Gebroken rijst

RIJSTTEELT IN BENIN 'Met de dop van een colafles bemesten we het veld.' © jelle goossens

Er wacht een nieuwe voedselcrisis, beweren experts. Louis Dreyfus Commodities en Olam International, giganten van de grondstoffenhandel, gaan fuserenom hun aandeel in de internationale voedselmarkt te versterken. Intussen trachten Beninse rijstboeren te overleven.

Tussen de luchthaven van Cotonou en het conferentiecentrum dat werd gefinancierd door de Libische kolonel Muammar Khaddafi staat het fonkelnieuwe winkelcentrum Erevan, de trots van Benin. Tot voor kort had het vooral door kapitaalkrachtiger expats beklante Erevan geen Beninse rijst in de rekken. Sinds enkele weken wel. Maar de Beninse rijst, verkocht onder de merknaam Shiwa, wordt vanuit België aangeleverd door grootdistributeur Colruyt.

Het ongewone traject van de rijst, geteeld in de bas-fonds van Centraal-Benin naar België en terug naar Erevan in Cotonou, is het resultaat van een educatief project van de ontwikkelingsorganisatie Vredeseilanden, dat werd opgezet met de steun van Colruyt. De bedoeling van de onderneming is, volgens directeur Luuk Zonneveld van Vredeseilanden, de Beninse rijstboeren ervaring te laten opdoen met de vereisten van de exportmarkt en de kwaliteitsnormen van de westerse verbruiker. Wat lang niet eenvoudig is in een land waar de helft van de bevolking op overlevingslandbouw is aangewezen. Voor voedselvoorziening hangt Benin, waar bijna de helft van de bevolking in de grote steden woont, af van de import – met zware gevolgen voor de betalingsbalans. Rijst alleen al is goed voor bijna 12 procent van die voedselinvoer.

Op de Failed State Index zwalpt Benin al sinds de onafhankelijkheid van het land in 1960 in de gevarenzone. De levensverwachting staat er op 53 jaar. Ruim 70 procent van de bevolking moet met minder dan 2 dollar de dag doorkomen. De helft van de vrouwen en een kwart van de mannen zijn ongeletterd. Landarbeiders en-arbeidsters leren de richtlijnen over de rijstbouw uit het hoofd door ze, op aangeven van een voorzanger, na te zingen. Niet eens de helft van de boeren in Benin heeft voldoende middelen om kunstmest, laat staan pesticiden, aan te schaffen. Zij die er wel over beschikken, gebruiken de kunstmest mondjesmaat – letterlijk. Mossi Amadou, een boerenleider uit buurland Niger die naar Benin reisde om er het project van Vredeseilanden en Colruyt van dichterbij te bekijken, vertelt hoe zij in Niger zowat een hectare bewerken met amper 50 kilo kunstmest. ‘We doen dat met de dop van een familiefles cola’, vertelt Amadou. ‘Je vult zo’n dop met kunstmestkorrels en die zaai je dan over het land.’ Volgens Amadou wisten ze bij Coca-Cola van die aanpak. De frisdrankengigant zou een steunprogramma hebben gepland. Maar toen kwamen de aanslagen van 11 september 2001 op de WTC-torens in New York en werd het hulpprogramma geschrapt. En bijgevolg blijven West-Afrikaanse boeren in de weer met hun coladopjes.

Recent kondigde president Barack Obama aan de Amerikaanse ontwikkelingshulp te willen bijstellen. De ontwikkelingshulp zou voortaan alleen nog gaan naar arme landen die hun burgers fatsoenlijk behandelen, corruptie bestrijden, de rechtsstaat handhaven, en die hun grenzen openzetten voor buitenlandse handel. Dat laatste is een eis van de Wereldhandelsorganisatie. En zoals WTO-baas Pascal Lamy ooit zei: ‘De WTO is geen ontwikkelingsorganisatie.’ Dat laatste beseffen ze in landen als Benin maar al te zeer. Zowat de hele Afrikaanse katoenteelt ging onderuit als gevolg van de manier waarop de Verenigde Staten de eigen katoenplanters subsidiëren en overschotten op de wereldmarkt dumpen. En de Beninse en West-Afrikaanse rijstboeren moeten het opnemen tegen de Aziatische producenten die met hun goedkope rijst de hangars in de haven van Cotonou vullen.

Het is pas heel recent dat Beninse machthebbers verzameld rond de huidige president Thomas Boni Yayi, die in 2006 de wispelturige Mathieu Kérékou opvolgde, zich schoorvoetend voor de problemen van de plaatselijke boeren gingen interesseren. Uit noodzaak. Want zoals in het naburige Nigeria zwelt ook in Benin de bevolking van de grote steden Porto-Novo en Cotonou aan. Het is daar dat enkele jaren geleden de rellen plaatsvonden als gevolg van de fors gestegen voedselprijzen.

Ook al is het land bekeken op Google Earth een erg vruchtbare, groene oase, toch was landbouw in Benin nooit een prioritaire bezigheid. Want in de loop van zijn geschiedenis had dit land een andere bron van inkomsten en zelfs van rijkdom.

