De nieuwste Woody Allen telt meer scheldkanonnades dan one- liners. Rancune en bitterheid zijn troef in “Deconstructing Harry”.
” Le nouveau Woody Allen est arrivé”, en we zullen het geweten hebben! Het lofconcert komt me nu al de oren uit. De Franse aanhef van dit stuk is zeker niet toevallig, want het is vooral in Frankrijk dat de Allen-hysterie alarmerende afmetingen aanneemt. Een van de onhebbelijkheden die daarmee gepaard gaat, is dat de New Yorkse neuroot door zijn dwepers bij de voornaam wordt genoemd. Terwijl het nooit bij iemand zou opkomen om het stelselmatig over Francis, Marty of Steven te hebben, is het onder Franstaligen steevast Woody van hier en Woody van ginder. Alsof al deze kwijlende scribenten kind aan huis zijn bij hun idool uit de Upper East Side.
Die hele Woody-verafgoding heeft ook iets gênant masochistisch. Of is het de fans misschien ontgaan met welke hatelijke boosaardigheid de bewonderde meester hen in “Stardust Memories” de mantel uitveegde?
Het anders toch wel zeer lezenswaardige Les Inrockuptibles geeft perfect de toon aan van het onkritische onthaal van “Deconstructing Harry”. De loyale supporter van dienst begint de lofrede van deze film, die zogezegd een resumé is van het hele oeuvre van de cineast, met de ontroerende bekentenis dat Woody tot geen middelmatigheid in staat is: er zijn de lichte Woody’s, de ernstige Woody’s, de goede Woody’s en de grote Woody’s.
Mijn indeling van het werk van Allen ziet er wel enigszins anders uit. Mediocriteit is meestal troef bij deze profeet van de pseudo-intellectuele middlebrow incrowd. En wanneer zijn films niet middelmatig zijn, zijn ze irriterend, onuitstaanbaar kunstmatig, narcistisch en repetitief. Oké, Allen heeft natuurlijk een zeker komisch talent, maar het wordt door zijn aanhang buiten alle proporties opgeblazen. Bovendien is dit talent dan nog een kwestie van smaak en affiniteit: het gaat om een vorm van joodse humor waar niet iedereen kan om lachen, maar wee de onverlaat die dit ook durft te opperen. Dan raak je aan de heiligste koe van filmland, wat nog erger is dan Wim Wenders een onverbeterlijke zeurkous vinden of de nieuwste Dominique Deruddere toch maar plattekes. Dit is geen mening meer, dit is blasfemie. Oh Woody!
ZELFVERHEERLIJKING
Even lijkt het erop dat “Deconstructing Harry” wat minder schijnheilig zal worden dan de vorige films, sinds zijn in de pers breed uitgesmeerde scheiding van vriendin Mia Farrow nadat ze hem had betrapt op seks met een van haar talrijke pleegkinderen, Soon-Yi. (Voormalige vriendin die inmiddels Allens schoonmoeder werd, gezien Allen en Soon-Yi onlangs trouwden.)
De film die Allen meteen na dit schandaal maakte, “Husbands andWives”, blijft waarschijnlijk zijn meest schaamteloze zelfverheerlijking na de ook in de media uitgevochten privé-oorlog. Daarbij kwam het tot aantijgingen van pedofiele incest en er volgden verschillende processen over de voogdij van een eigen kind en twee geadopteerde kinderen.
In “Deconstructing Harry” speelt Allen zelf de rol van de walgelijke Harry Block, een succesvolle joodse romanschrijver. Block maakt de vrouwen in zijn leven belachelijk en bedriegt ze, om dan alles wat hij over hen te weten komt, de meest intieme details incluis, nauwelijks verhuld in zijn verhalen te verwerken.
De film begint met een woedende ex die bij hem binnenvalt nadat ze gelezen heeft hoe hij hun relatie in zijn fictie heeft verdraaid. De hele film is een defilé van verontwaardigde, misbruikte en verraden echtgenotes en vriendinnen, dit terwijl Block ook voor het eerst in zijn leven met schrijverskramp worstelt ( Writer’s Block in het Engels, vandaar). De film beweegt op een vrije manier heen en weer tussen de fictieve versies van allerlei relatieperikelen en wat er volgens de betrokkenen echt is gebeurd.
