Toen Johan Anthierens in 1979 klachten kreeg dat hij een geïnterviewde woorden in de mond had gelegd, repliceerde hij op hoge poten: ‘Als ik alleen woordelijk mag aftappen wat men mij toevertrouwt, moet ik een perskaart voor mijn bandrecorder aanvragen.’
Dat antwoord paste in de taaie Knack-traditie om niet te buigen voor allerlei machten en krachten. Of toch niet te veel. Toen in januari 1973 de regering-Leburton werd gevormd, slaagde nieuwkomer Knack erin om de premier te strikken voor een vraaggesprek. De jonge redactie glom van trots: ‘Habemus papam’, stond boven het interview. Binnen de kortste keren bracht die regering-Leburton zichzelf in de problemen. Een paar maanden later al kreeg Knack weer een interview aangeboden met de nu erg belaagde eerste minister. Weer kondigde Knack op zijn cover een exclusief gesprek aan met de premier. Alleen vond de lezer van het nummer van 24 oktober 1973 dat nergens terug in het magazine. In de plaats stond er een uitgebreid commentaarstuk, verlucht met foto’s van een sippe Edmond Leburton en een aandachtig luisterende Verleyen, als visueel bewijs dat het aangekondigde gesprek wel degelijk had plaatsgevonden. Daarin meldde Verleyen dat de premier waarlijk níéts te zeggen had: ‘Het regime zat ongezond en geconstipeerd in dat bureau.’ De val van het kabinet was inderdaad onvermijdelijk.
Knack besloot in 1997 om de ‘X-dossiers’ níét te publiceren. Ook dat kan belangrijk zijn voor je geloofwaardigheid.
Die les van Verleyen geldt in 2021 nog evenzeer: als er in een stuk, hoe goed geschreven ook, echt niets nieuws op te pikken valt, waarom zou je het dan publiceren?
Liefde voor Afrika
Zeker Rik Van Cauwelaert (°1950), van 1998 tot 2012 hoofdredacteur van Knack, heeft de imperatief van vader De Nolf – ‘Geef mij nieuws’ – tot een kunst verheven. Of het nu een commentaarstuk was, een interview, een paginaatje in ‘België Kort’ of een scherpe column van zijn buddy Koen Meulenaere (°1957): altijd en overal zette Van Cauwelaert in op nieuws dat elders niet te vinden was. Hij geloofde niet in bladen die alleen maar achtergrond zouden brengen: ‘Kijk wat er geworden is van Vrij Nederland: ooit keek iedereen op naar dat blad. Vandaag is het een schim van zichzelf.’ Een blad is spraakmakend, of het is niet.
Het kan ook belangrijk zijn om aangeboden nieuws níét te brengen. In het voorjaar van 1997 verklapte de al doodzieke Verleyen aan zijn oude vriend Hugo De Ridder: ‘Hug, al wat jij of ik ooit hebben geschreven, verdwijnt in het niet als het waar is wat nu wordt onderzocht.’ In zijn hand hield hij papieren met getuigenissen die tijdens het onderzoek naar Marc Dutroux verzameld waren. Die zogenaamde ‘X-dossiers’ onthulden het bestaan van pedofiele netwerken waarbij politici waren betrokken. Antwoord van De Ridder: ‘Als dit waar is, betekent dat het einde van het regime. Als het niet waar is, wordt dat het einde van je blad.’ Knack besloot om de X-dossiers niet te publiceren. Tien maanden later deed De Morgen dat wel, met desastreuze gevolgen voor de geloofwaardigheid van de krant. Van Cauwelaert: ‘In 1999 hebben we daarom ook níét bericht over de zaak KB-Lux (een zwartgeldaffaire via Luxemburg, nvdr). We wisten dat onderzoeksrechter Jean-Claude Leys zijn boekje te buiten ging en dat sommige getuigen niet te vertrouwen waren.’
Van Cauwelaert kreeg en krijgt vaak het verwijt dat hij een ’tjeef’ is. Onterecht. Natuurlijk is hij een telg uit een beroemde christendemocratische familie. Het gezegde ging dat ‘als de hele familie Van Cauwelaert zondagmiddag samen aan de taart zit, er een blokkeringsminderheid binnen de CVP aanwezig is’. De waarheid is dat Van Cauwelaert in Knack niets of niemand ontzag. Columnist Koen Meulenaere (°1957) werd tegelijk gevreesd en gehaat, verguisd en geprezen voor de (vaak persoonlijke) onthullingen die hij tussen 1991 en 2012 verstopte tussen zijn briljant geformuleerde gezwans in ‘Kwaad Bloed’ en ‘Bladspiegel’. Van Cauwelaert: ‘De columns van Koen bleven satire, al las ik er ook verdomd veel nieuws in.’ Van Cauwelaert zelf schoot bij voorkeur vanuit de heup, sneller dan de concurrentie en het liefst met beide revolvers tegelijk – er was altijd een kogel raak. Hij is er tot vandaag trots op dat de kritische aanpak van Knack vanaf 2004 de eerste barsten kon slaan in het pr-pantser van de paarse regering-Verhofstadt. Van Cauwelaert zorgde even graag voor deining bij de CVP. In juni 1996 had hij niet meer dan één kleine Knack-pagina nodig om CVP-voorzitter Johan Van Hecke te laten aftreden. De kop: ‘De voorzitter is afwezig’. Verder één achteloos zinnetje: ‘De CVP-voorzitter heeft de voorbije maanden grote liefde opgevat voor Afrika en vertoeft graag op het zwarte continent.’ Zo lag de buitenechtelijke relatie van de CVP-voorzitter op straat. Een ontredderde Van Hecke verliet het partijhoofdkwartier via de brandtrap – aan de voordeur stond de verzamelde pers.
Sommige politici kraken in de survival of the fittest. Anderen komen er sterker uit. Het is niet eens overdreven te stellen dat zonder Knack Alexander De Croo vandaag geen premier zou zijn. In augustus 2009 zat het blad verlegen om kopij: de hele Wetstraat was met vakantie. Desondanks kreeg Knack-journaliste Ann Peuteman (°1973) de opdracht een politicus te interviewen, het maakte niet uit wie. Het werd dan maar de jonge en schier kansloze uitdager voor het voorzitterschap van de Open VLD. Vlaams minister Marino Keulen was de favoriet en had zogezegd alleen op papier een concurrent: de onervaren zoon van de onvermijdelijke Herman De Croo, een zekere Alexander. In Knack toonde de snaak onverwachts zijn presidentiële kant. Keulen begon erbij te stotteren en De Croo junior werd de nieuwe voorzitter. Als voorzitter is hij zijn partij bijna fataal geworden, maar de jonge politicus hield vol en leerde bij. De Croo deed het niet slecht als minister, groeide door tot een gewaardeerd vicepremier, en midden in de coronacrisis werd de jeune premier van destijds zelfs de eerste minister van het land. Als vanzelf was het ene uit het andere gevolgd. Ook na twaalf jaar is Alexander De Croo dat eerste vraaggesprek met Knack niet vergeten.