‘Angst verpest ons leven. Wij Europeanen zijn tegenwoordig overal bang voor. Vroeger leerden we op school: een grote jongen is niet bang. Nu wordt angst gezien als de eerste stap op weg naar wijsheid.’ De voormalige Franse minister van Onderwijs Luc Ferry over het conservatisme van jongeren en over zijn oude liefde, de filosofie.
Het begon met een spelletje bij een diner in een Parijs restaurant. Op het hoogtepunt van de campagne voor de presidentsverkiezingen in 2002 zat de filosoof Luc Ferry op een avond aan een goede tafel met een aantal vrienden, de meesten van de linkerzijde. Onder hen onder meer het socialistische zwaargewicht Dominique Strauss-Kahn en zijn vrouw, de bekende journaliste Anne Sinclair. Wie wint straks de verkiezingen, vroegen ze zich af, en wie wordt dan de premier van de nieuwe president? De meesten dachten aan Lionel Jospin, en die zou dan wel voor Strauss-Kahn kiezen als premier.
‘Om ze een beetje te pesten, koos ik voor Jacques Chirac’, herinnert Luc Ferry zich. ‘En ik zei ook nog: Jean-Pierre Raffarin wordt premier en ik word zijn minister van Onderwijs!’ Algemeen gelach. De grap deed de ronde van Parijs, en toen Dominique de Villepin kort daarna als directeur-generaal van het Elysée tijdens een dejeuner weer dat spelletje speelde, zei iedereen: Ferry wordt minister van Onderwijs! ‘Plotseling vonden ze dat allemaal een goed idee: iemand die de dossiers kent en die geen beroepspoliticus is. Een geslaagd medianummer. Toen Raffarin veertien dagen later ook echt belde, viel ik uit mijn stoel. Ik had nooit aan politiek gedaan, ik was lid van geen enkele partij en ik had Villepin en Raffarin hooguit twee of drie keer ontmoet.’
Luc Ferry (56) vertelt het verhaal in zijn kantoor bij de Conseil d’Analyse de la Société, waarvan hij de leiding heeft en die premier François Fillon van advies moet dienen. Hij was uiteindelijk twee jaar minister, van 2002 tot 2004, en is sindsdien weer gewoon professor in de filosofie en auteur van boeken die zonder overdrijven bestsellers mogen worden genoemd. Van zijn Apprendre à vivre, bijvoorbeeld, gingen in Frankrijk enkele honderdduizenden exemplaren over de toonbank. In dat boek legt Ferry de filosofie uit aan zijn dochtertje. Het verschijnt nu in het Nederlands onder de titel Beginnen met filosofie. Ferry is dit weekend te gast op Het Andere Boek in Antwerpen.
Waarom zouden mensen moeten beginnen met filosofie?
LUC FERRY: Zonder filosofie kunnen we niets begrijpen van de wereld waarin we leven, en zullen we niet in staat zijn om onze angsten te overwinnen. Maar de meeste mensen gaan ervan uit dat filosofie iets voor specialisten is. Daarom heb ik geprobeerd een boekje te schrijven dat ook door een dertien- of veertienjarige kan worden gelezen. Een boekje zonder moeilijke woorden of geleerde citaten, waarin ik niets als bekend veronderstelde. Als ik het over Nietzsche wilde hebben, was ik dus verplicht te schrijven: Friedrich Nietzsche, een grote Duitse filosoof uit de 19e eeuw.
U richt zich dus tot mensen die denken dat Kierkegaard een soort pils is?
FERRY: Dat gaat misschien wat ver, maar het valt me wel op dat ook ontwikkelde mensen vaak helemaal niets van filosofie afweten. Wie nooit van Einstein of Picasso heeft gehoord, is in onze ogen een cultuurbarbaar, maar niemand zal het je verwijten als je niet blijkt te weten wie Epictetus, Spinoza of Kant is.
Tegelijkertijd is filosofie ongekend populair. Dat blijkt alleen al uit de verkoopcijfers van uw boeken. Je hebt tegenwoordig zelfs filosofiecafés en filosofiemarkten.
