Kwaliteit was troef op het filmfeest in Cannes. Zelfs de Franse films vielen mee. Niet alle goden zijn supersterren, zo bleek.
OP het grote festival dat het hele mediacircus op de been brengt, worden ?nauwelijks? 87 films vertoond (verdeeld over diverse secties), terwijl op de ?Marché du Film? meer dan duizend films te grabbel worden gegooid de helft daarvan vertoond in privézaaltjes. Een handeltje dat honderden producers, regisseurs, verkopers, kopers, agenten en dealers van allerlei slag trekt. Overal op de Croisette zie je haastige filmindustrie-types met mobilofoons tegen de oren gedrukt en ze zijn echt niet geïnteresseerd in de Roemeense film in competitie. Veeleer in de presales voor Korea of Spanje van films die nog moeten gemaakt worden en in veel gevallen nooit het projectielicht zullen zien of meestal meteen worden doorverkocht op video.
De onverdeelde aandacht van de zowat vierduizend journalisten gaat echter naar het competitief hoofdprogramma, naar de films waarvoor de sterren de fameuse rode loper van het festivalpaleis moeten oplopen. ?Faire les marches? is in de ogen van de Franse scribenten zowat het hoogste wat je op deze aarde kunt bereiken. Er was op deze 49ste editie van ?Le Festival International du Film? misschien wel een schrijnend tekort aan supersterren, en ook enige verwarring rond beroemdheden met gelijkluidende familienamen : Mike Leigh en Jennifer Jason Leigh, Spike Lee en Gong Li. De grootste namen Elizabeth Taylor, Dustin Hoffman, Cher, Mick Jagger waren niet naar de Riviera afgezakt om hun nieuwe films te tonen, maar om zichzelf of de goede zaak te promoten. Maar in Frankrijk zijn het de filmmakers zelf die als goden aanbeden worden tenminste voor twaalf dagen lang toch.
Eén van die lievelingen van de internationale cinefilie is Lars Von Trier. De Deense regisseur van ?Element of Crime? en ?Europa? lijdt aan claustrofobie, neemt dus nooit het vliegtuig en was bijgevolg per trein naar Cannes vertrokken. In Duitsland maakte hij echter al rechtsomkeer zijn reisangst werd hem te machtig.
Zijn nieuwste, Engelstalige film ?Breaking the Waves? (Grand Prix van de jury voorgezeten door Francis Ford Coppola) zorgde echter voor het mirakel van Cannes : een diep religieus, stuurs melodrama dat zelfs misschien zelfs vooral de toeschouwer die aan zulke zaken een broertje dood heeft, in opperste verrukking bracht. Sinds de grote meesterwerken van zijn landgenoot Carl T. Dreyer, is er waarschijnlijk geen film meer geweest die zo intens cinematografisch diep in de ziel van de personages tuurt. Al is de hypnotiserende visuele stijl van Von Trier radicaal verschillend van de regisseur van ?Ordet? en ?La Passion de Jeanne d’Arc?.
LEF.
?Breaking the Waves? speelt in een strenge van de buitenwereld geïsoleerde Schotse gemeenschap in de jaren zeventig en tekent de kroniek van absolute liefde, opoffering en (absurd) geloof in het goede tegen alle redelijkheid in. Die idealen worden allemaal op een zalige manier geïncarneerd door Bess, fenomenaal vertolkt door Emily Watson, de 29-jarige actrice van de Royal Shakespeare Company die hiermee haar filmdebuut maakt.
Bess is een onschuldige jonge vrouw die in de lokale kerk de vloeren schrobt en ook gelooft dat ze met god kan praten. Ze trouwt met een outsider, Jan, een arbeider op een booreiland. Haar liefde wordt zwaar op de proef gesteld wanneer Jan ten gevolge van een ongeval wordt verlamd. De ene wending is al noodlottiger dan de andere, maar Von Trier houdt de toeschouwer in zijn ijzeren greep en stuurt zijn film telkens een verrassende richting uit. Het hele drama wordt door Robby Muller magistraal gefotografeerd. De parti pris om deze Cinemascopefilm volledig met de handcamera te draaien, was riskant, maar zorgt uiteindelijk voor een bedwelmende visuele spanning.
Bess’ kruisweg is keurig onderverdeeld in hoofdstukken, die telkens worden voorafgegaan door verpletterende beelden van landschappen die afstand nemen van het huiselijk drama en op muziek van de desbetreffende periode zijn gezet, van Leonard Cohen tot Elton John.
