Vroeger was het leven een stuk simpeler. Een mens werd een held. En dan kreeg hij, bij wijze van beloning, een standbeeld. Of in het slechtste geval een straat. Dezer dagen beleven standbeelden barre tijden: hun handen worden afgehakt, ze worden overgoten met rode verf en uitgejouwd. Knack steunt een bedreigde soort en eist voor zichzelf een standbeeld op.
Het moge een troost zijn voor de man met de rode strik. Of voor hem die in deze hete dagen liever in lederhosen door de straten van Beieren zou hossen. Wie van hun tweeën straks premier wordt, krijgt een standbeeld. Zoals hun voorgangers er ook één gekregen hebben. Hoewel: de toekomstige premier moet geduld hebben. Eerste ministers boetseren is tegenwoordig een knelpuntberoep. Het beeld van Guy Verhofstadt is nog altijd niet klaar. En Herman Van Rompuy en Yves Leterme staan ongeduldig in de rij.
Het lijkt een stom detail, maar dat is dus niet zo. Een standbeeld is, postuum althans, het hoogste wat een mens kan bereiken in het ondermaanse. Een stenen verzetsteken tegen het vergeten. Eén zekerheid ook: wat de toekomstige premier ook zal uitspoken, zijn standbeeld zal nooit opgeblazen worden. In België blijven oude, stenen helden namelijk voor altijd bestaan. Ook al waren de levende versies bij nader inzien wreedaardige massa-moordenaars, ze blijven gezellig onder ons. Maar daarover later meer.
Eerst een bekentenis. Ook wij vroegen ons af wat we moesten doen om zo’n stenen ding te krijgen. Kwestie van het meteen op een akkoordje te gooien en heel wat gênant aards gescharrel te vermijden. Op een onbewaakt moment vroegen we het aan Menno Meewis, directeur van het Middelheimmuseum en voorzitter van de werkgroep Beeld in de stad Antwerpen. Het bleek niet eens zo’n vreemde vraag, stelde hij ons gerust. Mensen maakten nu eenmaal standbeelden, dat was al sinds de oertijd zo. De Egyptenaren bouwden hun goden na, de Romeinen hun keizers. En ook de jonge Belgen konden er wel wat van. De jonge natie had nood aan een geschiedenis, aan een identiteit, aan helden. Dat er af en toe weleens een schurk tot held promoveerde: tant pis. Godfried van Bouillon bijvoorbeeld, de man die het antisemitisme een volstrekt nieuwe dimensie gaf, kreeg een ereplaats nabij het Koninklijk Paleis. Uiteindelijk zouden er in Brussel, in naam van de vaderlandsliefde, een kleine zeshonderd standbeelden gebouwd worden. Niemand die weet hoeveel er in de rest van het land staan. In elk geval: heel wat meer dan in pakweg Nederland.
Maar om er zelf een te krijgen, moesten we eerst dood gaan. Behalve aan premiers en koningen wordt er in België aan een levende bijna nooit een standbeeld gegeven. De uitzonderingen leggen uit waarom. Tien jaar geleden zou de befaamde krachtpatser Walter Arfeuille er één krijgen in Vlamertinge. Een paar weken voor het standbeeld met de grote trom ingehuldigd zou worden, werd Arfeuille voor de verbaasde ogen van het dorp opgepakt: hij bleek betrokken te zijn bij een grote heroïnezwendel. Niemand heeft sindsdien het woord ‘standbeeld’ nog durven uit te spreken in Vlamertinge.
Doodgaan dus. Maar zelfs dan hoefden we op weinig steun van de overheid te rekenen. Die bouwt bijna nooit meer standbeelden. De enigen die vandaag nog in standbeelden investeren, zijn privépersonen. De stenen versies van Paul Van Ostaijen, Willem Elsschot, noem maar op: ze zijn er allemaal gekomen met dank aan mecenassen.
Geregeld worden Meewis en co. opgebeld door een winkelvereniging of een bouwbedrijf die vragen: ‘Mogen we een standbeeld zetten?’ Zijn antwoord is altijd hetzelfde: ‘Bent u wel zeker? Er staan al zoveel beelden op de weg. Zou u niet liever een mooie boom planten? Of misschien wel een bank?’ De winkelvereniging of het bouwbedrijf antwoordde dan altijd: ‘U hebt gelijk. We hebben liever een boom. Of misschien toch een bank.’