FERRY: Dat is allemaal niet nieuw. L’etre et le néant van Sartre – toch een moeilijk boek – en Les mots et les choses van Foucault waren destijds ook al beststellers. Of om nog verder terug te gaan in de tijd: tussen 1781 en 1787, de eerste en de tweede editie van Der Kritik der Reinen Vernunft, zijn er meer dan 3000 publicaties aan Kant gewijd. Er is dus altijd een groot publiek geweest voor filosofie. Het is eigenlijk pas fout beginnen te gaan rond mei ’68.
Waar lag dat aan?
FERRY: In de jaren zeventig – de tijd van het deconstructivisme – nam de filosofie steeds meer een avant-gardepositie in. En zoals elke avant-garde werd ze daardoor ultramarginaal en hyperelitair. Het is een hardnekkig misverstand te denken dat filosofie alleen voorbehouden is aan een kleine elite. Dat zouden we kunnen leren uit de geschiedenis. Denk maar aan de stoïcijnse school die in de 4e eeuw voor Christus in Athene werd gesticht, de academie van Plato of het lyceum van Aristoteles. Daar kwamen duizenden en duizenden mensen op af. Ook in de 18e eeuw was er grote belangstelling voor filosofie. Iemand als Kant was bepaald geen gemakkelijk auteur, maar zijn lessen werden bijgewoond door markiezen, notabelen en ministers. De filosofische faculteit in Königsberg was toen een verzamelplaats voor le beau monde – een beetje zoals het tennistornooi van Roland Garros vandaag.
Kennis van de filosofie is gelijk aan kennis van de geschiedenis van de filosofie. Is er in de filosofie dan geen vooruitgang mogelijk?
FERRY: Is er vooruitgang in de kunst mogelijk? Ik denk dat je de geschiedenis van de filosofie veeleer met de geschiedenis van de kunst moet vergelijken dan met die van de wetenschappen. Echte wetenschappers interesseren zich maar matig voor de geschiedenis van de wetenschappen, omdat ze er ook weinig mee opschieten. De wetenschappelijke inzichten van Ptolemaeus of Descartes, bijvoorbeeld, zijn vandaag compleet achterhaald. Een nieuwe theorie maakt een vorige theorie irrelevant. Maar terwijl de wetenschap vooruitgaat, zal niemand het in zijn hoofd halen om te zeggen dat de werken van Kandinsky of Braque ‘mooier’ zijn dan die van Vermeer, of dat Chopin superieur zou zijn aan Bach. Zo is het ook in de filosofie. De gedachten van Kant of Nietzsche over de zin of de zinloosheid van het leven zijn niet superieur of inferieur aan de wijsheden van Epictetus, Epicurus of Boeddha. Ze zijn niet verouderd en we kunnen er ook vandaag nog ons voordeel mee doen.
Samen met uw vriend André Comte-Sponville hebt u een boek geschreven waarin u de kachel aanmaakt met de hedendaagse kunst. Eigenlijk, zegt u, is er na 1950 geen kunst van betekenis meer geproduceerd.
FERRY: Wat we hebben willen zeggen, is dat naar onze smaak de avant-gardistische beweging op een dood punt is gekomen. Men valt in herhaling. Als ik in het museum voor hedendaagse kunst in Bordeaux een stapel kolen tegen een muur zie liggen, of als een rode Simca 1000 wordt geëxposeerd, dan verschilt dat niet wezenlijk van wat Marcel Duchamp in het begin van de vorige eeuw al deed. Extreem avant-gardistische kunst, zoals de expositie zonder schilderijen van Yves Klein of de stilteconcerten van John Cage, botst op een grens. Ik denk dat een van de grote uitdagingen, zowel voor de filosofie als voor de hedendaagse kunst, erin bestaat om na te gaan wat er nog ná de avant-garde kan komen, zonder een stap achteruit te zetten. Niet op de manier van het postmodernisme dus, want dat was toch heel vaak een eclectische terugkeer naar het verleden. In de architectuur kreeg je dan bijvoorbeeld een melange van een Griekse tempel en een gotische kathedraal, gecombineerd met elementen van een Engelse cottage en een Zwitserse chalet. We moeten accepteren dat de avant-garde dood is. Het is tijd voor de postavant-garde.
Welk praktisch nut heeft het bestuderen van de Griekse filosofen? Wat kunnen we vandaag nog leren van de stoïcijnen of de epicuristen?
