Definitieve biografieën van een legendarische Britse regisseur en een Amerikaanse icoon : David Lean en Clint Eastwood.

Dankzij Kevin Brownlow krijgt de in 1991 overleden David Lean de biografie die hij verdient. Brownlows boek, een turf van achthonderd pagina’s met schitterende illustraties in kleur en zwart-wit, is even massief, meticuleus en ambitieus als de superproducties waaraan de Britse regisseur zijn wereldfaam dankt. Het is geschreven met een ernst die doorgaans voorbehouden blijft voor politici of literatoren. Alleen al aan Leans grootste triomf, de intelligente spektakelfilm ?Lawrence of Arabia?, besteedt Brownlow ruim honderd pagina’s.

Brownlow is ook niet de eerste de beste. De research en analyse van deze Britse filmhistoricus in het domein van de stille film is baanbrekend. Hij is niet alleen de auteur van enkele van de beste studies over de beginjaren van de film ( ?The Parade’s Gone By? ; ?The War, the West and the Wilderness?), maar ook de maker van schitterende documentaire series over Hollywood, Chaplin, Buster Keaton, Harold Lloyd en de man achter de opmerkelijke restauratie van ?Napoleon? van Abel Gance.

Ofschoon Lean zijn debuut maakte toen de geluidsfilm al lang tot het verleden behoorde, bezitten zijn films de sterke picturale kwaliteiten die we met de vroegste periode van de filmkunst blijven associëren. Zijn beelden lijken als het ware in het celluloid gegraveerd. Het is ongetwijfeld die eigenschap die Brownlow zo onweerstaanbaar moet vinden in Leans werk, dat hij overigens met de groots mogelijke objectiviteit evalueert. En natuurlijk ook de bezetenheid van Lean, een man wiens leven volledig in dienst stond van de film, net als de heroïsche pioniers die soms hun leven veil hadden om hun dromen verfilmd te krijgen.

Lean (1908) maakte relatief weinig films, zestien in 42 jaar. De laatste jaren trouwens met almaar grotere tussenpozen. Ze brachten hem samen wel 27 Oscars op en 56 nominaties. Brownlow reconstruceert heel gedetailleerd het moeizame productieproces van de latere epische films, maar hij besteedt evenveel aandacht aan de eerste, meer bescheiden fase van Leans carrière.

Het definitieve verslag van het leven van deze filmmaker leest dan ook als een kroniek van zestig jaar Britse cinema. Een carrière die in de jaren veertig begint met de samenwerking met Noel Coward (vier films), een eerste hoge piek bereikt met twee Dickens-verfilmingen (?Great Expectations? en ?Oliver Twist?), vanaf de late jaren vijftig een spectaculaire internationale bekroning kent om afgerond te worden met een E.M. Foster verfilming (?A Passage to India?).

HIJ BLEEF EEN CUTTER

Op zijn achtentwintigste was Lean de best betaalde monteur van Engeland, een meester van de moviola, bijgestaan door vier assistenten tijdens het knip- en plakwerk dat uiteindelijk vorm geeft aan wat we in de bioscoop voorgeschoteld krijgen. Ook toen hij tot regisseur promoveerde, bleef hij in hart en ziel een cutter. Hij voelde zich het gelukkigst in de montagekamer waar hij zijn kunstjes tot in de grootste finesse kon ontplooien. ?Een of twee beeldjes kunnen een wezenlijk verschil maken,? was zijn devies. Het was dit feilloze gevoel voor de juiste cut die zijn meest memorabele cinematografische effecten opleverde. Hij wist daarbij op een verbluffende manier het contrast uit te spelen tussen de verschillende beeldgroottes. Het beroemdste voorbeeld daarvan is de close-up van Peter O’Toole (in ?Lawrence of Arabia?) die een lucifertje uitblaast, gevolgd door een onmetelijk beeld van een zonsopgang in de woestijn. (?I think it’s the cut I’m most proud of in anything I’ve done.?)

En bestaat er in de naoorlogse cinema een beter gesneden scène als deze in ?Ryan’s Daughter? waarin Christopher Jones in een Ierse kroeg in shell shock raakt, onder de tafel duikt en zich weer in de loopgraven waant ?

