De voorsteden van Parijs en de rest van Frankrijk zijn ontploft. Een bericht uit het brandpunt van de wereld. ‘Dit is onze vrijheidsstrijd. We hebben niets te verliezen, want we hebben niets.’
De website van Clichy-sous-Bois is een en al kleur. De stad werd vorig jaar benoemd tot ‘ville fleurie’ en daar is het stadsbestuur duidelijk trots op. Ja, toegegeven, er zijn volgens de website wel een paar probleempjes in de stad. De woonblokken, bijvoorbeeld. Die zien er een beetje passé uit en verdienen een nieuwe lik verf. Maar daar wordt aan gewerkt. De toekomst belooft kleur.
Er staan foto’s van Clichy-sous-Bois op de site. De bloemenstad in de sneeuw – je wordt er zowaar lyrisch van. En al dat moois ligt op amper 20 kilometer van Parijs…
‘U wilt naar Clichy-sous-Bois?’, vraagt het meisje van het reisbureau, ietwat verbaasd. ‘Dat zou ik u ten stelligste afraden. U weet toch wat daar aan de hand is?’
Nadat Zyed en Bouna, twee jongens van 15 en 17, er twee weken geleden verkoolden in een elektriciteitscabine, weet heel de wereld waar Clichy-sous-Bois ligt.
Sindsdien zijn de banlieues avond na avond op tv: beelden van jongens-op-de-rand die molotovcocktails en kogels mikken richting flikken. Beelden van brandende fakkels, auto’s en warenhuizen. Van een traangasbom in de moskee. Maar ook beelden van stille marsen. Van demonstrerende jongeren met witte T-shirts met daarop: ‘Mort pour rien’. En daaronder de letters A.D.M.: ‘Au-delà des mots’. Beelden van straathoekwerkers, imams en presidenten die om kalmte smeken.
Het begint te wennen, al die beelden van de Franse straatguerrilla. Net als het gezicht van minister van Binnenlandse Zaken Nicolas Sarkozy. Die met uitspraken als ‘we zullen ons ontdoen van dat racaille, dat tuig’ en ‘als het moet spuiten we alle voorsteden met de Kärcher proper’ tonnen benzine op het vuur gooide. Sarkozy is niet alleen in de running voor het presidentschap in 2007, hij doet ook mee aan de Grote Prijs van de Schaamteloosheid 2005.
Natuurlijk is de molotovcocktail niet ontploft toen Zyed en Bouna met 20.000 volt in hun lijf op het asfalt ploften. Dat gebeurde al die jaren daarvoor. Toen journalisten hier niet massaal spannende jongeren-tegen-de-flikken-verhalen aan het optekenen waren. De statistieken waren nochtans duidelijk. Iemand die opgroeit in de voorsteden van Parijs heeft tachtig procent minder kans om aan werk te raken, alleen maar omdat hij een verkeerde voornaam heeft. En dat steekt ogen uit.
In Epinay werd vorig weekend een man doodgeslagen omdat hij voor zijn werk een lantaarnpaal aan het fotograferen was. Het bericht haalde zelfs de meeste Franse kranten niet. Dit jaar verwachten ze honderdduizend gewelddaden in de banlieues, een verdubbeling tegenover vier jaar geleden. En auto’s in de fik steken, is allesbehalve de laatste nieuwe modetrend: er gingen dit jaar al twintigduizend wagens in vlammen op.
Eigenlijk kloppen alle onheilsverhalen over de banlieues. Alleen: ze worden nooit helemaal verteld.
Reis naar Parijs
De bus van de Gare du Nord naar Clichy-sous-Bois zit propvol. Er zitten vijf blanken op: vier flikken en een verslaggever. De gendarmen fouilleren een paar mensen. Ze ondergaan het gelaten.
Zoals overal ter wereld is de laatste bank van de bus de interessantste. Iemand leest Libération. Op de één staat: ‘Elle couve. Elle couve. La banlieue’. Een oude allochtoon met een pots op z’n hoofd zegt: ‘Ik woon al dertig jaar in Parijs en al die tijd hoor ik niets anders dan: er moet iets veranderen in de banlieues. Maar wat is er veranderd? Rien.’
Niemand reageert. Mensen kijken naar buiten. Huizen vliegen voorbij. Mooie huizen. Patisserieën. Winkels met rode wijn. La Douce France. Na een halfuur rijden verschijnen de eerste woonkazernes. Mensen stappen uit.