FERRY: Zij formuleerden als eersten een antwoord op de vraag hoe we moeten leven. Hun uitgangspunt was: anders dan de goden uit de Griekse mythologie zijn de mensen sterfelijk, en anders dan de dieren wéten ze dat ze sterfelijk zijn. De Griekse filosofen hebben gezien dat we in de hoek worden gedreven door de angst van de dood. Dat wil zeggen dat we op onszelf teruggeplooid zijn, opgesloten in onszelf zoals een eskimo in zijn iglo. Er is geen erger cliché dan de gemeenplaats dat ‘hoop doet leven’. Mensen worden in hun vrijheid en hun ontplooiing belemmerd door gehechtheid aan het verleden en bezorgdheid over hun toekomst. We wentelen ons in nostalgie en we koesteren illusies: als we maar de nieuwste mp3-speler kopen, als we maar een eigen bedrijf kunnen beginnen of een nieuwe maîtresse vinden, komt alles goed. Denken we. Maar intussen lopen we voortdurend het huidige moment mis en zijn we doodongelukkig.
Het antwoord is dan: carpe diem? Pluk de dag?
FERRY: Het antwoord is: onthechting. Ons leven wordt verpest door angst en verdriet om de onherhaalbaarheid van de dingen. Zoals in dat beroemde gedicht van Edgar Allan Poe waar een raaf op de vensterbank voortdurend maar zit te krassen: ‘Never more’. Alles gaat onherroepelijk voorbij. Er zijn grosso modo drie soorten angst. Sociale angsten: de angst of de stress die mensen bijna fysiek voelen als ze bijvoorbeeld in het openbaar moeten spreken of een examen moeten afleggen. Ze krijgen een droge keel, ze blozen of ze trekken wit weg. Dan is er een tweede groep dieper liggende angsten, die de psychoanalytici fobieen noemen. Vliegangst, angst voor muizen of spinnen of algen in het water, angst voor kanker. Die angsten kun je nog relatief gemakkelijk overwinnen: als je bang bent om in een lift opgesloten te raken, kun je de trap nemen. Maar de angst die veel moeilijker te overwinnen is en waar alle andere angsten op terug te voeren zijn, is natuurlijk de angst voor de dood.
Als het erom gaat de angst voor de dood te overwinnen, moet de filosofie het toch altijd afleggen tegen religie? Dan is het toch veel aantrekkelijker om in een hiernamaals te geloven?
FERRY: Filosofie is, in mijn definitie, een heilsleer zonder God. De belofte die in het evangelie volgens Johannes vervat zit, is dat Lazarus dankzij de liefde van Christus uit de doden zal opstaan. Het verschil met de filosofie is dat filosofen denken dat het mogelijk moet zijn je op eigen kracht van je doodsangst te bevrijden, niet door het geloof maar door de rede. In de woorden van Montaigne: ‘Filosoferen is leren sterven.’ In de film Zorba de Griek is de wijze – Zorba – degene die helemaal vrij is. De wijze hecht zich aan niets of niemand, ook aan het leven niet, en is dus ook nergens meer bang voor.
Dat is toch ook de boodschap van de boeddhisten?
FERRY: Zeker. De Griekse stoïcijnen hadden exact dezelfde houding tegenover de dood als de Tibetaanse boeddhisten. Epictetus zei: denk iedere dag aan de dood. Als je je dochter of je zoon omhelst, denk er dan aan dat zij of hij iedere seconde kan sterven, net zoals je gisteren je glas wijn hebt omgestoten.
Maar is het niet normaal dat mensen beducht zijn voor de dood van hun dierbaren?
FERRY: Het is des mensen, maar ze zijn dat nu veel meer dan vroeger. Dat heeft ook te maken met onze veranderde mentaliteit. Mijn nieuwste boek gaat over l’amour passion – het huwelijk uit liefde. Dat is een vrij recent verschijnsel in de wereldgeschiedenis. Het is verbonden met de geboorte van het kapitalisme. Om met Karl Marx te spreken: van het salariaat.
Of: de geboorte van de arbeidsmarkt?