Kan cinema nog subversief zijn aan het eind van de twintigste eeuw ? Jawel, tenminste als de man achter de camera David Cronenberg heet. Zijn terminaal akelige ?Crash? is voor de jaren negentig wat ?Weekend? van Jean-Luc Godard voor de jaren zestig betekende. Cronenberg was naar de Azurenkust gekomen voor de Grand Prix. Nee, niet die van Cannes, wel die van Monaco. (Hij kreeg op het festival alleen maar een troostprijs voor lef en originaliteit) De Canadese regisseur, in zijn vrije uren een race-car freak en verzamelaar van oude automobielen, kan zijn obsessies naar hartelust uitleven in zijn verfilming van de cult-roman van J.G. Ballard.
James Spader en Deborah Unger spelen een echtpaar op zoek naar erotische sensaties en wisselende partners. Nadat Spader tegen de auto van Holly Hunter gebotst is waarbij haar echtgenoot om het leven komt voelen ze zich onweerstaanbaar aangetrokken tot elkaar en geraken ze nog enkel opgewonden door de associatie tussen seks en auto-ongevallen. Een vierde personage is de ceremoniemeester bij de autodestructieve rituelen. Deze Vaughan ( Elias Koteas) is een man die met zijn opgelopen verwondingen en littekens loopt te pronken en voor een geil publiek crashes van beroemdheden ( James Dean, Jane Mansfield) reconstrueert.
Cronenberg fotografeert dit verwrongen spektakel in een betonnen jungle van snelwegen waarin de auto’s rare insecten lijken, metalen monsters die de metamorfose tussen mens en machine aankondigen. Zodoende wordt ?Crash? een vermetele allegorie over de transformatie van vlees in metaal, van angst in begeerte. Cronenberg is tegelijk een moderne Bosch en een visionair talent. Hij voert de toeschouwer binnen in duistere gebieden, waar het lang niet altijd aangenaam toeven is. Zijn monomaan geobsedeerde karakters gaan steeds verder in het uitleven van hun stoutste fantasieën, een beetje zoals de minnaars in ?L’Empire des Sens?, de film van Nagisa Oshima die een gelijkaardige repetitieve dramatische curve bezit. Wat het provocerende ?Crash? zo krachtig maakt, is de sublieme tegendraadse stijl : deze film over snelle wagens en gevaarlijke seks is niet vinnig en koortsachtig, maar glaciaal en plechtstatig als een dodelijk ceremonieel.
KAMELEON.
?Crash? was ongetwijfeld dé film die de Cannes-ganger door elkaar schudde, maar het was lang niet de enige verbijsterende film in een ongewoon sterke selectie.
In de afdeling artistieke provocatie, overtreft niemand de filmende dandy Peter Greenaway. Zo experimenteel en onconventioneel was zijn nieuwste object-film ?The Pillow Book?, dat festivalbaas Gilles Jacob de prent niet aan het opgetutte publiek van de galavoorstellingen wilde voorschotelen, en dan maar doorverwees naar de secundaire categorie ?Un Certain Regard?. ?The Pillow Book? vertelt over een Japanse vrouw met een levenslange fascinatie voor het schilderen van woorden op de huid van haar minnaars. Vlees en tekst worden één in deze verfijnde, complex opgebouwde film, die je moet lezen als een cd-rom en waarin het traditionele oosten en de high tech van Japan en Hong Kong, kalligrafie en computerkunst listig door elkaar vloeien.
Het beeld wordt gevuld met tekst, overdruk, beeldontdubbeling, picture in picture-effecten, waardoor de film zowel een dieptewerking als een lineaire ontwikkeling kent. Het krassen en schilderen op meestal welgeschapen lijven levert echter een merkwaardig klinische on-erotische film op, die even koel en gepolijst aanvoelt als marmer.
De voornaamste beschilderde minnaar wordt gespeeld door Ewan Mc Gregor, die zijn kameleon-talent bewijst met zijn vertolking in ?Trainspotting?, een andersoortige provocatie uit Groot-Brittannië. De tweede film van het Schotse trio van ?Shallow Grave? (regisseur Danny Boyle, producer Andrew Macdonald, scenarist John Hodge) werd veiligheidshalve naar een middernachtscreening verbannen. Het is een rauw portret van de drugsubcultuur in Edinburgh, waarin het harde werk met de naalden net iets minder schokkend is dan de uitbundig scatologische uitspattingen. Boyle verpakt zijn modieuze trip in een delirante visuele stijl die de verhevigde werkelijkheid van het leven van de verslaafden vat, zonder daarom hun triest outlaw bestaan te verheerlijken. Deze fenomenaal populaire verfilming van de bestseller van Irvine Welsh kreeg in Engeland meteen het etiket opgekleefd de ?Clockwork Orange? van de jaren negentig te zijn.
