Een terugblik op het werk van Polanski, de moderne meester van het absurde kwaad.
HET IS geen loze bewering dat de kreatieve bloeiperiode van de meeste filmregisseurs zelden langer duurt dan pakweg een dozijn jaren. Het is een teorie die zeker klopt voor Roman Polanski. Van het begin van de jaren zestig tot halfweg de jaren zeventig maakte hij de ene sterke film na de andere, terwijl alles wat hij sindsdien draaide maar een flauwe afspiegeling is in het geval van “Bitter Moon” (1993) zelfs een zielige karikatuur van vroegere triomfen.
De zeven klassieke films die deze zomer in gloednieuwe kopieën in Brussel en Vlaanderen op het programma staan, laten er geen misverstand over bestaan dat Polanski een van de unieke talenten was van de jaren zestig, het decennium dat het grootste aantal moderne meesters reveleerde. Polanski (62) maakte toen nog films die even sterk, schandalig, provocerend, macaber tragisch en beroemd waren als zijn veelbesproken leven zijn kinderjaren in Polen in oorlogstijd (zijn moeder kwam om in een dodenkamp) die spookachtige overeenkomsten vertonen met de avonturen van de jongen in “De Geverfde Vogel” van Jerzy Kosinski ; de moord in de zomer van 1969 op zijn zwangere vrouw Sharon Tate door de Manson-bende ; het seksschandaal (hij zou een minderjarig meisje na toediening van drugs hebben verkracht) dat hem in 1977 uit Amerika deed wegvluchten.
De raakpunten tussen de helse drama’s in het leven van Polanski en de naargeestige perikelen in zijn films zijn ronduit hallucinant. Zijn films weerspiegelen niet alleen tragische gebeurtenissen uit zijn verleden, maar lijken ook vooruit te lopen op bizarre wendingen en ontwikkelingen in zijn latere leven.
Na zijn opleiding aan de filmakademie van Lodz en enkele op filmfestivals opgemerkte absurde kortfilms, draait Polanski in 1962 zijn eerste speelfilm “Het Mes in het Water”. Daarin breekt hij radikaal met de traditie van de Poolse cinema die volledig geënt was op het verwerken van de oorlogstrauma’s. Meteen introduceert hij ook alle tema’s waarop hij in zijn latere films variaties zou blijven maken : seksuele wreedheid, geweld, paranoïa, verraad en isolement.
Een welvarende sportjournalist van middelbare leeftijd en zijn jonge vrouw laten zich tijdens een zeiltochtje vergezellen door een student. Eenmaal dat ze gedrieën in het bootje zitten, wordt de journalist afgunstig op de jeugd, viriliteit en knappe smoel van de “indringer”. Hun rivaliteit evolueert tot een bitter machtsspelletje, waarvan de vrouw tegelijk inzet en scheidsrechter is.
COCTEAU.
Dit beklemmend drama voor drie personages werd destijds geïnterpreteerd als een metafoor voor het konflikt tussen de rebelse naoorlogse jeugd en de heersende generatie die vastbesloten was om de kontrole te bewaren. Filmisch is het een heuse krachttoer omdat de aktie zich nagenoeg volledig op het water afspeelt, Polanski ten allen tijde visuele eentonigheid weet te vermijden en de intensiteit gestaag opdrijft. Zeer knap is, bijvoorbeeld, hoe de kamp geleidelijk toegespitst wordt op een schaamteloos fallisch objekt het mes uit de titel.
Dit opzienbarend speelfilmdebuut ging zeker niet onopgemerkt voorbij : Polanski won er de Gouden Leeuw mee op het Festival van Venetië, kreeg er een Oscar-nominatie voor en belandde op het omslag van Time Magazine.
Polanski zou maar één speelfilm maken in zijn geboorteland. Hij week uit naar Engeland waar hij “Repulsion” (1965) draaide, zijn eerste excursie in het genre van de psychologische horror. Catherine Deneuve is onwezenlijk mooi als een Belgische manicuurster die, als haar inwonende zuster op vakantie gaat, alleen achterblijft in haar lugubure flat in South Kensington. Ze geraakt hoe langer hoe meer vervreemd, wordt krankzinnig, valt ten prooi aan hallucinaties en maakt elke man die haar benadert de vriend van haar oudere zus, de huisbaas een kopje kleiner. In één van haar waanbeelden brengt Polanski hulde aan de muur waaruit armen komen uit de films van Jean Cocteau.
