De geanimeerde monsterproduktie “Taxandria” komt eindelijk in de bioskoop. Anatomie van een rampzalig prestigeprojekt.
HET rode zwaailicht van een vuurtoren is het regelmatig terugkerende beeld dat ons naar de wereld van “Taxandria” voert. Wat hypnotizerend bedoeld was, heeft inmiddels wel iets onheilspellends gekregen. Een sfeer van doem die niet alleen over Taxandria-land hangt, maar over de hele slepende filmproduktie.
Het denkbeeldige Taxandria is een verzonken stad na een apocalyptische ramp. Trams zitten half onder de grond temidden de overblijfselen van gotische katedralen en een aan het Brusselse Justitiepaleis ontleende koepel. Een allegaartje van architekturale stijlen : neo-klassicistisch, Grieks-Romeins en vergane Belle Epoque-glorie uit Oostende, de geboortestad van onze beroemdste animatiefilmer Raoul Servais.
De film zelf is een even grote puinhoop, waar echter een wat morbide fascinatie van uitgaat. Kolossale mislukkingen die in hun val alles meeslepen (studio’s, reputaties, levensdromen, gigantische kapitalen) zijn nu eenmaal een onweerstaanbaar gegeven in een megalomaan filmbedrijf. Doorgaans worden monumenten van verspilling en foute berekening met Hollywood geassocieerd, zeker niet met bescheiden cinematografieën als de onze. Op een perverse manier bewijst “Taxandria” (de kostprijs wordt op 320 miljoen geraamd) de volwassenheid van de Vlaamse film : eindelijk hebben ook wij een uit zijn voegen gebarsten mastodont, die voor geen enkele internationale monsterproduktie moet onderdoen.
Meer dan tien jaar duurde het produktieproces van “Taxandria”, maar er heerste ontgoocheling alom toen de prent in oktober vorig jaar op de valreep het Filmfestival van Gent mocht inluiden. Geen leedvermaak echter, vanwege het welhaast unaniem respekt voor de maker. Al decennia lang is Raoul Servais (66) overal ter wereld de ambassadeur van de kwalitatief zeer hoogstaande Belgische animatiefilm. Over een periode van tien jaar van 1963 tot 1973 maakte hij een aantal grimmige, allegorische tekenfilmpjes, die door hun krachtige grafische stijl en donkere poëtische fantazie in de kijker liepen op gespecializeerde festivals, van Leipzig tot Annecy. Met juweeltjes als “Chromophobia”, “Goldframe”, “Operation X-70” en “Pegasus” gold Servais terecht als een van de toonaangevende talenten in zijn discipline. Het levend bewijs van iets waarin een klein land groot kan zijn.
MUMMIES.
In zijn eerste lange film troont Servais ons mee naar een denkbeeldig rijk, de stadsstaat Taxandria die geregeerd wordt door een tweehoofdige prins en onder de diktatuur van het Eeuwige Heden leeft. Om elke link naar het verleden te vermijden mag er niet gefotografeerd noch geschilderd worden.
Vrouwen dienen alleen om kinderen te baren en leven er afgezonderd in de Tuin der Lusten, een vaag literair erotisch fantazietje dat wellicht ontsproten is aan het brein van Alain Robbe-Grillet, een van de vele scenaristen die in de loop der jaren aan het script hebben gezwoegd.
Natuurlijk is er de spreekwoordelijke held die tegen de bureaukratische verdrukking in opstand komt. Hij droomt ervan om uit de stad te kunnen wegvliegen en, aangepord door het hem toegewezen meisje, de bedrieglijke natuur van de diktatuur te ontmaskeren. De tweehoofdige prinsen blijken schaduwen te zijn van twee mummies, gemanipuleerd door Armin Mueller-Stahl, een gimmick die sterk doet denken aan het boerenbedrog in “The Wizard of Oz”.