Die wildgroei, zei Meewis, had ook ergens anders mee te maken. Een praktische zaak, eigenlijk. Het stormde weleens in dit land, maar een Belgische beeldenstorm hadden wij nooit meegemaakt. Net zomin als een drastische regimewissel. Akkoord, soms waren rood en blauw aan de macht, dan weer oranje en geel. Maar nooit stonden we op een ochtend op en bleek Leuven plots Tobbackville te heten. Of Antwerpen Janssensstad. In de rest van de wereld was dat anders. Elke week wordt er wel ergens een standbeeld van zijn sokkel gehaald. Vorige maand werd in het geboortedorp van Stalin het laatste standbeeld van de voormalige hopman neergehaald. In Madrid verdween onlangs het laatste standbeeld van Franco uit de gratie.
Maar dus niet in België. Toegegeven, de laatste maanden werden in het diepe West-Vlaanderen alle beelden van Roger Van-gheluwe verbrand. Maar de pedofiele ex-bisschop bestond niet in steen.
En toch. In het Jubelpark in Brussel staat er net naast de moskee een standbeeld uit 1921 ter ere van onze goede daden in Congo. Met de begeleidende tekst: ‘De Belgische militaire heldenmoed verdelgde den Arabische slavendrijver’. In 1921 stond, om het voorzichtig uit te drukken, het politiek correcte taalgebruik nog in zijn kinderschoenen. Maar het standbeeld is om een andere reden merkwaardig: iemand heeft namelijk het woord ‘Arabische’ weggekerfd. Een andere onverlaat heeft het er met zwarte stift weer bij geschreven. Dit land mag dan al geen beeldenstorm gekend hebben, beeldenstormers hebben we wél.
Drie weken geleden, Zuidpark Gent, aan het standbeeld van Leopold II. De Gentse linkse dwarsligger Eric Goeman neemt het woord: ‘We staan hier op de feestdag van de Congolese onafhankelijkheid, zowel met schaamte als met woede. Hier staat, zoals in veel andere Belgische steden, een standbeeld ter verheerlijking van Leopold II en aan ons koloniaal verleden. Schaamte omdat deze prince of dark-ness, die de verantwoordelijkheid draagt voor de dood van 5 à 10 miljoen Congolezen, nog steeds als held een plaats krijgt in onze “democratische” publieke ruimtes. Woede omdat de meeste politici, ook de socialisten, niet eens de moeite nemen om het debat over het verwijderen van deze schandvlekken uit onze steden aan te gaan.’
Goeman is niet de enige beeldenstormer in dit land. De Gentse vzw Internationaal Recht Zonder Grenzen spande een rechtszaak in tegen de stad Gent over het Leopold II-standbeeld, maar verloor die. En ook in de rest van het land heeft de voormalige vorst al betere tijden gekend. De oppositie van Tienen vindt het niet kunnen dat zijn stenen kop in de raadszaal hangt. In Ekeren kreeg hij een rodeverfdouche, en in Brussel breidde een kunstenares een kous rond zijn lijf. In Sint-Niklaas wil schepen Wouter Van Bellingen de vorst met de baard dan weer vervangen door Maurits Coppieters.
Allemaal de schuld van de actiegroep De Stoete Ostende-noare. Vijf jaar geleden zetten zij de toon, toen ze een Congolese hand van het Leopold II-standbeeld afhakten. Het Brugse gerecht is sindsdien koortsig op zoek naar wie zich achter de actiegroep zou kunnen verschuilen. Ze hebben nochtans een simpel mailadres. ‘We hebben die hand nog altijd, ja’, mailt De Stoete Ostendenoare. ‘We willen het terugschenken als Oostende eindelijk eens de waarheid rond de misdaden van Leopold II erkent. Of moeten we misschien Leopold eerst van zijn paard trekken?’