Voor de Fransen geen schokkender beeld dan dat van hun ijskoningin Catherine Deneuve die de saffische liefde is toegedaan in ?Les Voleurs?, een kronkelige psychologische ?polar? van huisregisseur en Cannes-abonnee André Téchiné. ?DENEUVE-LESBIENNE? blokletterde ?France Soir? alsof het einde van de Vijfde Republiek in zicht was. Nog verbazender dan Deneuve, die met haar jonge frisse tegenspeelster Laurence Côte bed en bad deelt, was het hoge peil van de Franse inzendingen in het algemeen.
PRAATZIEK.
Wie Franse film zegt, voegt er in een adem het adjectief praatziet aan toe. Er wordt inderdaad wat afgekletst in ?Comment je me suis disputé… (ma vie sexuelle)?, een drie uur durende vernieuwende variante op een genre waar de Franse cinema in uitblinkt : de chronique sentimentale. De getalenteerde Arnaud Desplechin situeert zijn verbale marathon in het wereldje van de jonge Parijse filosofen. Ondanks hun intellectuele bagage weten zijn jonge mensen niet goed wat aan te vangen met hun bestaan en gaan ze verlamd door angst en onzekerheid door het leven.
De verwarde protagonist is een prof die er als de eeuwige Franse student uitziet ( Mathieu Amalric), een mooiprater en postmoderne Don Juan die na tien jaar wil breken met zijn vriendin, voor het meisje van zijn beste maat valt, maar tijdens zijn geschipper door een derde meisje wordt verleid. De personages zijn stuk voor stuk geobsedeerde denkers, die zichzelf vreselijk au sérieux nemen en tot in de intiemste details over hun veroveringen en liefdesleed palaveren. Uit die uitputtende introspectie groeit het grimmig melancholisch portret van een generatie, zwaar getekend door sentimentele ontgoochelingen en intellectueel onbehagen.
De prototypes van de cinema van Desplechin liggen voor het grijpen Rohmer, Rivette, Eustache, zelfs een vleugje Truffaut maar de cineast voegt er iets nieuws aan toe, de sinistere dimensie uit zijn vorige film, het spionageraadsel ?La Sentinelle?. Vaudeville-achtige situaties kunnen plotseling helemaal omslaan ; de bedrieglijk luchtige toon wordt hoe langer hoe meer overstemd door traumatische herinneringen, brutale confrontaties en ware nachtmerries. Eric Rohmer, de aartsvader van de moderne praatkomedie was ook van de partij met de zomerse badinage ?Conte d’Eté?, zijn beste film sinds jaren.
Een speels divertissement van een totaal andere factuur, offreerde de in Frankrijk werkende Chileense banneling Raul Ruiz met ?Trois Vies et une seule mort?. Hij klutst zijn twee grote idolen, Bunuel en Borges door elkaar met dit ingenieus opgebouwd portret van een gespleten persoonlijkheid, onweerstaanbaar vertolkt door Marcello Mastroianni.
De Britse film scoorde hoog in alle secties en het was zeker geen verrassing dat ?Secrets and Lies? van Mike Leigh met de Gouden Palm ging lopen. De titel geeft voor een stuk de essentie van de film weg : een drama, met veel komedie weliswaar, over schuldige geheimen en gebrouilleerde familierelaties. Hortense ( Marianne Jean-Baptiste) is een zevenentwintigjarige elegante zwarte vrouw die in Londen als optometriste werkt. Na de dood van haar pleegmoeder gaat ze op zoek naar de identiteit van haar biologische moeder. Dat blijkt Cynthia ( Brenda Blethyn) te zijn, een eenvoudige vrouw die in een fabriek werkt, in een benepen huis woont met haar verbitterde dochter Roxanne ( Claire Rushbrook) en een problematische relatie heeft met haar broer Maurice ( Timothy Small), een bruiloftsfotograaf die in een betere buurt woont, getrouwd is met een neurotische vrouw die met haar opdringerige schoonzus zo weinig mogelijk wil te maken hebben.
WORKING CLASS.
De komst van Hortense veroorzaakt een crisis en brengt de latente spanningen tot een uitbarsting. Dit adoptiedrama over kinderen, kinderloosheid en het zoeken naar waar we vandaan komen, groeit uit tot een binnenskamers epos over schuld, verdriet en verlossende liefde. Leigh (?Naked?) weet op een buitengewone manier in het hart en de gevoelens van zijn karakters te kijken, die met al hun tekorten liefdevol worden geobserveerd. Ondanks de schrijnende situaties is er die onweerstaanbare Britse humor : soms lijkt het wel ?Absolutely Fabulous? bij de working class. Er wordt geacteerd dat de vonken er af spatten. Brenda Blethyn won terecht de prijs voor beste actrice voor haar overrompelend hysterische vertolking.