Slavenroutes

Wie vandaag in het kuststadje Ouidah op de Place des Enchères – ook wel de Place Chacha genoemd – staat, heeft in één oogopslag een belangrijke oorzaak van de huidige miserie onder ogen. De Place des Enchères is de voormalige slavenmarkt in Ouidah, het belangrijkste aanvoercentrum langs de oude slavenkust. Hier begon voor honderdduizenden Afrikanen een leven in slavernij in Brazilië, de Cariben of de Verenigde Staten. Slaven werden door de lokale koningen aan Engelse, Portugese en Hollandse slavenhandelaars geleverd. Het was op de Place des Enchères dat de Hollandse slavenhalers van de West-Indische Compagnie hun menselijke scheepsvracht keurden.

Hier stond ooit ook de Engelse schrijver Bruce Chatwin, op zoek naar materiaal voor The Viceroy of Ouidah. Chatwin praatte in Ouidah met de nakomelingen van de negentiende-eeuwse Braziliaanse slavenhandelaar Francisco Felix de Souza. De tweede benaming van het plein, Place Chacha, verwijst naar De Souza en diens functie van chef-slavenhandel en gouverneur in dienst van de koningen van Dahomey. Francisco Felix de Souza kreeg hier in 1849 een vorstelijke begrafenis die gepaard ging met de gebruikelijke mensenoffers.

Zijn nakomelingen trachtten de slavenhandel voort te zetten. Vlak bij de oude slavenmarkt staat de ommuurde residentie van de steenrijke De Souza’s, die nog altijd een machtsfactor zijn in de Beninse politiek. Zo was het monseigneur Isidore de Souza die in 1990 de leiding nam van de nationale conferentie die dictator Kérékou voor het eerst naar huis stuurde en vrije verkiezingen uitschreef.

Toen in 1865 in de Verenigde Staten de slavernij werd verboden, bleef in Benin de slavenhandel doorgaan, ook al trachtte de Engelse vloot de bevoorradingslijnen tussen Brazilië, de grootste afnemer, en de golf van Benin af te snijden.

Aanvankelijk werd in de Beninse geschiedenis gezwegen over het aandeel van de koningen van Dahomey en van de De Souza’s in de Atlantische slavenhandel. Toch werd wegens het gênante verleden de naam van het land, Dahomey, in 1975 veranderd in Benin. In de jaren 1990 werden herdenkingsmonumenten opgetrokken langs de oude slavenroute. Zo werd in de buurt van het stadje Allada, langs de grote weg van de havenstad Cotonou naar het noorden, een gigantisch standbeeld opgetrokken voor Toussaint Louverture, de Haïtiaanse vrijheidsheld van wie de voorouders als slaven uit Benin werden weggevoerd.

Eens de slavenmarkt opgedoekt, zetten de De Souza’s hun overgebleven slaven aan het werk voor de veel minder winstgevende productie van palmolie. Onder de Fransen, die in 1899 de controle over het gebied verwierven en het insloten bij de rest van Frans West-Afrika – de huidige landsgrenzen werden pas in 1909 vastgelegd -, werd palmolie zowat de plaatselijke monocultuur die de bevoorrading van de Franse markt moest verzekeren. De Fransen hebben tijdens de koloniale periode weinig infrastructuur gebouwd. Na de onafhankelijkheid in 1960 lieten de nieuwe machthebbers, vooral begaan met stammentwisten, alles bij het oude. De boerenstand werd veronachtzaamd en de hele primaire sector werd aan zijn lot overgelaten. Daarvan draagt Benin tot op vandaag de gevolgen.

Overlevingslandbouw

De infrastructuur is er intussen niet op verbeterd. Nog geen 10 procent van het Beninse wegennet is geasfalteerd. En die ene geasfalteerde hoofdweg, van de havenstad Cotonou naar de grens met Niger, is kapotgereden door de overbelaste vrachtwagens. De andere verbindingswegen zijn niet meer dan verharde pistes die bij ontij onder water komen te staan.

Zowel Jef Colruyt als Piet Vanthemsche, voorzitter van de Belgische Boerenbond, die in Benin het rijstproject hebben opgemeten, kwam tot dezelfde vaststelling. Zolang de boeren geen toegang krijgen tot de noodzakelijke landbouwmethodes en de nieuwste werktuigen, en zolang de wegeninfrastructuur ontbreekt om hun producten snel en efficiënt bij de verbruiker te krijgen, valt er niet op te tornen tegen de importrijst. Veel van die importrijst is bovendien smokkelwaar, want de grenzen van Benin zijn zo lek als een mandje. ‘Et on s’arrange’, zegt een van de boeren in Tchetti, een stadje pal naast de grens met Togo, waar het wemelt van de smokkelaars.

‘Zet hier twee tractoren op dat veld en voor die boeren ziet de wereld er helemaal anders uit’, zegt Piet Vanthemsche wanneer hij in de buurt van Kpataba een van de rijstvelden inspecteert. De opbrengst, twee tot drie ton per hectare, ligt veel te laag om de rijstboer een fatsoenlijk inkomen te bezorgen. Het pedagogische project dat Vredeseilanden en Colruyt hebben opgezet, is voor de rijstboeren een buitenkans. Zij kregen voor hun rijst, nagenoeg 24 ton – al bleek daar bij aankomst in Antwerpen nogal wat gebroken rijst tussen te zitten – 750 euro per ton, verhoogd met een fair-tradepremie van 120 euro per ton.