Het koncept van het Eeuwige Heden en de almacht van het beeld (de diktatuur wordt ten val gebracht door ze te fotograferen), de spottende kritiek op de alles overheersende censuur, de tirannie van het ministerie van orde en rust en de verpletterende bureaukratie : het zijn allemaal tema’s waarmee “Taxandria” aansluit bij de allegorische Poolse en Tsjechische animatiefilmpjes uit de jaren zestig. Wat meteen aangeeft waar het schoentje knelt. De filmers uit het oostblok waren toen genoodzaakt om hun kritiek op het regime in allegorische vorm te verpakken.
Bij Servais komt dit niet alleen oubollig en voorbijgestreefd over, het is ook allemaal onnodig mistig en cryptisch. Onder de zware symboliek van tijd, macht en diktatuur is het in feite allemaal erg simpel. En zoals vaak bij dit soort boodschappen blijkt de zogenaamde ode aan de vrijheid een reaktionair bijsmaakje te hebben.
Was die achterhaalde boodschapperigheid maar het enige wat eraan schortte. Veel erger is de wanstaltige vormgeving en de rammelende struktuur. De fabel over Taxandria, verteld in een kombinatie van getekende decors en gefotografeerde personages, wordt omkaderd door een stichtelijk verhaaltje dat volledig live werd gefilmd.
Deze gewoon gefotografeerde scènes van een koningskind (Richard Kattan), zijn mentor (Julien Schoenaerts) en een vuurtorenwachter (Mueller-Stahl) zijn zo stuntelig hier lijken we wel in een slechte Oosteuropese kinderfilm uit 1956 te zijn beland dat de film meteen onherstelbare schade oploopt.
Teoretisch had “Taxandria” een hig tech huzarenstukje moeten zijn, maar wat nog het meest verbaast, is dat zelfs louter technisch de film weinig indruk maakt. De mengeling van live action, animatie en uitgeknipte personages die door de getekende decors schuiven maar lijken rond te lopen tegen slechte achtergrondprojektie, akteurs die slecht Engels praten met stemmen die niet bij hun lichaam passen, het maakt allemaal een heel rommelige indruk. Het beantwoordt vooral niet aan de eerste vereiste van een animatiefilm : een eigen koherente wereld uit één stuk voor de lens toveren.
DIKTATUUR.
Servais wordt met “Taxandria” het slachtoffer van wat hij aanklaagt. Er wordt in de loop van het verhaal voortdurend geschermd en gedreigd met dekreten : het lijkt wel een metafoor voor de multinationale co-produktie perikelen van de film. De tijd bleef niet alleen stilstaan in “Taxandria” : ook de film is een statische bedoening waarin het ritme voortdurend stokt.
Na de desastreuze première in Gent werd er in allerijl aan een nieuwe versie gewerkt. Alsof alles wat in die tien jaar scheef was gegroeid in enkele luttele maanden kon rechtgetrokken worden. De afgrijselijke syntetische popsongs werden er uitgehaald, behalve in de eindgeneriek, waarvoor de makers onze eeuwige dank verdienen.
Is er dan niets dat deugt aan de film ? Er zijn inderdaad enkele fantastische beelden die in deze laborieuze technische operatie blijven bovendrijven. Zoals de terugkerende absurde beeldenreeksen van een rij mannen met hoge hoed die half in het water staan en als een lopend vuurtje elk nieuwsje verspreiden.
Een schrale troost. Het zijn harde woorden voor Servais, maar de vraag is natuurlijk in hoeverre dit nog wel een film van Servais is ? Het produktieverhaal van deze ontspoorde film is ook het verhaal van iemand die voorheen zijn vak op een bewonderenswaardige ambachtelijke manier uitoefende en die nu een pan-Europees monsterverbond aanging waardoor zijn film kapot geproduceerd, gesubsidieerd en gedigitalizeerd werd. Zoals Taxandria onder het water zit, zo werden ook Servais’ oorspronkelijke bedoelingen bedolven onder de kompromissen, produktionele strategieën en pretenties van de Europese beeldindustrie. Hoe is het zo ver kunnen komen ?