FERRY: Mensen trekken van hun dorp naar de stad om er te werken. Ze worden financieel onafhankelijk. Marx stelt dat voor als een vorm van slavernij, maar het was in werkelijkheid een geweldige emancipatie. Ze ontsnapten in de stad aan de sociale controle van de pastoor met zijn zondagse preek, en van de buurvrouw die vanachter haar gordijn alles zag wat er in de straat gebeurde. Ze ontsnapten ook aan het verplichte huwelijk. In de middeleeuwen werden de mensen nog getrouwd. Door hun familie. Door het dorp.
Hoe de liefde, met andere woorden, de wereld veranderde?
FERRY: Ja, en dat had ook gevolgen. Mensen gingen niet alleen van elkaar houden, maar ook van hun vrienden en vriendinnen, van hun kinderen. We weten dat niet meer, maar in de middeleeuwen hielden mensen niet van kinderen. Kinderen werden verlaten, opgegeven, ze gingen dood. Montaigne, bijvoorbeeld, was toch geen barbaar. Toch schreef hij ooit in een brief aan een vriend dat hij wat kinderen had verloren – ‘een stuk of twee, drie’. Hij wist het niet precies. Maar in de 19e eeuw wordt de mens een diersoort met onwaarschijnlijk veel affectie. Zo veel dat het verlies van een dierbare als een echte ramp wordt beschouwd. Het ergste wat ons kan overkomen. Liefde was mooi, maar ze bracht ook verdriet en rouw mee.
Zorgde het geloof dan niet voor troost?
FERRY: De mensen geloofden ook minder dan tevoren. De boer uit de middeleeuwen wist zeker dat hij na zijn dood direct naar het paradijs ging. Een moslim die zichzelf opblaast, gelooft dat er in het paradijs 77 maagden op hem wachten. Dat vangnet zijn we kwijt. Ook gelovigen geloven dat bij ons niet meer. Dat is de tragiek van de moderne mens: hij staat veel meer bloot aan het verdriet dat met rouw gepaard gaat.
Maar verklaart dat het succes van filosofie vandaag?
FERRY: De filosofie is vandaag van toon veranderd. Afgezien van wat bestofte academici let niemand nog op de deconstructie van Michel Foucault of Jacques Derrida. Die had haar plaats in de jaren zeventig, in een tijd van avant-garde, emancipatie en sociale opgang. Zwarten hadden in de jaren zestig in de VS niet het recht om naar de universiteit te gaan. Joden gaven geen les aan Princeton. Vrouwen gingen niet naar Harvard maar naar Radcliffe College. Filosofie was toen eigenlijk sociale kritiek. Het was een manier waarop de hele beweging van 1968 werd begeleid. De filosofie is nu teruggekeerd naar de echte vraag, en die heeft te maken met het heil, met het lot van de mens.
Anderzijds: jongeren lijken vandaag banger dan de generatie van 1968. Zijn ze conservatiever?
FERRY: In 1968 riepen ze: ‘Soyons réalistes, demandons l’impossible!’ Vraag het onmogelijke! Ze zouden nooit hebben gestaakt uit zorg voor hun latere pensioen, zoals dat twee jaar geleden in Frankrijk nog het geval was met het verzet tegen het CPE, het contrat de première embauche.
Dat was toen de voormalige premier Dominique de Villepin probeerde om de arbeidsmarkt een beetje te hervormen, door zowel het aanwerven als het ontslaan van jongeren in een eerste baan gemakkelijker te maken.
FERRY: In 1968 kwamen jongeren op voor meer seksuele vrijheid. Nu voor een pensioen op 55 jaar. Dat is de logica van de moderne verzorgingsstaat. Wij Europeanen zijn tegenwoordig overal bang voor. We zijn bang voor seks, alcohol, tabak, overdreven snelheid, dioxinekippen, genetisch gemanipuleerde organismen, microgolven, Poolse loodgieters, de toetreding van Turkije tot de Europese Unie, en ga zo maar door. Het probleem is dat angst een onschuldige, positieve emotie is geworden. Er is niet langer iets mis mee. Toen wij klein waren, zegden ze zowel thuis als op school: een grote jongen is niet bang. Volwassen worden, betekende je angsten overwinnen. Vandaag wordt angst gepresenteerd als de eerste stap op weg naar wijsheid. Onder invloed van vooral het pacifisme en de politieke ecologie heeft de idee postgevat dat angst iets positiefs is en niet iets om je voor te schamen.