Colruyt wil, als de Belgische consument de rijst kan smaken, in totaal 100 ton Beninse rijst aankopen. Voor de rijstboeren van de bas-fonds rond de stadjes Glazoué en Savalou, die Monsieur Jef als een vorst onthaalden, is de operatie van Vredeseilanden een voorlopige opsteker. Voorlopig, want de echte bijstand zal van de lokale overheid moeten komen. Zonder een afscherming van de thuismarkt maken de Beninse boeren weinig kans om het niveau van overlevingslandbouw te overstijgen. ‘Zoals de Europese boeren lange tijd bescherming genoten, zullen ook de West-Afrikaanse landen als Benin hun rijstboeren een tijdje moeten afschermen.’ Daarover zijn Piet Vanthemsche en Jef Colruyt het volmondig eens.

De wereldmarkt is zich nu al aan het organiseren voor de nieuwe voedselcrisis die wordt verwacht als gevolg van recente natuurrampen zoals de overstromingen in Pakistan en de bosbranden in Rusland. De internationale voedselhandel bereidt zich voor op een woelig wordende wereldmarkt, met oplopende voedselprijzen. Bovendien doet de aangroeiende middenklasse in China en India de vraag op de Aziatische rijstmarkt stijgen. Niet toevallig praten twee topspelers in de grondstoffenhandel, Louis Dreyfus Commodities en het in Singapore gevestigde Olam International, momenteel over een fusie die hen in één klap tot de grootste rijsthandelaars ter wereld maakt.

Geen businessplan

Terwijl de grootschalige landbouw elders in de wereld de limieten bereikt, beschikken ze in Benin over belangrijke reserves. Want slechts 8 procent van de 322.000 hectare bebouwbare grond is momenteel in gebruik. Voor ondernemende jonge boeren zoals Pascal Gbenou, de voorzitter van de Conseil de concertation des riziculteurs du Bénin, zou dat een buitenkans moeten zijn. Alleen ontbreekt het hen aan de financiële middelen om hun bedrijf uit te breiden en zwaar landbouwmaterieel aan te kopen. Beninse banken vragen tot 24 procent interest op leningen. ‘En reken daar nog eens 4 procent bovenop, voor de man die de lening toestaat’, zegt Gbenou. Want corruptie is in heel West-Afrika een onuitroeibare plaag. Een vrachtwagen geladen met rijst wordt onderweg van het noorden naar Cotonou meermaals door lokale agenten tegengehouden die dan ‘ des taxes illicites‘ – ongeoorloofde taksen – innen. Die tendens wordt de laatste jaren nog aangezwengeld door de georganiseerde misdaad. Cotonou is in toenemende mate een van de West-Afrikaanse doorvoerhavens voor Zuid-Amerikaanse cocaïnesmokkelaars.

Momenteel wordt het landbouwbedrijf van Gbenou, die eerder al twee keer over de kop ging, opnieuw bedreigd. De eigendom van de grond die hij de afgelopen jaren meende te hebben gekocht wordt plots aangevochten. Die betwistingen zijn een vaak voorkomende ellende in heel zwart Afrika, waar gewoonterecht, plaatselijk recht en vaak ook religieus recht op elkaar ingrijpen. Die rechtsonzekerheid verstoort de werking van de economie en houdt investeerders buiten de deur.

Het geld dat Colruyt via Vredeseilanden en Fair Trade aan de Beninse rijstboeren betaalde, is bijzonder welgekomen. Maar het blijft een fractie van de 100 miljard euro – meer dan 4000 miljard oude Belgische frank – die jaarlijks wereldwijd aan ontwikkelingssamenwerking wordt gespendeerd. Voor die 100 miljard bestaat volgens Financial Times niet eens een businessplan. Geen wonder, zegt de Amerikaanse expert Robert Rotberg, dat de gigantische bedragen die de Wereldbank en de Europese en Amerikaanse donoren sinds 1960 besteedden nauwelijks groei veroorzaakten in de ontwikkelingslanden. Wat sommigen ertoe doet besluiten dat de 100 miljard euro ontwikkelingshulp beter rechtstreeks kan worden gegeven aan de 1,4 miljard mensen in de wereld die het met minder dan 1,25 dollar per dag moeten zien te rooien.

Jonge boeren zoals Pascal Gbenou geven zich rekenschap van de wereldwijde verspilling die vaak het etiket ‘ontwikkelingshulp’ opgeplakt krijgt. Daarom blijft hun hoop gevestigd op herhalingen van projecten als die van Vredeseilanden met bedrijven als Colruyt. Tijdens een bijeenkomst met de verantwoordelijken van Vredeseilanden smeekte een van de jonge rijstboeren: ‘Ik hoop dat jullie ons niet naar de rivier hebben gebracht om ons dan te beletten te drinken.’

DOOR RIK VAN CAUWELAERT IN BENIN

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content