Een historische correctie: het is het credo van de nieuwe beeldenstormers. In Blankenberge verzet Piet Wittevrongel van de eenmanspartij DWARS zich tegen het standbeeld van luitenant Jozef Lippens en sergeant Henri-Auguste De Bruyne op de dijk. Volgens het standbeeld ‘stierven beide heren een heldendood voor de beschaving’. ‘De Bruyne gaf’, we citeren het standbeeld verder, ‘aan de wereld een verheven voorbeeld van militaire solidariteit door de vrijheid te weigeren en zijn overste niet in de steek te laten.’
‘Nogal wiedes dat ze onafscheidelijk waren’, zegt Wittevrongel. ‘Het waren twee homo’s. Lippens en zijn pruime noemden ze hen in Blankenberge. En zo is heel dat standbeeld geschiedvervalsing. Lippens en De Bruyne waren geen helden die tegen de slavenhandel vochten, ze vochten alleen voor hun eigen profijt. Ik heb daarover een interpellatie gehouden in de gemeenteraad. Uiteindelijk is er een commissie opgericht. Ik stelde voor om op dat standbeeld de waarheid te schrijven, maar dat de kolonialen ‘ook goede dingen gedaan hebben in Congo’. Een mooi compromis, leek me. Hebben ze daar toch wel een zeer conservatieve historicus en een paar oud-kolonialen bijgehaald, zeker? Die commissie werd natuurlijk één grote sof. Het gevolg is dat Lippens en De Bruyne daar nog altijd staan als onversaagde helden en onafscheidelijke vrienden. Wat wel geestig is: het standbeeld is vandaag, tot ongenoegen van het stadsbestuur, een verzamelplaats voor de Blankenbergse homo’s geworden.’
Wittevrongel plant een aantal protestacties aan standbeelden. Niet alleen in Blankenberge, maar ook aan het standbeeld van de gesneuvelden in Moerbrugge. ‘Op 11 november ga ik daar de lijst van de gesneuvelde Duitse soldaten ophangen. Alsof die mensen daar niet gesneuveld zijn. “Smeed de oorlog om tot eeuwige vrede…” staat er op dat standbeeld. Maar hoe kun je nu van eeuwige vrede spreken als er geen verzoening komt en de namen van de Duitse soldaten er niet op mogen?’
Kritiek hebben op een standbeeld is nochtans min of meer verboden in België. Dat weet nu ook kunstenaar Jan Verhaeghe. Een paar jaar geleden ergerde hij zich aan de kwaliteit van de bronzen beelden in de Brugse binnenstad. Op een paar beelden hing hij een lint: ‘Kijkverbod’. Vorige maand kreeg hij van de rechter de rekening in de bus: 21.500 euro.
Wittevrongel: ‘Ja zeg, als dat al niet meer mag, waar gaan we naartoe? Dan leven we in een fascistische staat.’
Er komt geen beeldenstorm, zegt de Gentse burgemeester Daniël Termont. Niet op Leopold II, op niemand. En achter een begeleidende voetnoot kunnen de nieuwe beeldenstormers fluiten. ‘Ik heb daarover een aantal historici geraadpleegd. Die zeiden allemaal hetzelfde: het is onbegonnen werk om een beknopte tekst op te stellen waar iedereen het over eens raakt. Ik vind dat een standbeeld een vorm van communicatie is. Daar hoeft geen verdere uitleg bij. Wie meer wil weten, moet maar een boek lezen of een film bekijken. Het zou toch van een grove onderschatting getuigen dat mensen nog niet eens in staat zijn om zo’n beeld van Leopold II in zijn context te plaatsen zonder hulp van een belerende voetnoot. Trouwens: stel dat we zo’n begeleidend bordje zouden plaatsen. Gegarandeerd ontstaan er dan actiegroepen die tekst en uitleg willen bij het standbeeld van Keizer Karel. Of van Lieven Bauwens, want was dat eigenlijk wel een held of een vulgaire spion?’
Ook Menno Meewis wil geen standbeelden afbreken. ‘Natuurlijk komen al die koloniale standbeelden vandaag absurd over. Maar het past wel binnen dat tijdskader. De verontwaardiging is ook selectief. Vandaag zou niemand – terecht natuurlijk – een standbeeld voor Hitler accepteren. Maar tegelijkertijd zou niemand vallen over een standbeeld voor Napoleon of Julius Caesar. Terwijl dat toch ook dictators waren, die duizenden doden op hun geweten hebben. Wat meespeelt: er leven nog altijd slachtoffers van het naziregime. Die van Napoleon en Caesar zijn al lang dood.’