Deze claustrobofische angstfilm vol schokeffekten en Grand Guignol hoogstandjes (de sekwentie waarin Deneuve met scheermesje een man afmaakt, is berucht) is ook merkwaardig als klinisch geobserveerde studie van een schizofrene jonge vrouw, die door angst voor seksueel kontakt danig over haar toeren raakt. Polanski schept met zuiver filmische middelen een verstikkende sfeer, iets waar de schrille zwart-wit fotografie van Gilbert Taylor, de score van Chico Hamilton en de briljante geluidseffekten ruim toe bijdragen. Er gaat een sterke fysieke impact uit van deze film : het is alsof je na zekere tijd de in ontbinding verkerende lijken die in het appartement rondslingeren ook kunt ruiken.
In zijn tweede Britse produktie wordt de hoofdrol gespeeld door het zusje van Catherine Deneuve, Françoice Dorléac, die een tijd later het leven verloor bij een auto-ongeval aan de Franse Riviera. “Cul-de-sac” (1966) is tegelijk de grappigste en de wreedste film van een man met een sterk ontwikkeld gevoel voor galgenhumor. Het is ook zijn eerste meesterwerk. De titel “Cul-de-sac” zou trouwens best de verzamelnaam kunnen zijn voor zijn hele oeuvre, waarin het telkens gaat om protagonisten die klem zitten, in een valstrik trappen, met de rug tegen de muur staan, in een doodlopend straatje zijn aanbeland vanwaar geen weg terug is.
Een niet bij elkaar passend echtpaar een saaie man van middelbare leeftijd en zijn veel jongere, nieuwsgierige vrouw leven teruggetrokken op een vervallen middeleeuws kasteel op een eilandje nabij Northumberland. Hun bedrieglijke rust wordt verstoord als twee misdadigers, van wie er één gewond is (een woeste vertolking van Lionel Stander), in hun heiligdom binnendringen. De spanningen die tot nu toe onderdrukt werden, komen nu volop boven water. De boeven raken fataal betrokken bij de sadomasochistische plagerijen en het bijna absurde rollenspel van het getroebleerde stel.
KNOFLOOK.
Polanski en vast scenarioschrijver Gérard Brach maken er een zwarte komedie van over seksuele vernedering en geestelijke wanhoop. Hun macabere fantazie wordt gekruid door de frustraties en malaises uit het absurd teater dat toen furore maakte. De metafysische dreiging roept echo’s op aan Ionesco en Pinter ; het wachten van de twee boeven op hun meester Katelbach die nooit opdaagt, is zelfs een letterlijke verwijzing naar “Wachten op Godot” van Samuel Beckett. Als de moegetergde kale kastelein die liefst in vrouwenkleren vernederd wordt, vertolkt de eerder dit jaar overleden Donald Pleasence de rol van zijn leven ; Dorléac is één en al ongenaakbaar mysterie als zijn nymfomane kwelgeest.
Zijn volgende film draaide Polanski in Engelse studio’s, voor rekening van MGM (die de film bij zijn Amerikaanse release met twintig minuten bekortte). De volledige titel, “The Fearless Vampire Killers : Pardon Me, But Your Teeth are in My Neck” (1967), geeft al een goed idee van de toon van die grensverleggende horror-pastiche. Het verhaal draait rond een oude, gewichtig doende maar klungelende professor (Jack MacGowran) die tijdens een reis in Transsylvanië, gewapend met knoflook, houten spiesen en kruisbeelden alle vampieren wil verdelgen. Polanski speelt zelf de rol van de plichtsbewuste assistent, de onbeholpen onschuldige knul die in een grillige wereld van verslindende seksualiteit gedropt wordt.