Dit is Clichy-sous-Bois, de stad waar één procent van de bevolking autochtoon is. De woonblokken zien er in het echt honderd keer erger uit dan op tv. Een blok is half afgebrand, maar toch zitten er mensen op het balkon. Ze loeren wantrouwig naar de blanke vreemdeling die van de bus gestapt is.
Ik stap binnen. Een deur is er niet meer, het licht is kapot, het stinkt er naar pis. En overal kruipen kakkerlakken. De muren staan vol graffiti gekalkt. Duizenden keren dezelfde kreet: ‘Nique la Police’. En af en toe: ‘Baise Sarko’. En: ‘Fuck La France’. De balkons staan volgestouwd met rommel. Er hangt een vergeeld papier aan de muur van iemand die zijn kamer wil verkopen: le tout en bon état à moitié prix. Iedereen eindigt vroeg of laat in ironie .
De gedachte dat in deze blokken honderdduizenden mensen wonen, leven en vrijen, is ronduit shockerend. Het is nauwelijks voor te stellen dat dit mogelijk is in een land dat zichzelf beschaafd noemt en waar de regering doet alsof ze weet wat goed is voor haar burgers. Je vraagt je af waarom hier nooit eerder rellen van deze orde zijn uitgebroken.
Jong zijn in Clichy-sous-Bois moet de hel zijn. Hoewel. Op straat lopen jonge meisjes rond. In zwarte topjes, helemaal opgetut met mascara. Ze praten, zoals meisjes doen, over uitgaan en jongens. Alsof er niets aan de hand is. In de trappenhal zitten jongens: dit is hun terrein. Ze zien er allemaal hetzelfde uit: jeans, trainingsvest met de kap ver over hun hoofd getrokken. Haat in het wit van hun ogen. Met hen praten is moeilijk, hen interviewen onmogelijk. Ze spuwen alleen een paar onderbuikgevoelens uit.
– ‘Nous allons niquer tous.’
– ‘Als het moet, gaan we door tot aan het Elysée.’
Wat verder staat een eenvoudig Formule 1- hotel. Rond het hotel staat een drie meter hoge omheining met prikkels. Er logeert niemand, vanavond. ‘De bestuurders van de bussen hebben zojuist het werk neergelegd’, zegt de zwarte man van het hotel. ‘Dat betekent dat er overal weer zware rellen aan de gang zijn. Ik kan u niet verbieden om op straat te komen, maar wees heel voorzichtig. Je valt op want je bent blank. En het staat niet op je hoofd te lezen dat je journalist bent. De politie heeft overal mollen rondlopen, flikken-in-burger. Die gasten weten dat ook.’
Het valt allemaal nogal mee. Aan een rotonde staat een indrukwekkende politiemacht. Elke vijfhonderd meter een combi met daarin een hoop opeengepakte agenten. Een groepje jongeren smijt een brandende fakkel. Er wordt wat heen en weer geroepen, maar verder niets. De echo van een verdwaald schot weerkaatst tussen de desolate muren van de woonblokken. Een uur later is alles weer rustig. Een paar gen-darmen spelen in hun combi ‘vier op een rij’. Het ene na het andere licht in de woonblokken floept uit. De nacht in Clichy-sous-Bois belooft voor het eerst sinds lang rustig te worden.
Dan, plots, op de parking van het gymnasium: een metershoge steekvlam. Een auto in de fik. Een vijftal jongeren staat met grote ogen naar het vuur te kijken. Niemand zegt iets. Het lijkt uren te duren – wat blijft een auto lang branden. Er gaat een gsm af. Iemand roept: ‘Het brandt in Montfermeil.’ De bende loopt door de straten naar de blokken van Montfermeil, vijfhonderd meter verder. De sfeer is hier heel anders, ronduit agressief. Er staan drie auto’s en een vrachtwagen in de fik. Zwarte schimmen, jongeren met sjaals voor hun mond schreeuwen: ‘Allah Akhbar. Allah Akhbar.’ Af en toe flitst er een brommer met een fotograaf achterop door de vuurzee. Hoewel de politie hier vlakbij massaal aanwezig is, is er geen enkele gendarm of brandweerman te zien.
Spannend is het wel. Die gasten spelen de hoofdrol in hun eigen roadmovie. Er gebeurt iets in de voorsteden, daar waar nooit iets gebeurt. Heel de wereld kijkt naar hen, de nobody’s van de banlieue. Ze zijn iemand, nu.