België breekt dan wel geen standbeelden af, het toeval doet dat wel. In Antwerpen werd begin vorige eeuw een standbeeld opgetrokken voor baron Dhanis, de man die de Ivooroorlog tegen de Zanzibari Arabieren leidde. In 1900 nog geëerd als ‘een Vlaamse held die met zijn oorlog tegen de Arabische slavendrijvers bewezen had dat het Vlaamse ras trouw was aan zijn verleden en een ras van helden was gebleven’. Tot er vijftig jaar later een boom viel op de stenen Vlaamse held.
Meewis: ‘Normaal wordt dat direct hersteld, maar het toenmalige stadsbestuur heeft toen beslist om dat zozo te laten. Het begon hen toen te dagen dat onze rol in Congo toch niet alleen maar glorieus was. (lacht) Het omgekeerde gebeurt ook. Net na de dood van Boon had het Louis Paul Boongenootschap aan Roel D’Haese gevraagd om een standbeeld te maken van Jan De Lichte. Bedoeling was om dat op de Grote Markt van Aalst te zetten. Alleen: in de boeken van Boon was Jan De Lichte een goede, terwijl dat in werkelijkheid een struikrover was. Heel Aalst op zijn achterste poten. Een struikrover op hun plein, dat kon niet, dat standbeeld was een schande. Uiteindelijk hebben de Vrienden van het Middelheim het gekocht om het in het Middelheimmuseum te zetten. Hier was het gewoon een beeld tussen de beelden. Tot een paar advocaten het zagen. Ze waren wild enthousiast en wilden het voor het nieuwe gerechtsgebouw in Antwerpen plaatsen. Daar staat het nu ook, tot ieders tevredenheid.’
Het standbeeld dat we voor onszelf wilden optrekken: we beginnen te aarzelen. Het is misschien toch iets minder eervol dan we in het begin van dit artikel beweerden. En vooral, stel dat er over honderd jaar plots een actiegroep opstaat die ons historisch belang in twijfel gaat trekken, rode verfpotten over ons stenen hoofd kiepert en opiniestukken schrijft in de krant. The horror, the horror. Er zijn gelukkig nog andere manieren om herinnerd te worden, troost Piet Wittevrongel.
‘De naam van een medaille krijgen, bijvoorbeeld, maar ook dat kan link zijn. Zo reikt de overheid nog altijd onderscheidingen van de Orde van Leopold II uit. Ik zou bang zijn om zoiets te winnen, dat is een affront. Stel u nu voor dat er in Italië Mussolinimedailles zouden bestaan. Of Hitlermedailles in Duitsland. Dat is toch ondenkbaar?’
Wittevrongels vader heeft dan weer een wandeling gekregen: de Wittevrongelwandeling. Een hele eer, zo leek het op het eerste zicht. ‘Ware het niet dat de grote vijand van onze familie, burgemeester Content, ook een wandeling kreeg aan de andere kant van Blankenberge.’
Nee, dan een tunnel – zoals de Antwerpse burgemeester Lode Craeybeckx er een kreeg. Het probleem is dat tunnels eerder een schaars fenomeen zijn in België. Straten, daarentegen, zijn er in overvloed. ‘Maar ook om een straat te krijgen, moet u dood zijn’, vertelt de Gentse professor en straatnaamdeskundige Jan Art. ‘Er zijn wel uitzonderingen. Hendrik Conscience, bijvoorbeeld, heeft bij leven een straat gekregen. Maar vandaag is dat onmogelijk. De toekomstige gemeenteraad moet u voordragen. En daarna moet een speciale commissie een definitief oordeel vellen.’
