Zijn de 13 Marokkanen die in Brussel terechtstaan gewoon religieuze vrienden, of behoren ze wel degelijk tot de Groupe Islamique Combattant Marocain (GICM), de terreurgroep achter de moorddadige aanslagen in Madrid en Casablanca? Vast staat dat het GICM-proces een ernstige test wordt voor de nieuwe antiterrorismewet en de opsporingstechnieken van politie en Staatsveiligheid.

Het was begonnen met een telefoontje naar de politie van Maaseik, eind 2002. Een anonieme tipgever uitte zijn ongerustheid over drie allochtone Limburgers: Abdallah Ouabour, Khalid Bouloudo en Lahoucine El Haski. Die waren onlangs naar het Midden-Oosten gereisd, vertelde hij, en daar waren ze toch wel heel erg veranderd. Van volgzame, goed geïntegreerde medeburgers naar overdreven vrome moslims met lange baarden en radicale ideeën.

De politie kreeg wel vaker zulke tips. Een goed jaar na de aanslagen van 11 september 2001 heerste in het Westen nog steeds een lichte paniekstemming, die soms zelfs oversloeg in paranoia. Toch besloten ze in Maaseik dit keer de Belgische Staatsveiligheid in te lichten. En prompt veranderde een schijnbaar onschuldige tip in ‘Operatie Asperge’.

De eerste vermelding van Operatie Asperge is in het terroristendossier gedateerd op kerstavond 2002. Blijkt dat de Staatsveiligheid meteen alle middelen uit de kast heeft gehaald. De telefoons van een snackbar en twee cybercafés werden afgetapt, verdachten werden geschaduwd en gefotografeerd, huiszoekingen werden uitgevoerd. En er werden uitgebreid inlichtingen ingewonnen bij andere geheime diensten en bij Interpol, de internationale informatiedienst van de politie.

Zes maanden na de start van Operatie Asperge rinkelt bij de Staatsveiligheid in Brussel de telefoon. Een belangrijk bericht van de Marokkaanse geheime dienst: Tijdens een verhoor’ zegt een stem aan de andere kant van de lijn, ‘heeft een verdachte namen geplakt op de Belgische afdeling van de Groupe Islamique Combattant Marocain.’

Volgens de Marokkaanse geheime dienst is de Groupe Islamique Combattant Marocain (GICM) als radicale islambeweging ontstaan na het verzet van de Afghaanse moedjahedien tegen de sovjettroepen. De beweging zou ijveren voor een islamstaat naar het voorbeeld van de Taliban, en zou nauwe contacten onderhouden met de internationale Jihad-beweging en met het Al-Qaeda van superterrorist Osama Bin Laden en diens rechterhand Ayman Al-Zawahiri. En de beweging, zo had de bewuste verdachte verklaard aan zijn ondervragers, heeft slapende cellen in het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Egypte, Turkije, Marokko, Spanje, Frankrijk en België.

De loslippige verdachte is ene Nouredine Nafia. Marokkaan, medestichter én kopstuk van de GICM, die intussen tot 20 jaar celstraf is veroordeeld. Nafia was door de Marokkaanse politie ingerekend na de bomaanslagen in Casablanca, die op 16 mei 2003 aan 45 mensen het leven hadden gekost. ‘In Frankrijk’, beweert Nafia in een niet ondertekende verklaring van veertig bladzijden aan de Marokkaanse veiligheidsdienst, ‘is er de groep rond Moustapha Baouchi. In Canada de terreurcel van Adii Cherkaoui en Abdelassam Al Kindi. In Italië en Engeland zijn er de afdelingen onder leiding van Mohamed Guerbouzi. En in België is er de GICM-afdeling van ene Hakimi, een zekere Abdallah, de genaamde Bouloudo, Achmed Zemmouri en Noufal Al Abderahim.’

Baouchi-groep

De verklaring is nauwelijks in Brussel gearriveerd of daar vertrekken al de eerste aanvragen voor rogatoire commissies. In de tweede helft van 2003 reizen Belgische speurders naar Parijs en Casablanca om de beweringen na te trekken van vermoedelijke terroristen die in het buitenland zijn opgesloten. Nog later, na de aanslagen in Madrid waarbij op 11 maart 2004 191 mensen omkomen, trekken ze ook naar Spanje. Overal waar politiediensten vermoedelijke leden van de GICM achter tralies hebben gezet, duiken Belgische speurders op met een plakboek vol foto’s en met verslagen van de Belgische Staatsveiligheid onder de arm. In een Parijse gevangenis bevestigen zes GICM’ers tegenover de Belgische speurders de woorden van Nafia. De zes zijn Mustapha Baouchi, Bachir Ghoumid, Fouad Charouali, Ait El Hadj, Redouane Aberbri en Atilla Turk. De namen van de Belgen zeggen hen niets, maar de foto’s herkennen ze wel: dit zijn de Belgische GICM’ers die ze onder hun schuilnamen kennen. Later zullen de zes hun verklaringen bij een Franse onderzoeksrechter weer afzwakken, maar de identificatie is dan al een feit.