U spreekt zich ook uit tegen het ‘jeunisme’ in de samenleving. Alles moet jonger. Is er een band tussen dat ‘jeunisme’ en de angst?
FERRY: Het jeunisme werd in Frankrijk geïncarneerd door de voormalige minister van Cultuur Jack Lang, die daarmee een stukje van de erfenis van 1968 meepikte. De jeugd is heilig verklaard, en ouder worden is een ramp. De dood is een taboe geworden en wordt ontkend. We moeten loskomen van dat Peter Pansyndroom: we moeten durven te groeien. Er zijn aan volwassen worden natuurlijk nadelen verbonden. Je loopt op den duur niet meer zo snel. Maar je kunt zoveel gelukkiger en serener leven.
Spelen de media een rol in die ontwikkeling?
FERRY: De media zijn de echte ramp van deze tijd. Voor denkers uit de 18e eeuw zoals Voltaire of Diderot was vooruitgang hetzelfde als mensen emanciperen. De mensheid moest worden bevrijd van de tirannie van de natuur, die met een aardbeving in Lissabon had huisgehouden, en van het obscurantisme van de middeleeuwen. Daarom wordt de verlichting ook verlichting genoemd. In de wereldwijde concurrentie van de liberale economie betekent vooruitgang iets anders. De fabrikant van mobiele telefoons weet dat het toestelletje dat hij over zes maanden op de markt brengt beter moet zijn dan het toestelletje dat nu te koop is. Als dat niet zo is, is hij dood. Het is de natuurlijke selectie van Charles Darwin toegepast op sociaal en economisch vlak. Wie niet vooruitgaat, sterft.
Zoals een fiets die omvalt als je niet op de trappers duwt?
FERRY: Het grootste probleem waarmee de democratie vandaag kampt, is dat we alle controle kwijt zijn. Politici doen alsof ze macht hebben, maar ze controleren niets. Niet de koffieprijs of die van suiker. Niet de beweging van de financiële markten. Niets. Het is zoals een surfer. Wie een beetje handig is, blijft op de plank en volgt de beweging van de golf. Maar op de golf zelf heeft de surfer geen vat. George W. Bush en George Soros spelen met de financiële markten, maar ze hebben er niets over te zeggen. Dat is wat Martin Heidegger bedoelde met die Welt der Technik: het is een anoniem en blind proces.
Waarom hebben de media daarmee te maken?
FERRY: Met de media is het net zo. We leven allemaal in de logica van de kijk- en luistercijfers. Het lezersbereik van kranten en weekbladen. Het zoeken naar een publiek. Of het nu om kijkers of luisteraars gaat, kiezers voor een politicus of klanten voor een onderneming: de logica is altijd dezelfde en er is niemand die daar controle op heeft. Het is zoals met een school vissen in een film van commandant Cousteau. Ze schieten allemaal tegelijk de ene kant op en dan allemaal tegelijk de andere kant. Kijk naar de voorpagina’s van de kranten tijdens de voorbije verkiezingscampagne in Frankrijk. De ene dag was het allemaal Nicolas Sarkozy, de volgende Ségolène Royal en de derde François Bayrou. Op de cover van de vijf weekbladen in Frankrijk stond in dezelfde week altijd dezelfde persoon. Zoals die school vissen hadden ze altijd allemaal tegelijk dezelfde reflex.
Is het niet gewoon de logica van de markt?
FERRY: Natuurlijk. Maar in tegenstelling tot in de 18e eeuw is er nu niemand die de logica van de markt controleert. Ze ontsnapt ons helemaal. De manoeuvreerruimte van politici is minimaal. Pascal Lamy van de Wereldhandelsorganisatie is een geweldige man, maar wat heeft hij te zeggen? Niemand controleert de weg die de wereld volgt. Politici denken alleen dat ze macht hebben, omdat ze macht hebben over de mensen rondom hen.
U was twee jaar minister van Onderwijs in de regering van Jean-Pierre Raffarin. Heeft een minister van Onderwijs in Frankrijk dan geen macht?