Straten naar prominenten noemen is volgens de professor een gewoonte die niet zo heel oud is. Het zou ingevoerd zijn in 1817, uit ijdelheid. ‘Al gebeurde het ook vaak dat de gemeenteraad daarmee stelling wou innemen. In Maldegem werd een straat Leopoldstraat genoemd omdat de gemeenteraad partij wou kiezen in de hele Koningskwestie. Tijdens een oorlog is er een aantal Reimond Tollenaerestraten geweest (genoemd naar de bekende collaborateur, nvdr. ), maar die werden op het einde van de oorlog herdoopt. Niettemin bestaan er vandaag in Vlaanderen nog altijd zes Cyriel Verschaevestraten. Die van Breendonk bestond al voor de oorlog, maar die in Kapelle-op-den-Bos en Marke kregen pas in de jaren zeventig hun naam. Ter verantwoording werd er toen verwezen naar de literaire kwaliteiten van Verschaeve.’
Het is trouwens niet eens zo’n verdienste om een straat te hebben: duizenden mensen hebben in hun dorp wel een straat. De groten hebben er verscheidene, één straat hebben is iets voor losers. U maakt de meeste kans op een straat als u lid wordt van de koninklijke familie, zegt de professor. Maar aangezien we ons niet meteen een affaire zien beginnen met de kinderen van Mathilde en Filip, is priester of dichter worden een waardig alternatief. KAJ-uitvinder Joseph Cardijn heeft zo het grootste aantal straten binnengerijfd: 107. Voorts is Vlaanderen ook trots op Hendrik Conscience (83 straten), Stijn Streuvels (78), Albrecht Rodenbach (76), Peter Benoit (62), Guido Gezelle (55) en Hugo Verriest (48). Politicus worden verlaagt dan weer onze kansen. Hoewel August Vermeylen (26), priester Adolf Daens (13), Edouard Anseele (12) en Camille Huysmans (9) geen redenen hebben om in hun graf te mokken.
Wat in onze kaart speelt, is dat we man én blank zijn. Hoewel er in heel wat gemeenten vandaag een ritsprincipe geldt, zijn vrouwelijke straten nog altijd een curiosum in Vlaanderen. En wat al helemaal schaars is: multiculturele straten. In Brussel stikt het van de koloniale standbeelden, maar een rue Patrice Lumumba is er niet te vinden. In Antwerpen heeft de Joodse gemeenschap lang aangedrongen op een Chaim Kreiswirthstraat, ter ere van de in 2001 overleden grootrabbijn. Ze hadden hun oog laten vallen op de Jacob Jacobsstraat. Wat de nazaten van de illustere Jacob Jacobs (een romantische landschapsschilder, we hebben het ook moeten opzoeken) dan weer niet zo fijn vonden. Uiteindelijk krijgt Kreiswirth een nieuw plein, maar wel één waar voorlopig nog niemand woont. Tot ongenoegen van sommige Antwerpse Joden. ‘Kaakslag voor Chaim Kreiswirth’, titelden ze op het internet.
Ook het Vlaams Belang mengde zich in de stratenstrijd. De partij richtte tien geleden haar pijlen op Generaal Drubbel. Geheel in overeenstemming met de partijfilosofie stelde het VB voor om de Generaal Drubbelstraat te vervangen door de Ward Hermansstraat, de oprichter van de SS Vlaanderen. Wat de toenmalige burgemeester Leona Detiège dan weer niet zo’n fijnzinnig toekomstperspectief vond ‘voor een straat waar ooit nog een weeshuis geweest was voor Joden die hun ouders in de Holocaust verloren hadden’.
Toch raken we hier de kern van het probleem aan. Wie een straat wil, moet iemand anders postuum liquideren. Een straat in een nieuwe verkaveling kan een oplossing zijn, maar die krijgen vooral brave namen uit de doos. Het aantal nieuwe Zalm-, Pladijs- en Kabeljauwstraten in Vlaanderen is niet meer te tellen. Om uit deze moeilijke queeste te raken, belden we een ervaringsdeskundige.
Goeiedag, meneer Tobback.