Op het eerste gezicht zijn de vier Belgische kopstukken van de GICM arme dompelaars met een hondenleven en amper een dak boven hun hoofd. En toch keken de speurders niet echt verbaasd op. Ze hadden de Baouchi-groep op foto’s herkend, want Baouchi was in 2003 minstens één keer in Maaseik bij de Belgen op bezoek geweest. En hadden de Marokkaanse inlichtingendiensten ook niet laten weten dat hoofdverdachten Abdelkader Hakimi, Mostafa Lounani, Lahoucine El Haski en Abdallah Ouabour een verleden deelden in koranscholen en paramilitaire opleidingskampen in Syrië, Pakistan en Af- ghanistan?

Dat ze aan paramilitaire opleidingskampen hebben deelgenomen, hebben de vier altijd ontkend. Abdallah Ouabour geeft toe dat de bende van Baouchi bij hem thuis is geweest – de Direction Sécurité du Territoire, de Franse staatsveiligheid, heeft daar zelfs foto’s van – maar hij houdt staande dat hij niets met de GICM, Al-Qaeda of een opleidingskamp voor terroristen in Syrië te maken heeft. Volgens de Marokkaanse veiligheidsdienst is zijn naam evenwel genoemd in Guantanamo Bay, tijdens het verhoor van terrorismeverdachte Moussa Zemmouni door het Amerikaanse leger. Abdelkader Hakimi maakt geen geheim van zijn turbulente leven. Hij leeft al twintig jaar ondergedoken: in 1985 kreeg hij de doodstraf in Marokko omdat hij betrokken was bij wapentrafieken van het Mouvement Islamique Jeunesse Marocain, een radicale islamgroep. Jarenlang dook hij onder bij de Bosnische vrijheidsstrijders, na zijn uitwijzing zwierf hij met zijn Bosnisch paspoort door Europa tot hij uiteindelijk in Brussel belandde. ‘Maar de GICM’, zegt hij, ‘ken ik alleen van het internet.’ Mostafa Lounani zat volgens de Marokkaanse geheime dienst in de kampen van Al-Qaeda in Afghanistan, Syrië, Tsjetsjenië en Pakistan. Hij zou er dikke vrienden zijn geworden met Abdelkadim Akoudad, nog een beschuldigde van de aanslag in Casablanca die in Marokko in de cel zit. Ook Lounani ontkent. En Lahoucine El Haski, alias Tarek Jaber, heeft een broer die verdacht wordt van betrokkenheid bij de aanslagen in Madrid. Lahoucine El Haski zou in Tsjetsjenië hebben gevochten, en wordt internationaal gezocht wegens zijn mogelijke betrokkenheid bij de aanslagen in Riyad (Saudi-Arabië). Maar ook El Haski wimpelt de beschuldiging weg: ‘Met Casablanca en Riyad heb ik niets te maken’, zei hij tijdens het verhoor bij de Brusselse onderzoeksrechter Daniël Fransen. ‘Ik weet niets van die GICM, en van mijn religie mag ik zelfs geen kat doden.’

Lakmoesproef

Sinds maart 2004, in de dagen na de aanslagen in Madrid, zitten Hakimi, El Haski, Lounani en Ouabour in voorhechtenis in de gevangenissen van Vorst en Sint-Gillis. Drie andere verdachten – Rachid Iba, Mohamed Chabarou en Khalid Bouloudo – zijn in september 2004 opgepakt. Khalid Oussiah zit voor een ander misdrijf in een Syrische gevangenis. De dertien GICM’ers die nu in Brussel terechtstaan worden vervolgd voor een hele rist misdrijven, waaronder het ronselen van terroristen, bendevorming met het oog op het plegen van aanslagen, het inzamelen van geld voor een terroristische aanslag, tot en met (of in bepaalde gevallen alleen) het vervalsen van paspoorten en documenten.