“Met één film die daar geboren wordt, heb ik er een stuk of negen begraven, ” zuchtte Servais na de wereldpremière van zijn film. De eerste synopsis van “Taxandria” dateert al van 1975. Na een aantal bezoeken aan Oost-Europa, China en de Sovjetunie was Servais danig onder de indruk van de monsterachtige bureaukratie van de kommunistische diktaturen. “Dat heeft me geweldig geïnspireerd. De film komt nu misschien wat laat, maar diktaturen zijn er altijd. Ik heb ook de oorlog en de nazi-diktatuur meegemaakt en zal dat altijd blijven meedragen. “
Oorspronkelijk zou Servais in zijn eerste lange film de techniek gebruiken waarmee hij in “Harpya” (Gouden Palm voor de beste korte film op het festival van Cannes in 1979) met groot sukses geëxperimenteerd had. Dit procédé berust op het versmelten van gewone opnamen en animatiefilm en werd later door Agfa Gevaert gebrevetteerd als Servaisgraphie. Omdat die techniek geen realistische beweging toeliet en het resultaat onvermijdelijk zeer gestileerd was, koos Servais als inspiratie voor “Taxandria” de imaginaire wereld van de surrealistische schilder Paul Delvaux.
In die geschilderde decors zou hij geen akteurs laten rondlopen, maar wel mimespelers die hij als in een koreografie zelf zou regisseren. De kombinatie van de nieuwe techniek en de beeldentaal van Delvaux maakte de producers zenuwachtig. “Voor een film van anderhalf uur ging dat te ver. Je hebt een decor dat cinematografisch niet erg dynamisch is, zonder hoge of lage stand, maar allemaal op ooghoogte. “
SANDWICH-EFFEKT.
Omdat de producers twijfelden aan de commerciële kansen van zo’n radikale estetische keuze, liet Servais noodgedwongen zijn oorspronkelijke plannen varen. Hij was nochtans al in China kleurders gaan zoeken om de cellofaans van de Servaisgraphie in te kleuren. Rond die tijd maakten de Belgische en Franse producers ook een co-produktie-akkoord met Duitsland. De Duitse producer Heinz Bibo had net enorme investeringen gedaan in de digitale beeldmanipulatie, wat de Servaisgraphie volledig op de helling zette.
Toen de wereld van Delvaux eenmaal was afgezworen, ging Servais zelf op zoek naar een meer soepele cinematografische stijl. Hij ontwierp een drietal decors, die dan verder uitgewerkt werden door grafisch ontwerper François Schuiten. Hij zou ongeveer 250 decors tekenen.
De Servaisgraphie werd uiteindelijk alleen toegepast op de decors. Servais licht deze techniek zelf toe. “Terwijl een decor in een tekenfilmstudio gewoonlijk door één persoon wordt gemaakt, laat de Servaisgraphie toe om voor eenzelfde decor verschillende kunstenaars, en specialisten in te schakelen. We beschikten over een ploeg van 25 mensen in Gent, zowel lijntekenaars als architektuurtekenaars. Dan was er een tweede ploeg die heel sterk was in het volume geven. Vervolgens was er een finale fase van het inkleuren. “
“Servaisgraphie is een chemisch procédé. We maken een lineaire tekening gebaseerd op een schets van Schuiten. Dat wordt dan door een tweede specialist in volume gebracht. Het resultaat wordt gefotografeerd en op een cellofaan gezet, met alle grijswaarden op een doorschijnend vel. Dit gaat dan naar een tweede departement waar op een afzonderlijk blad papier de kleuren worden aangebracht. Je krijgt dus een sandwich-effekt. Door de cellofaan op de kleurtekening te leggen, krijg je een kompositie van een grote luminositeit en scherpte. We konden dit in Gent filmen als een sandwich of we konden met de twee afzonderlijke bladen naar Duitsland gaan, waar de computer de twee elementen, kleur en zwart-wit, bewerkte en dan samenvoegde. “
Vervolgens werden de gefotografeerde personages met behulp van de computer digitaal gemanipuleerd en in de tekeningen ingepast.