Il est cinq heures. Paris s’ éveille. Een nieuwe dag in de voorstad. De zon schijnt. Het gevloek van jongens, dat de hele nacht geduurd heeft, is gestopt. Er is alleen het gekwek van vogels en het gekrijs van kinderen op de speelplaats. Op de balkons van de woonkazernes wapperen lakens. Tientallen zwartgeblakerde autowrakken vormen de getuigen van wat zich een paar uur eerder afgespeeld heeft.
Aan de kassa van de Aldi – de enige supermarkt in Clichy-sous-Bois – raak ik aan de praat met Rachid. Vierentwintig jaar. Een kind van de banlieue. Maar hij ziet er anders uit dan de meeste jongeren: zwart pak, bril, ringbaard. Nee, hij kende Zyed en Bouna niet. Maar hij is even kwaad als alle anderen. Op Sarkozy, op de journalisten, op heel de wereld die hun strijd niet begrijpt. ‘Ik weet dat iedereen neerkijkt op de voorsteden. Zeker in het centrum van Parijs. Maar wat er ook gebeurt: ik zal nooit iets negatiefs zeggen over de banlieue. Ik ben wie ik ben door mijn vrienden en mijn omgeving. Alleen: j’ai aussi des rêves. Ik wil kunnen voortstuderen, leraar wiskunde worden. Ik probeer nu werk te zoeken om mijn studie te betalen. Maar makkelijk is dat niet. Als ze mijn woonplaats zien, is het afgelopen. Begrijp je hoe frustrerend dat is? (fel) De strijd die nu gevoerd wordt, is verschrikkelijk belangrijk. Ik hoop dat onze kinderen later trots op ons zullen zijn. Ik vergelijk het met de zwarten in het Amerika van de jaren zestig. We hebben niets te verliezen, want we hebben niets. Het kan er dus alleen maar beter op worden.’
Sarkozy zegt nochtans dat de rellen geregisseerd worden door moslim-extremisten en drugsdealers. Rachid haalt de schouders op. ‘Die man zegt zoveel. Die twee woorden: ‘Kärcher’ en ‘racaille’, dat was een mes in het hart van iedereen die hier woont. Hij wil ons zogezegd positief discrimineren. Wel, ik wil niet positief gediscrimineerd worden. Ik wil een normaal leven leiden. Zoals iedere andere jongen van vierentwintig. Begrijp je dat? Een normaal leven, dat betekent: niet om de vijf minuten gefouilleerd worden door de politie. Niet voortdurend afgeblaft worden . ‘Hou je smoel, tu n’as rien à dire.’ Waarom moet ik respect hebben voor die gasten? Ze zijn zelf zo rot als wat: ze stelen erop los. Er loopt een proces tegen politiemannen die prostituees verkracht hebben. Waarom praat niemand daarover? Waarom schrijf je daar niets over?’
‘Kom’, zegt hij als we uit de Aldi wandelen. ‘Ik wil je iets tonen.’ Hij wandelt naar een muur, tweehonderd meter verder. Er staan allemaal tekeningen op geschilderd. Een vliegtuig, een astronaut, sterren… De muur ligt vlakbij de plaats waar gisteren auto’s in de fik gingen, maar is wonderwel gespaard. Er staat zelfs geen enkele keer ‘Nique la police’op gekalkt.
‘Merkwaardig dat geen enkele journalist of fotograaf deze muur gezien heeft’, zeg ik. ‘Zo was het ook, vijf jaar geleden’, vertelt Rachid. ‘Tientallen jongens uit de buurt hebben er wekenlang aan gewerkt. Toen ze eindelijk klaar waren, hadden ze alle media uitgenodigd voor de plechtige opening. Er kwam niemand.’ Hij lacht een beetje droef. ‘Ah ja, we zijn maar jongens van de banlieue, nietwaar.’
***
Het is vrijdagvond, elf uur. Een aandoenlijk tafereel in het multiculturele hamburgerrestaurant Buerger King Muslim. Aan drie tafels zitten drie groepen mensen: een groepje oude Arabieren in uniform, een groep gen-darmen en jongens.
De jongens kijken naar de Franse Star Academy op de tv. Becommenta-riëren luidkeels de borsten van Anastacia, die Pieces of a Dream keelt. De rellen lijken heel ver weg.
Een extra nieuwsflits op televisie. De presentator zegt dat de rest van Frankrijk in brand staat. Er zijn rellen gemeld in Rennes, Dijon… De jongeren applaudisseren. En beginnen te jouwen als even later het gezicht van Sarkozy verschijnt.
De flikken en de oudere Arabieren kijken niet om. Ze eten hun hamburger op. In de verte loeien sirenes en stijgen rookslierten op. De hemel boven de Lichtstad kleurt paars.
Door Stijn Tormans