Ongetwijfeld zijn de dertien verdachten mensen met een bepaalde lezing van de Koran, en misschien zijn ze zelfs voorstanders van een bepaalde vorm van integrisme. Maar verder blijkt uit de eerste lezing van het dossier maar één bewezen band tussen de dertien: ergens in het recente verleden hebben hun kennissenkringen elkaar overlapt. Soms waren twee verdachten klant in dezelfde pittabar. Soms bezochten ze dezelfde moskee. Soms deelden ze een flat, soms hingen ze rond bij dezelfde telefoonwinkel. Soms hadden ze elkaars nummers, soms zaten ze al dan niet gecodeerd in het geheugen van hun mobiele telefoon. En soms hebben twee verdachten samen de wet overtreden: Mourad Chabarou, een vriend van twee verdachten uit Madrid, zou betrokken zijn geweest bij een gewapende overval; Rachid Iba leende zijn paspoort uit om Lahoucine El Haski in België binnen te smokkelen; Khalid Bouloudo zou zelfs gefotografeerd zijn in het gezelschap van Osama Bin Laden. En tijdens een huiszoeking bij Mostafa Lounani zijn wat schemaatjes gevonden van metaaldetectors en een haastig getekend plannetje voor een ontstekingsmechanisme voor een bom via een mobiele telefoon.

Maar of dat volstaat om de dertien verdachten 15 tot 20 jaar in de doos te draaien voor terrorisme? Een van de advocaten schudt onbegrijpend het hoofd. ‘Ondanks alle taps, observaties en speciale opsporingstechnieken is er niet één splinter hard bewijs in 28.000 bladzijden onderzoeksdossier te vinden’, zegt hij. ‘Er zijn geen bekentenissen, geen concrete plannen voor een aanslag, zelfs geen opgenomen gesprekken waarin de verdachten de aanslagen van Madrid of Casablanca bespreken. Als het gerecht in Noord-Ierland dezelfde strenge regels zou hanteren als België in zijn nieuwe antiterrorismewet, dan zat morgen half Belfast in de nor.’

Jammer voor de verdachten, maar het kán: zonder plannen of bekentenissen veroordeeld worden tot vijftien jaar voor terrorisme. Sinds januari 2004, toen de nieuwe antiterrorismewet van kracht werd, beperkt de strafrechtelijke definitie van terrorisme zich niet meer tot het beramen en plegen van aanslagen. Bij de processen van Nizar Trabelsi en Tarek Maroufi, die eerder door een Belgische rechter veroordeeld werden, moest nog wel worden bewezen dat zij zulke plannen hadden. Nu volstaat het evenwel om contácten met terroristen te onderhouden om correctioneel vervolgd te kunnen worden – al dringt de Raad van State bij haar bespreking van de wet aan op ‘de meest restrictieve interpretatie’ van het begrip terrorisme. Daarom is het GICM-proces een serieuze test voor de nieuwe antiterrorismewet. ‘Die wet veroordeelt geen mensen maar een godsdienst’ fulmineert Sven Mary, die woensdag Abdelkader Hakimi zal verdedigen. ‘En het lijkt wel alsof het Openbaar Ministerie een forum zoekt om zijn nieuwste speeltje te demonstreren, zoals BMW een nieuw model aan het grote publiek presenteert.’

Doel en middelen

Er zal nog heftig worden gediscussieerd de komende twee weken – want zo lang zal het proces vermoedelijk duren. Minstens één advocaat heeft nu al bedenkingen bij de wettelijkheid van de procedure: nog vóór het proces woensdag echt van start gaat, zal hij de jonge rechter een reeks vragen voor de voeten werpen. Er zullen zeker ook vragen komen over de toepasbaarheid van de nieuwe antiterrorismewet in dit dossier: de meeste feiten dateren namelijk van vóór 1 januari 2004 en sinds Jean-Jacques Rousseau is het een basisprincipe van het strafrecht dat een strengere wet nooit retroactief kan gelden.

Zelfs na het proces zullen er mogelijk nog procedureslagen volgen. Twee weken geleden diende Rachid Iba een verzoekschrift in om tijdens het proces in het Nederlands te mogen pleiten. Artikel 36 van de taalwetgeving voorziet in die mogelijkheid. Maar rechter Hendrickx heeft het handgeschreven verzoek afgewezen omdat… het niet in het Nederlands was opgesteld. ‘Een kringredenering en een grond voor Cassatie’ zegt Gert Warson, Iba’s advocaat. ‘En misschien zelfs een zaak voor het Europees Hof van de Rechten van de Mens in Straatsburg, want de rechter brengt hier de vrije keuze van advocaat in het gedrang.’ Om zijn protest kracht bij te zetten, heeft Warson een Franstalige collega bij de zaak gehaald ‘die zal moeten pleiten wat ik zeg’.