Naast de geijkte clichés uit het genre, introduceert Polanski ook de eerste aristokratische Dracula (Ferdy Mayne), de eerste homoseksuele bloedzuiger en de eerste joodse vampier (Alfie Bass) die immuun is voor de kristelijke bezweringen. Ondanks de grappige toon, verraadt ook “The Fearless Vampire Killers” de tragisch-cynische levensvisie van Polanski. Het is uitgerekend de man die het kwaad met wortel en al wil uitroeien, die uiteindelijk het kwaad zal verspreiden. Zoals altijd bij Polanski is wetenschap niet opgewassen tegen de boosaardige krachten van het irrationele.
De grotendeels in de studio opgenomen film speelt in een kunstmatig sneeuwdecor met expressionistisch vervormde huisjes, straatjes en landschappen. De handelingen van de akteurs zijn even gestileerd als de decors en bezitten soms de slapstick houterigheid van een stomme film. Het is alsof de hele film zich afspeelt in een andere wereld met eigen gebruiken, wetten en logika. De rijkelijk gedetailleerde grote balscène is een van de grote sekwenties in het werk van Polanski. De ingenieuze score van vaste komponist en landgenoot Krzysztof Komeda die in 1969 in Los Angeles verongelukte draagt aardig bij tot de plagend macabere sfeer.
Hollywood was de logische volgende stap in Polanski’s internationale carrière. Het verrassende was hoe moeiteloos deze idiosynkratische regisseur zich aan het Hollywood van de grote publieksfilm kon aanpassen, zonder er evenwel zijn persoonlijkheid aan op te offeren. De satanische bestseller “Rosemary’s Baby” van Ira Levin over duivelarij in hedendaags Manhattan bleek het perfekte onderwerp voor zijn Hollywood-entree.
DUIVEL.
“Rosemary’s Baby” (1968) bracht de regisseur wereldfaam. Mia Farrow was voor de eerste en enige keer in haar carrière ideaal gecast als een jonge, katolieke vrouw die tijdens haar zwangerschap vriendschap sluit met een diabolisch oud echtpaar (Ruth Gordon won een Oscar voor haar rol van Satans grootmoeder), en die uiteindelijk de anti-Krist baart. John Cassavetes is charmant akelig als haar ambitieuze echtgenoot, een akteur die uit opportunisme een pakt sluit met de duivel. Zonder echt veel te tonen, is Polanski een meester in het scheppen van een onbehaaglijk klimaat.
Het dominerende decor in “Rosemary’s Baby” is een somber, historisch, luxueus appartementsgebouw in New York, de Dakota, waar later John Lennon zou neergeschoten worden. In zekere zin is dit het middenstuk van een trilogie (de twee andere delen zijn “Repulsion” en “Le Locataire”) over kwaadaardige appartementen.
“Rosemary’s Baby” staat ook aan de wieg van de religieuze en okkulte thrillers die in de jaren zeventig de kassa luid deden rinkelen. De twee volgende films van Polanski ontbreken in de retrospektieve. Met “What ? ” (1973) missen we niet veel dit is niet meer dan een inkoherent Italiaans tussendoortje maar “Macbeth” (1971) is een van zijn onderschatte films. Het is de eerste film die hij draaide na de moord op Sharon Tate (die in “The Fearless Vampire Killers” de herbergiersdochter speelt en de beroemde badscène krijgt). Critici interpreteerden deze brutale Shakespeare-adaptatie (geproduceerd door “Playboy” tycoon Hugh Hefner) dan ook als het bloedbad dat tot een katarsis moest leiden.
“Chinatown” (1974) is niet alleen het meesterwerk van Polanski, het is ook een van de grote Amerikaanse films van de laatste kwarteeuw. De intrigerende vraag, in het kader van een Polanski-retrospektieve, is in hoeverre dit wel een “echte” Polanski-film is ?
Geen enkele van zijn films wordt dermate gedomineerd door andere persoonlijkheden : door scriptwriter Robert Towne en door sterakteur Jack Nicholson. Het is trouwens een teken aan de wand, dat toen Polanski om praktische reden het geplande vervolg niet kon regisseren, sterakteur Nicholson zelf maar de regie voor zijn rekening nam van “The Two Jakes”. Dat maakt nogmaals duidelijk in welke mate dit een projekt is van Robert Towne, die “Chinatown” altijd zag als het eerste deel van een trilogie over groei, bloei en korruptie van de stad Los Angeles.