Je zou denken dat computeranimatie veel sneller gaat dan de Servaisgraphie. Dat dacht ook de maker, maar uiteindelijk bleek dit niet te kloppen. “Had ik de film toch in Servaisgraphie gemaakt, dan was hij twee jaar eerder klaar geweest, ” geeft Servais nu toe.
Ongeveer een jaar lang werd er met de nieuwe digitale animatietechnologie gesukkeld. Het materiaal dat soms al jaren eerder met de akteurs in Boedapest was opgenomen, werd nu via de computer in de decors geïncrusteerd. Een bijkomend probleem was ook de snelle ontwikkeling van de digitale animatie die de makers niet konden bijhouden waardoor ze voortdurend “achterhaalde” effekten moesten hermaken.
Uiteindelijk zouden er zo’n 60.000 computerbeelden aan te pas komen, een absoluut rekord. De Duitse produktiemaatschappij gebruikte “Taxandria” dan ook als een testcase om andere lukratieve opdrachten in de wacht te slepen (onder andere “The Neverending Story III”).
LOFZANG.
Servais geeft het niet onomwonden toe, maar hij verloor duidelijk al gauw de kontrole over het projekt.
“Ik ken heel weinig van computers, ik kon zelf die toestellen niet manipuleren, ik zat naast die mensen en vroeg, bijvoorbeeld, of ze die personages iets kleiner konden maken, een beetje meer naar links kadreren. Het vervelende was dat je altijd minuten moest wachten vooraleer je het resultaat zag. Eén beeld verwekken duurde aanvankelijk zes minuten, soms werkten we met meer dan twintig lagen op één beeldje, je kan zelf uitrekenen hoe tijdrovend dit was. “
Servais heeft zoveel moeten delegeren dat het bijna een wonder is dat je nog af en toe zijn stempel kunt herkennen. De live action werd officieel door de Duitse regisseur Bernard Sinke verzorgd, maar ook uitvoerend producent Dominique Standaert en de Amerikaanse script-doctor Frank Daniel staken de handen uit de mouwen. Terwijl er dan weer een Engelse regisseur werd ingeschakeld om de akteurs tegen een later door de computer in te vullen witte achtergrond te regisseren.
“Taxandria” is inmiddels niet langer een film, maar een prestigezaak voor de Europese beeldindustrie, waar ook de Vlaamse kultuur krampachtig moet van meegenieten. Toen kultuurminister Hugo Weckx (CVP) op het festival van Brussel de eerste vertoning van de “nieuwe” montage introduceerde, kregen we er gratis een triomfantelijke lofzang bij.
Toen de prent op het festival van Gent werd vertoond, wist iedereen meteen te zeggen dat “Taxandria” onmogelijk een distributeur zou vinden. Gelukkig hadden de heer en mevrouw Albert Bert van de Kinepolis groep het toch wel een schone film gevonden, waardoor “Taxandria” uiteindelijk door Kinepolis wordt verdeeld en vanaf deze week dan toch debioskoop haalt. Kinepolis is inderdaad wellicht de enige die commercieel nog kan redden wat er te redden valt. Niet alleen kunnen ze dankzij hun zalenpark de carrière van de film zo lang rekken als hen belieft. De groep heeft vooral ook een strategie opgezet om er de scholen massaal op af te sturen. Tja, om niet naar een vervelende les te moeten zijn scholieren natuurlijk tot alles bereid. Zelfs om naar “Taxandria” te gaan kijken.
Patrick Duynslaegher
“Taxandria” : bedolven onder de kompromissen en pretenties van de Europese beeldindustrie.
Raoul Servais : “Met één film die daar geboren wordt, heb ik er een stuk of negen verloren. “