Om er toch enige structuur aan te geven, grijpt Allen terug naar het narratief motief uit “Wilde Aardbeien” van zijn idool Ingmar Bergman. Daarin reist een oude professor naar de universiteitsstad Lund om een eretitel in ontvangst te nemen. Tijdens het mijmeren onderweg ziet hij de mislukking van zijn liefdeloos leven onder ogen. Hier is het Harry Block die naar zijn alma mater reist om er een onderscheiding te krijgen en wanhopig probeert iemand te vinden die hem wil vergezellen.
Het is trouwens niet de enige schertsende verwijzing naar de beteuterde Zweed – er is zelfs een scène waarin Pietje de Dood (zie “Het Zevende Zegel”) per vergissing komt aankloppen aan het appartement waar de jonge Block met een van zijn veroveringen in de weer is.
De toon van “Deconstructing Harry” is bitter en rancuneus. Voor het eerst speelt Allen een man die vloekt, tiert en obsceniteiten uitkraamt. Dit keer lijken zijn oneliners meer op scheldkanonnades. Vrouwen zijn er alleen om hem seksueel te bevredigen: het ontvangen van een blow job is voor Harry kennelijk nog een grotere obsessie dan voor Bill Clinton.
Na al die rollen waarin hij zelf altijd het geweten, de onberispelijke culturele smaak en de morele superioriteit mag incarneren, zou je denken dat Allen eindelijk een beetje aan zelfkritiek doet. Zijn Harry Block is ongetwijfeld een egocentrisch monster en de schrijver-regisseur-hoofdrolspeler laat er geen misverstand over bestaan hoe goed hij op Harry lijkt. Maar de autokritische dimensie van deze bekentenisfilm is slechts schijn. Want ook dit mea culpa verandert uiteindelijk in een rechtvaardiging: de ware kunstenaar (Woody Allen dus) heeft geen andere keuze dan in het echte leven een onbetrouwbare engerd te zijn. Wie zo geniaal is als hij, moet wel immoreel zijn, is zowat de teneur van het pseudo-diepzinnig babbelconcert.
AANTREKKELIJKE VROUWEN
Aan het einde blijkt dit zogezegd ontluisterend zelfportret even berekend als de vroegere zelfverheerlijkingen. Het is alsof de hypernarcistische Allen uiteindelijk een onderscheiding wil voor zijn heroïsch afzien in de omgang met de andere sekse. Nog altijd dwingt hij op een pathetische en onoprechte manier de liefde van de toeschouwer af voor zijn schrale figuur.
Het is zeker niet de zelfspot die overheerst. Vooral op het vlak van de romantische veroveringen en ingebeelde erotische uitstraling, lijdt Allen nu aan een vorm van zelfbegoocheling die psychotische vormen begint aan te nemen. In “Deconstructing Harry” mogen een aantal van de meest aantrekkelijke en sexy vrouwen uit de Amerikaanse cinema opdraven ( Elisabeth Shue, Judy Davis, Amy Irving, Kirstie Alley, Hazelle Goodman, Demi Moore) en één voor één vallen ze allemaal voor de onweerstaanbare charme en seksuele aantrekkingskracht van een klein, opgewonden, bleek, verschrompeld en slechtgekleed mannetje van eenenzestig.
Wat grappig bedoeld is, is nu veeleer griezelig. Wanneer hij wegens de ontvoering van zijn zoontje een nachtje achter de tralies belandt, drukt Allen tot twee keer toe zijn angst uit om gesodomiseerd te worden (zou het er echt zo wanhopig toegaan in de Amerikaanse gevangenissen?). Sinds hij ons in “Shadows and Fog” meende te moeten trakteren op een tafereel waarin Jodie Foster aan zijn tepels zuigt, kan Allen maar niet genoeg krijgen van bedscènes met zijn tegenspeelsters. Die moeten ofwel blind ofwel uitzonderlijk moedig zijn om dit aan te kunnen.
Toegegeven, naast de afgezaagde grappen en het bekende existentialistisch gezwets, telt “Deconstructing Harry” een aantal goede gags, waarvan één wonder boven wonder zelfs filmisch geïnspireerd is: Robin Williams als een acteur die plotseling ook in het echte leven onscherp wordt.
En Allens afrekening met zijn joodse roots is ongelofelijk hard en agressief. Eerst is er Demi Moore als een vreugdeloze superjoodse echtgenote, die nog snel haar gebeden zegt vooraleer ze haar man pijpt. Dan is er Harry’s bezoekje aan zijn zuster die getrouwd is met een fanatieke zionist en zwaar gebukt gaat onder haar strenge godsdienst.