Polanski heeft tot op zekere hoogte zijn grillige persoonlijkheid uitgewist of ondergeschikt gemaakt aan het materiaal : een up to date gebrachte versie voor de cynische Watergate jaren van het hardgekookte private eye genre uit de jaren veertig. Het lijdt geen twijfel dat zijn mise-en-scène magistraal is en dat hij de Raymond Chandler-achtige komplotten kruidt met zijn eigen vondsten en ideeën. Zo speelt hij zelf een misdaad-akoliet, die in de befaamde scène Nicholson op passende wijze bestraft omdat hij zijn neus in andermans zaken steekt. Maar “Chinatown” is minder een Polanski-film dan de laatste grote Hollywoodfilm.
BERGAF.
“Le Locataire” (1976) daarentegen is vast een van de meest persoonlijke films van Polanski maar beslist niet een van de beste. Niet alleen speelt hij zelf de hoofdrol zodat de identifikatie tussen regisseur en materiaal totaal is , maar de intrige, sfeer, tematiek en allerlei bizarre details maken er bijna een catalogus van zijn obsessies en preoccupaties van. Ook hier is het decor dominerend en verpletterend : een ouderwets Parijs appartementsgebouw met binnenkoer, dat aanvankelijk gezellig herkenbaar is maar hoe langer hoe angstaanjagender wordt.
Polanski en Gérard Brach schreven samen het scenario, naar een roman van Roland Topor. Een Poolse immigrant die als archivaris aan de kost komt, huurt het appartement van waaruit de vorige bewoonster uit het raam sprong ze ligt nu in een ziekenhuis op sterven. Zijn buren, de conciërge (Shelley Winters) en de verwanten van het slachtoffer dwingen hem in de schoenen van de zelfmoordenares. Tot twee keer toe springt hij in vrouwenkleren uit het raam terwijl de buren gefascineerd toekijken. De onheilspellende fotografie van Sven Nykvist transformeert het flatgebouw met binnenkoer tot een sinister huis clos.
De macabere kafkaiaanse farce is verwant aan Polanski’s twee vorige paranoïde en beklemmende appartement-thrillers, maar “Le Locataire” is beduidend minder sterk geregisseerd. Polanski geeft zelf toe in zijn autobiografie dat de krankzinnigheid van de anti-held niet geleidelijk genoeg werd opgebouwd, en dat zijn hallucinaties te bruusk en schrikaanjagend zijn.
Na “Le Locataire” ging het gestaag bergaf. Sinds hij zich zeventien jaar geleden voorgoed in Parijs vestigde, maakte hij er vijf films. “Tess” (1980) is een braaf klassicistische Thomas Hardy-verfilming, die helaas op de schouders rust van een biezonder zwak akterende Nastassja Kinski met wie Polanski een verhouding had tijdens de opname. Het uit zijn voegen scheurend boekaniersepos “Pirates” (1986) is Polanski’s enige echte “folie des grandeurs”. “Frantic” (1988) is een absurde maar vaak idiote thriller over een Amerikaan in Parijs. Het nadir werd echter bereikt met de pretentieuze psycho-seksuele vaudeville “Bitter Moon” (1993).
Eventjes leek het of Polanski zich zou herpakken met “Death and the Maiden” (1994), gebaseerd op een toneelstuk van de Chileen Ariel Dorfman over foltering, schuld en wraak. Een eng huis clos drama dat smeekte om door hem verfilmd te worden, maar toch de gekunstelde filmadaptatie niet overleefde.
Het treurige is dat ook die mislukkingen onmiskenbaar het werk van Polanski zijn. Weinig filmografieën zijn zo koherent. Om te zien wat Polanski heeft bijgedragen tot de moderne filmkunst, moet u echter even teruggaan in de tijd.
Patrick Duynslaegher
Polanski als vampierverdelger in “The Fearless Vampire Killers” : het kwaad verspreid door de man die het wil bestrijden.