Via honderden getuigenissen beschrijft Brownlow nauwgezet de sfeer en stemming op de sets. De regisseur gedroeg zich vooral in de latere superproducties als een goddelijke bevelhebber. Medewerkers beschrijven hem steevast als koud, correct, uitermate Engels en gereserveerd. De man die een van de mooiste films maakte over het stiff upper lip syndroom ?Brief Encounter? verborg ook zelf zijn gevoelens en was zeer zuinig met complimentjes. Acteurs werden betaald om een job te doen, niet om door de regisseur verwend te worden. Een onervaren Peter O’Toole was zo in de war door Leans onverschilligheid dat hij deze houding voor misprijzen nam, dacht dat hij incompetent was en serieus overwoog om uit de film te stappen.

Lean ging zo op in zijn werk dat hij alle tijdsbesef verloor. Bij het bepalen van een rijopname in ?Lawrence? stond de regisseur met het arendsprofiel soms drie kwartier lang door de beeldzoeker te staren, terwijl rond hem een crew van honderd man stond te wachten. Anders dan zijn beroemde landgenoot Alfred Hitchcock, die de hele film in zijn hoofd had en de opnamen als een noodzakelijk kwaad beschouwde, overschouwdeLean zijn overweldigende natuurlijke decors als een generaal die het slagveld contempleert. Het liefst omringde hij zich met medewerkers die zijn obsessie voor het filmmedium deelden, ?dedicated maniacs?. De opnamen van ?Ryan’s Daughter?, opgezet als een kleine film, sleepten dan ook 52 weken aan. Robert Mitchum was één van die acteurs die het op zijn heupen kreeg van Leans geniaal perfectionisme. Hij vergeleek het werken voor David Lean met ?het bouwen van de Taj Mahal met tandenstokers.?

De meester duldde geen kritiek of tegenspraak, en eiste totale controle over zijn films. Een van de redenen waarom hij slechts met de grootste tegenzin ?second unit? regisseurs gedoogde. Omwille van zijn perfectionistische werkmethoden geraakte hij voortdurend in de clinch met wat hij smalend de money people noemde. Tijdens officieel eerbetoon liet hij geen kans voorbijgaan om tycoons als Sam Spiegel of Dino De Laurentiis door het slijk te halen. ?Het wordt tijd dat wij filmmakers ons verenigen en komaf maken met de oplichters, al die producers met hun handen in onze zakken.?

NA HET DEBACLE

Hoewel honderd procent toegewijd aan de film die hij aan het maken was, en in de ogen van de buitenwereld een kille, ondoorgrondelijke en wat hautaine persoon, komt Lean uit sommige getuigenissen ook te voorschijn als een hartstochtelijk man die ook tussen de moeizame opnamen door de tijd en energie vond voor een passionele verhouding. Gebrek aan energie en moeheid schreef hij trouwens toe aan een gemis aan seks iets wat hem klaarblijkelijk zelden overkwam. Lean was zes keer getrouwd, maar zelfs voor zijn intimi bleef hij doorgaans een koele kikker. Brownlow suggereert dat zijn problematische relaties met zijn zoon, zijn broer en zijn echtgenotes hun oorsprong hebben in zijn opvoeding in een beproefd Quakers-gezin in een middle class buurt in een Londense buitenwijk. Eén van zijn ex-en was de actrice Ann Todd die het raar vond ?dat een kunstenaar van zijn kaliber zo weinig voelde voor mensen.?

Tijdens de opname van ?Lawrence? in Jordanië werd hij verliefd op de continuity girl Barbara Cole ze bleven zeven jaar bij elkaar. Lean beweerde dat hij er zich zonder Barbara nooit had doorheen geslagen.

Toen hij in Hollywood collega George Stevens uit de nood hielp met de ontspoorde opname van ?The Greatest Story Ever Told?, schreef hij Barbara hoe eenzaam en gekooid hij zich voelde, en dat seks hem de enige bevrijding leek. ?In a certain way it’s the only method of communication with another human being.?

Het boek krioelt ook van de weetjes die appelleren aan de trivia-liefhebber die zelfs in de meest serieuze filmfan schuilt : bijvoorbeeld dat Alain Delon producer Sam Spiegels eerst keuze was voor de titelrol in ?Lawrence of Arabia? ; dat oorspronkelijk Orson Welles werd aangezocht voor de hoofdrol én regie van ?Bridge on the River Kwai? ; dat Jane Fonda er naast greep voor de rol van Lara in ?Doctor Zhivago? ( Julie Christie kreeg de rol) ; dat Kevin Costner overwogen werd als standby regisseur van ?Nostromo? mocht Lean tijdens de opnamen bezwijken.