FERRY: Hij denkt dat hij macht heeft. Hij leeft in paleizen. Hij heeft auto’s met chauffeurs, personeel. Overal waar hij komt, ligt de rode loper. Alle uiterlijke tekenen van de macht zijn aanwezig. Maar op de eenvoudige vraag of de kinderen ook echt leren lezen in de klas heeft hij geen antwoord.
Hebt u daar dan uw tijd verloren?
FERRY: Nee, want je leert toch wel duizend dingen. Maar je hebt ook maar een duizendste van de macht die nodig is om zaken te laten vooruitgaan of te veranderen. Dat is de werkelijkheid. Al het andere is schijn. De betogers van 1968 dachten dat ze de macht van de politici moesten afpakken om ze aan het volk te geven. In werkelijkheid moet precies het tegenovergestelde gebeuren. Politici hebben te weinig macht.
Zoals Winston Churchill zei: ‘De democratie is het slechtste van alle systemen, met uitzondering van alle andere.’
FERRY: Waarom zei Churchill dat? Omdat er geen macht is. Ik pleit niet voor een autoritair bestuur. De media stellen de democratie voor een gigantisch probleem. Ministeries zijn zo goed als uitsluitend met communicatie bezig: 99 procent van wat een ministerie doet, is communicatie.
Tegelijk versterken de media ook de angst in de maatschappij. Kijk naar wat er in België met de affaire-Dutroux is gebeurd.
FERRY: Een minister wordt door angst voor de media geterroriseerd. YouTube! De geringste stommiteit gaat de wereld rond. Een verkeerd woord over de islam en je zit in de situatie van Salman Rushdie. Zomaar. Hoe gaat dat dan met politici? Ze doen zoals badgasten aan de Noordzee. Ze steken een teen in het water om te voelen of het niet te koud is. Is het te fris, dan zijn ze weer weg. Een politicus die een beetje tegenstand voelt, trekt zijn plannen weer in. Zoals toen met het CPE.
Is dat het probleem van de Franse politiek, dat hervormingen zo weinig kans maken?
FERRY: De minister van Onderwijs in Frankrijk die het langst op zijn stoel blijft zitten, is diegene die het minste doet. Hoe minder je doet, hoe langer je in functie blijft. Als je bovendien kunt communiceren zoals Jack Lang ben je bij manier van spreken minister voor het leven. Maar wie iets dóét, werkt altijd iemand op de zenuwen.
En dan is er het internetfenomeen, om dat duizendvoudig te versterken?
FERRY:Ik verwijt de journalisten niets. Ze kunnen het ook niet helpen, maar de golf spoelt over hen heen. Niemand controleert de publieke opinie. Achterdochtige andersglobalisten geloven nog altijd in de oude communistische logica dat er ergens iemand aan de touwtjes trekt van de financiële markten of van de grote pers. De 200 families die alles regelen en onder elkaar bekokstoven. In werkelijkheid gaat het om een blind en anoniem proces. Wie dat niet snapt, begrijpt niets van de wereld vandaag. Er zit geen poppenspeler achter het scherm. Als die er wel was, konden we tenminste revolutie maken.
Het verging ook mensen zoals Mario Vargas Llosa en Vaclav Havel niet te best in de politiek. Zijn intellectuelen zoals u daar wel op hun plaats?
FERRY: Het verging beroepspolitici zoals Michel Rocard en Raymond Barre uiteindelijk niet beter. Ze wilden president van Frankrijk worden en hebben dat doel niet bereikt. Toen ik werd gevraagd om minister te worden, dacht ik nog dat politiek zoals een paard is dat de kar trekt. Dat is niet zo. Politiek is zoals een rodeo. Het is niet de bedoeling om het paard met de kar ergens naartoe te brengen. Je moet alleen zorgen dat je er niet afvalt. Grote politici voelen aan hoe het paard springt.
Maar zijn dat ook goede politici?
FERRY: Goede politici zijn, volgens mij, diegenen die iets gedaan krijgen. Telkens als in Frankrijk een minister van Onderwijs langer in functie bleef, wou dat zeggen dat hij niets deed.
LUC FERRY, BEGINNEN MET FILOSOFIE, DE ARBEIDERSPERS, AMSTERDAM/ANTWERPEN, 265 BLZ., 19,95 EURO. www.hetandereboek.com
DOOR PIET PIRYNS EN HUBERT VAN HUMBEECK