De akte van beschuldiging steunt op drie pijlers: de verklaringen van Nouredine Nafia, de getuigenissen van de bende-Baouchi en de rapporten van de Belgische Staatsveiligheid. Tijdens het proces zullen er vragen rijzen over de geweigerde confrontaties tussen de Belgische en de Franse verdachten, waardoor een aantal tegenstrijdigheden uit de Franse verklaringen nooit werden opgehelderd. Er zal worden gepleit over de bijzondere opsporingsmethodes en de ‘ondraaglijke lichtheid’ van de bewijsvoering. Volgens hardnekkige geruchten in de wandelgangen van het justitiepaleis is het zelfs niet onmogelijk dat minister van Binnenlandse Zaken Patrick Dewael (VLD) in de loop van het proces opgeroepen zou worden. Dewael werd vorige week in enkele krantenartikels genoemd als de oorzaak van de stroomversnelling in het terrorismedossier: hij zou in de commissie Justitie zijn mond voorbij hebben gepraat, en op die manier de schaduwoperaties in gevaar hebben gebracht. Tegenover Knack ontkent de woordvoerder van Dewael dat bericht: ‘De minister heeft destijds geantwoord op een parlementaire vraag. Maar hij heeft zich zeker niet versproken.’ Niettemin overweegt een aantal advocaten om de zaak tijdens het proces weer op te rakelen.

En dan komt er zeker nog een heftige discussie over het doel en de middelen van het onderzoek. ‘Terroristen bestrijd je niet als kruimeldieven’, zegt een van de advocaten, ‘maar zelfs in een terreurdossier bestaat er nog zoiets als het vermoeden van onschuld.’ En je hoort de man denken: dat is in dit proces niet gerespecteerd. Onderzoeksrechter Fransen probeert al maanden vergeefs inzage te krijgen in het dossier van de Belgische Staatsveiligheid en kan dus niet beoordelen of de gegevens over het onderzoek accuraat zijn gerapporteerd. Evenmin kan hij oordelen of de gebruikte opsporingsmethodes wel geoorloofd waren, en of het rapport van de Marokkaanse veiligheidsdienst zo zwaar weegt als het Openbaar Ministerie beweert. De beklaagden twijfelen namelijk aan de omstandigheden waarin de bekentenissen zijn afgelegd. Na de aanslagen in Casablanca pakte de Marokkaanse veiligheidsdienst 1200 ‘verdachten’ op, waarvan er nu nog 380 in de gevangenis zitten. Mensenrechtenorganisaties als Amnesty International en Human Rights Watch maken gewag van folteringen en verkrachtingen tijdens hun verhoren. ‘De Marokkaanse overheid’, klaagde een sarcastische Lahoucine El Haski tegen de onderzoeksrechter, ‘probeert de Amerikanen te paaien door terroristen te zoeken waar ze niet zijn.’ Bovendien, zo vult Filip Van Hende aan ter verdediging van Abdallah Ouabour, ‘zitten er enkele manifest foute gegevens over mijn cliënt in het Marokkaanse dossier. Als de Marokkaanse politie er niet eens in slaagt om perfect controleerbare feiten correct weer te geven, stel ik me ernstige vragen over de gegevens die niet objectief na te trekken zijn.’

Ongetwijfeld zullen er in de komende twee weken nog andere fundamentele rechtsvragen komen bovendrijven in dit dossier. Zoals daar zijn: is het federaal parket, dat het onderzoek heeft geleid, geen rechter en partij als ook de controle op de geheime dossiers aan het Openbaar Ministerie is toevertrouwd (zoals het Arbitragehof een jaar geleden al suggereerde in een omstandig arrest over de wet op de bijzondere opsporingsmethoden)? Of nog: waar stopt de vrijheid van de Staatsveiligheid in zulke onderzoeken, en waar begint de privacy van de verdachte? Mogelijk komt het antwoord op die vragen te laat voor de dertien verdachten in het GICM-proces. Maar er bestaat ook een kleine kans dat de werking van de Staatsveiligheid en het verloop van antiterreuronderzoeken er de komende jaren ingrijpend door zullen veranderen.

Door Frank Demets

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content