Deze Joseph Conrad verfilming kwam er nooit. Ze is samen met ?Gandhi? (later pompeus geregisseerd door Richard Attenborough) en een tweedelige film die het ware verhaal van de muiterij op de Bounty zou vertellen, één van de afgesprongen projecten in de carrière van Lean waar Brownlow dieper op ingaat.

Een van de merkwaardigste passages in zijn boek is de uitvoerige beschrijving van hoe verslagen Lean zich voelde na het debâcle van ?Ryan’s Daughter? (1970). Niet alleen liet het publiek het afweten, de film werd ook neergesabeld door de kritiek. Lean die al lang niet meer naar de bioscoop ging, voelde zich vervreemd van de smaak van het publiek.

Het meest pijnlijke van alles was zijn confrontatie met de Newyorkse filmkritiek in het Algonquin hotel. De critici hadden hem uitgenodigd voor een gezellige babbel, maar het ontaardde in een soort tribunaal waar Lean zich moest verantwoorden.

Uiteindelijk zuchtte Lean : ?Jullie zullen pas tevreden zijn als ik een film maak in 16 mm in zwart-wit?. Waarop Pauline Kael van ?The New Yorker? die de aanval leidde, sneerde : ?We’ll give you colour.?

Een van de aanwezigen bij dit incident was ?Time? recensent Richard Schickel, nu de auteur van een uitstekende biografie van Clint Eastwood.

Je zou al over veel fantasie moeten beschikken om enige verwantschap te ontdekken in het werk van Eastwood en Lean, behalve dan dat in beide gevallen het onbegrip van de media verstrekkende gevolgen had voor hun carrière.

EEN ECHTE STER

Het slechte onthaal van ?Ryan’s Daughter? was desastreus voor Lean : het zou veertien jaar duren vooraleer hij weer een nieuwe en gezien zijn hoge leeftijd ultieme film kon maken. In het geval van Eastwood verhinderden de vijandige reacties van de gezaghebbende pers jarenlang dat zijn werk als acteur en regisseur de serieuze aandacht kreeg die het verdiende. Want er is één ding waar zelfs de Eastwood-hater niet omheen kan : weinig carrières zijn zo fenomenaal. Begonnen bij de televisie en dan via de omweg van de Italiaanse spaghetti-western opgeklauterd tot Amerikaanse superactiester. Jarenlang denigrerend afgedaan als een cowboyster, later verguisd als een fascistische flik en domme revolverheld, is het tij nu volledig gekeerd : met zijn Oscar-triomf voor ?Unforgiven? (1992), zijn Irving Thalberg-onderscheiding twee jaar later en zijn Life Achievement Award van het American Film Institute in 1996 is Eastwood nu een van de meest gerespecteerde figuren uit de Amerikaanse filmindustrie.

Eastwood (1930) is bovenal ook een echte ster. Een van de kenmerken van de echte ster is dat het publiek het personage dat ze spelen verwart met hun echte persoon. Zo is er bij Eastwood altijd het vage vermoeden dat hij ook in werkelijkheid wel met een.44 Magnum door het leven gaat.

Zijn films voeden zijn imago en vice versa. Wie Eastwood zegt, denkt : easygoing, ongecompliceerd mannelijk, zwijgzaam. ?Cool under fire? zo vat Schickel het raak samen.

Zonder dat hij er iets voor moet doen, straalt Eastwood een mythische kwaliteit uit. Wie hem ontmoet is danig onder de indruk, precies omdat het allemaal zo moeiteloos lijkt. Ik heb hem ooit geïnterviewd in Cannes en dat was toch iets anders dan met Schwarzenegger, Stallone of Harrison Ford praten. Zelfs al was Eastwood er voor de promotie van ?Bird?, nooit kreeg je het gevoel dat hij iets aan het verkopen was. Hij had een soort onverstoorbare présence, die in het licht van het Cannes-circus bijna onwezenlijk leek. De ongedwongen manier waarop hij omgaat met zijn ?celebrity? status, is ook iets wat Schickel van nabij heeft geobserveerd.

Een serieuze biografie is meer dan welkom wat er tot nog toe over Eastwood is gepubliceerd is veelal aan de oppervlakkige kant. Het enige degelijke boek schiet kritisch tekort, want uitgegeven in samenwerking met Eastwoods productiemaatschappij Malpaso. Bovendien eindigde het in 1990. Het boek van Schickel is tegelijk een doorwrocht levensverhaal, een scherpzinnige analyse van een Amerikaanse legende, maar ook een persoonlijke ontleding van het Eastwood fenomeen.