Louis Tobback: Een straatnaam veranderen is altijd miserie. We hebben dat hier in Leuven een paar keer gedaan. Na de fusie bleken er namelijk een paar Brouwersstraten en dergelijke te zijn. Er staan dan direct een paar actiegroepen op die zich verzetten tegen de naamsverandering. Met zogenaamde historische argumenten die meestal nergens op slaan. De echte reden is: ze vinden het een gedoe. Nieuwe naamkaartjes laten drukken, dat uitleggen aan hun vrienden… Het omgekeerde gebeurt trouwens nooit: dat mensen van een straat in opstand komen omdat ze in een straat van een stinkerd wonen. Integendeel zelfs. Hier in Leuven bleken meerdere Guido Gezellelanen te zijn. Vijftien jaar geleden – ten tijde van de Dutroux-zaak – wilden we een Guido Gezellelaan herdopen naar een voormalige burgemeesteres van Heverlee. Direct spraken een paar bewoners schande. Dat we er nog maar aan durfden te denken om na Dutroux een straat naar een politicus te vernoemen! En dat ten nadele van die brave Guido Gezelle. (lacht)
U wilt het Fochplein van naam veranderen. De Franse regering vond dat een halve oorlogsverklaring.
Tobback: Ferdinand Foch was een generaal tijdens de Eerste Wereldoorlog. En we weten intussen hoe groot het genie van de generaals tijdens de Eerste Wereldoorlog was. Die meneer Foch heeft tienduizenden mensen de dood ingejaagd. Daaraan heeft hij zijn glorie te danken. Die naamsverandering is geen oorlogsverklaring aan de Fransen, maar het is genoeg geweest met Foch in Leuven. Hij vliegt eruit.
Zolang u het Fochplein maar niet herdoopt in het Leopold II-plein.
Tobback:(lacht) Die kans is nihil. Op dat vlak ben ik het niet eens met Louis Michel. Wat Brussel betreft, was hij een visionair. Zonder Leopold II had Brussel er nog lelijker uitgezien. Maar de man heeft zijn fortuin wel vergaard met afgehakte Congolese handen. Weinig mensen weten dat, maar hier in Leuven is er een standbeeld voor hem. Het staat in de Naamsestraat, naast Napoleon, Godfried van Bouillon….
Maar uw stad staat vol dictators, meneer Tobback!
Tobback: Ik ga ze niet weghalen, in elk geval. Ik ben niet gelovig, maar ik ga ook de kruisen niet uit de kerken halen. Tenzij er in mijn stad een brede beweging ontstaat tegen die standbeelden. Dan wil ik dat wel in overweging nemen.
Tot slot: als iemand later een plein krijgt in Leuven, dan bent u het wel. Hebt u al gekozen?
Tobback: Nee. Er komt geen Louis Tobbackplein. Dat wil ik niemand aandoen. Ik zal niemand achtervolgen na mijn dood.
Maar daar hebt u toch niets over te zeggen? Dat is een postume eer. Anderen zullen dat beslissen na uw dood.
Tobback: Niets van, ik heb dat al lang laten vastleggen. Mijn erfgenamen weten dat ze dat moeten weigeren. Trouwens, mijn vrouw heeft er alle belang bij om dat te weigeren. (lacht) Net zomin als er ooit een Louis Tobbackstandbeeld zal komen. Ik mag er niet aan denken dat er over honderd jaar hangjongeren onder mijn standbeeld liggen. En dat een van hen vraagt: wie was in godsnaam Louis Tobback? Die pummels kijken dan verbaasd naar elkaar. Tot er iemand plots zegt: ‘Volgens mij was Louis Tobback een coureur die de Tour nog gewonnen heeft.’
Het kan erger, mijnheer Tobback. Maar merci voor de wijze raad. De man met de rode strik mag zijn standbeeld hebben: wij gaan voor de eeuwige vergeetput, bij nader inzien toch de meest eervolle optie in geval van doodsnood.
IN HET MIDDELHEIMPARK LOOPT NOG TOT 19 SEPTEMBER DE TENTOONSTELLING NIEUWE MONUMENTEN. HET MIDDELHEIMMUSEUM NODIGDE DERTIEN KUNSTENAARS UIT OM NA TE DENKEN OVER DE RELEVANTIE VAN HET MONUMENT IN ONZE TIJD. INFO: WWW.MIDDELHEIMMUSEUM.BE
DOOR STIJN TORMANS / FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE
Aangezien we ons geen affaire zien beginnen met de kinderen van Filip en Mathilde, is priester of dichter worden een waardig alternatief om een straat te krijgen.