Terwijl de reputatie van Allen als komiek een kwestie is van persoonlijke smaak, is zijn reputatie van groot filmmaker een cinefiele dwaling van formaat. De hardnekkigheid waarmee die mythe wordt verdedigd, maakt hem zelfs tot de meest overschatte cineast van de twintigste eeuw.
Allen heeft inderdaad zijn lievelingsthema’s en favoriete obsessies maar totaal geen cinematografische visie of sensibiliteit. De zogeheten typische Woody Allen-stijl heeft nauwelijks iets met cinema te maken, maar alles met zijn verleden als stand-up comedian in Amerikaanse nightclubs. De cinema van Woody Allen bestaat in essentie uit het fotograferen van taterende individuen. David Thomson slaat de spijker op de kop als hij in “A Biographical Dictionary of Film” schrijft dat je bij zijn films het gevoel krijgt gevangen te zitten in een lift met lieden die te veel praten. Allen blijft altijd iemand die woordgrappen verkoopt, als acteur stelt hij niets voor. De andere acteurs in zijn films zijn geen echte mensen, zelfs geen personages, maar bespottelijke stereotypes en slijters van wisecracks.
GEEN ORIGINALITEIT
De visuele bijdrage in zijn films komt steevast van zijn vaste fotografieleiders. Je kan zelfs aan de hand van wie achter de camera stond, de periodes in het werk van Woody Allen onderscheiden: Gordon Willis was de eerste die vanaf “Annie Hall” enige visuele allure aan zijn relatiekluchten gaf; daarna kwam er de beige periode met de asceet Sven Nykvist (ooit Bergmans vaste medewerker); sinds “Hanna and her Sisters” uit 1986 mag de sensuele Italiaan Carlo Di Palma zich met het beeld bezighouden.
Dat levert occasioneel mooie plaatjes op, maar telkens als Woody Allen puur cinematografisch uit de hoek probeert te komen, is het resultaat onnozel tot rampzalig: in het beste geval levert het een ongewild grappige pastiche op van Bergmaniaanse stilering (“Interiors”), in het slechtste geval krijgen we de incoherente Felliniaanse beeldenslierten uit “Stardust Memories” (“Otto e mezzo” achterna) of het pijnlijk geflirt met Duitse expressionistische beklemming in “Shadows and Fog”. Om nog maar te zwijgen van “Husbands and Wives”, waarin de toeschouwer zeeziek werd van de hypernerveuze almaar bewegende camera, volgens Allen de aangewezen dissonante manier voor dit verslag van een chaotische huwelijkscrisis.
Ook in “Deconstructing Harry” zoekt Allen krampachtig naar een cameravoering en montage die bij het onderwerp passen en probeert hij in zijn mise-en-scène visuele equivalenten te vinden voor de verbale en orale uitbarstingen van Harry. De rauwe emotionele openhartigheid wordt hier vertaald in jump cuts, bewust onzorgvuldig aan elkaar gehechte beelden, scènes die snel na elkaar worden herhaald en meer van dat fraais.
En wat gedacht van de lachwekkende poging om met zijn voorlaatste film “Everyone says I Love You” een moderne musical te maken, met als “origineel” idee dat geen van de betrokkenen ook maar een beetje kan zingen. Trouwens voor wie het predikaat originaliteit toch zo belangrijk vindt: Peter Bogdanovich deed het hem in 1975 al voor in de onderschatte Cole Porter-hommage “At Long Last Love”.
Het gebeurt trouwens wel meer dat Allen zijn ideeën ergens anders haalt: is het niet Bergman, dan is het Fellini, is het niet Tsjechov (“September”), dan is het Arthur Miller (de zwaarwichtige moraliserende trauma’s in “Crimes and Misdemeanors”). En in zijn laatste opus haalde Allen duidelijk de mosterd bij Philip Roth, die het al vaker had over de dubbelzinnige relatie tussen realiteit en fictie, maar dan veel brutaler en verontrustender.
Niet dat de Allen-maniakken daar graten zullen in zien, voor hen klinkt het jatten, net als het geleuter en het gekakel als hemelse muziek in de oren.
“Deconstructing Harry” loopt vanaf 18/2 in de bioscoop.
Patrick Duynslaegher