ONGELIJK WERK

De auteur, een leeftijdsgenoot van gelijkaardige komaf, identificeert zich met zijn onderwerp. Hij leerde Eastwood in 1977 persoonlijk kennen, beschrijft in de proloog zijn vriendschap met Clint en vermeldt gretig in welk restaurant of hamburgertent in Los Angeles ze samen gingen lunchen. Een zekere vooringenomenheid is Schickel dus niet vreemd, maar hij legt tenminste meteen zijn kaarten op tafel. Zijn verering voor de ster blijkt ook uit hoe hij in het enige noemenswaardige schandaal in diens carrière (de alimentatieclaim van de in ongenade gevallen vriendin en actrice Sondra Locke), partij trekt voor Eastwood.

Erger is hoe hij zich in allerlei bochten wringt om zelfs de meest banale prent van of met Eastwood allerlei kwaliteiten toe te dichten. Want, de betekenis van Eastwood als Amerikaans icoon mag dan buiten kijf staan, zijn werk is bijzonder ongelijk. Voor elke ?Tightrope? of ?Unforgiven? moet je er ook ?The Eiger Sanction? of ?Pink Cadillac? bijnemen.

Terwijl het eventueel nog te begrijpen valt dat ?The Bridges of Madison County? zijn fervente bewonderaars telt, is het moeilijk te geloven dat de apenstreken uit ?Every Which Way But Loose? en ?Any Which Way You Can? genade vinden in de ogen van iemand die Eastwood ernstig neemt.

Misschien zijn die overdrijvingen begrijpelijk als we weten tegen welke vooroordelen Schickel moest oproeien. Toen hij in 1978 een omslagverhaal over Eastwood wou schrijven voor ?Time? magazine, moest Clint noodgedwongen de kaft delen met Burt Reynolds, zo bang was de hoofdredactie om verdacht te worden deze populaire ster te bewonderen.

De anti-Eastwood brigade kreeg vooral munitie door de controverse rond ?Dirty Harry? (1971), beschuldigd van fascisme in een periode toen allerlei anti-autoritaire gevoelens aanleiding gaven tot goedkoop moraliseren. Schickel bekent dat ook hij aanvankelijk op zijn hoede was, ofschoon niet zo openlijk vijandig als de meeste van zijn collega’s.

Eastwood, een man van weinig woorden, ziet zich zelf graag als een eenvoudige, rechtlijnige held. Als filmmaker én als acteur vertrouwt hij op zijn instincten. Hij zal zelf de laatste zijn om de onderliggende complexiteit van zijn persoon en legende naar voren te schuiven. Schickel gaat echter wel op zoek naar de ambiguïteit van zijn filmprésence. Hij ziet de ironische bespiegeling van de natuur van heroïsme, mythe en mannelijkheid als de rode draad door zijn oeuvre. En aarzelt niet om in één adem de genrefilms van Eastwood subversief te noemen omdat ze een eenzaamheid en een rebelse mensenschuwheid tonen die radikaler is dan om het even welke film geliefd bij een groot publiek.

Het fascinerende aan Eastwood is hoe hij het klaarspeelde om zich niet te laten afremmen door de limieten die anderen voor hem hadden vastgelegd. Vanaf de jaren zeventig voel je hoe hij de verwachtingen die door zijn sterrencultus worden geschapen en de conventies van de filmgenres waarin hij werkt, tot het uiterste op de proef stelt. Met een film als ?Thunderbolt and Lightfoot? bewees hij dat hij als acteur subtieler en grappiger was dan de meesten wilden toegeven. In de thriller ?Tightrope? ondermijnde hij zijn eigen imago op een radicale manier, zoals geen enkele ster van zijn envergure het ooit had gewaagd. Tegelijkertijd was hij ook achter de camera gaan postvatten. Vanaf ?The Outlaw Josey Wales? bewees hij behalve louter vakmanschap ook over een reëel regietalent te beschikken en het lef om veel ambitieuzere films te maken dan hij zijn fans of geldschieters verschuldigd is.

Zeldzaam zijn de sterren die zo lang aan de top stonden, zo sluw hun carrière uitbouwden en niet in de valstrik van de auto-parodie sukkelden.

Patrick Duynslaegher

Kevin Brownlow, ?David Lean. A Biography?, St. Martin’s Press, New York, 810 blz.Richard Schickel, ?Clint Eastwood. A Biography?, Alfred A. Knopf, New York, 558 blz.

Clint Eastwood : Een man van weinig woorden.

David Lean bij de opnames van Ryan’s Daughter : Een of twee beeldjes kunnen een wezenlijk verschil maken.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content