?The Van? is de verfilming van het derde deel van de Ierse trilogie van Roddy Doyle. Alan Parker nam het eerste deel voor zijn rekening (?The Commitments?), Stephen Frears het tweede (?The Snapper?) en nu ook het derde. Het is een goedgeluimde komedie over twee werklozen die met een opgekalefaterde bestelwagen fish and chips gaan verkopen. Hun onderneming wordt na veel vallen en opstaan alsnog een succes, maar de bemoeienis van een ambtenaar van gezondheidszorg drijft de groeiende vijandigheid tussen de twee boezemvrienden op de spits. De linkse boodschap liegt er niet om : wat de vrienden uit elkaar drijft is de kapitalistische reflex van één van hen, die zich hoe langer hoe meer als een baas gaat gedragen en zijn partner als een simpele loontrekkende gaat beschouwen.
Het is allemaal erg déjà vu, verbazend seksistisch (de vrouwen zijn gereduceerd tot garnituur of helleveeg) en ondanks de generositeit van Frears geraak je snel uitgekeken op de avontuurlijke perikelen vol bier, voetbal, hamburgers en frituurvet. ?The Van? is die kleine, persoonlijke film waarmee Frears de naargeestige ervaring met de grote Hollywoodmachinerie ?Mary Reilly? van zich af wilde filmen. Het paradoxale is echter dat de zieke superproductie oneindig interessanter is dan de simpele remedie.
Werkloosheid is ook het vertrekpunt van een andere Europese film geregisseerd door een bejubelde festival-favoriet. In plaats van het gul naturalisme van Frears krijgen we in ?Drifting Clouds? het ironisch minimalisme van de Fin Aki Kaurismaki.
Minimalisme was ook het wachtwoord van de Amerikaanse maar volkomen on-Hollywoodse Coen-brothers bij het maken van ?Fargo?, een terugkeer naar hun kleinschalige debuutfilm ?Blood Simple? na hun heerlijk kunstmatige studio-superproductie ?The Hudsucker Proxy?. Joel en Ethan Coen baseerden het script op een waargebeurd crimineel fait-divers. Het resultaat is echter verre van een neutrale reconstructie van een rare misdaadzaak, wel een laconieke misdaadkomedie, fors neergepoot in een bizar banale Midwest. Vooral de wijze waarop de karakters met elkaar praten traag, overdreven vriendelijk en met Skandinavisch accent levert humor van het droogste soort op.
DIEPVRIES.
Jerry Lindegaard ( William H. Macy) laat zijn vrouw ontvoeren door twee ex-gevangenen, Carl ( Steve Buscemi) en Gaear ( Peter Stormale) in de hoop zelf het losgeld op te strijken dat zijn rijke schoonvader ongetwijfeld zal afdokken. Het plan loopt echter behoorlijk fout. Gaear, een man van weinig woorden maar kordate daden, doodt een politieman en enkele toevallige getuigen. De plaatselijke politiechef, Marge Gunderson ( Frances Mc Dormand, echtgenote van Joel Coen) is een niet gehaaste, zwangere vrouw met een grote appetijt. Niet meteen wat je zou verwachten van een doortastende wetsdienaar die de klus moet klaren, maar toch ziet ze sneller dan wie ook hoe de vork in de steel zit. Haar doodkalm onderzoek is afwisselend en vaak tegelijkertijd dreigend, absurd en pijnlijk geestig. ?Fargo? (prijs voor de mise-en-scène) speelt zich af in besneeuwde landschappen, iedereen loopt er half bevroren bij, het kille klimaat geeft aan deze diepvries-thriller een geheel eigen toon en visuele dynamiek.
Terwijl bij Joel en Ethan Coen de taken nog netjes worden verdeeld (beide broers schrijven het scenario, Joel regisseert, Ethan produceert), vormt een ander broederlijk duo één signatuur : Paolo en Vittorio Taviani. ?Les Affinités Electives? is hun stugge, helaas ook academische verfilming van ?Die Wahlverwandtschaften? (?Natuurlijke Verwantschap?) van Goethe. Niet dat deze overspelroman uit 1809 niet meer relevant zou zijn voor onze tijd. Alles draait om de relaties tussen vier hoofdfiguren : baron Eduard ( Jean-Hugues Anglade), zijn vrouw Charlotte ( Isabelle Huppert), het jonge weeskind Ottilie ( Marie Gillain), dochter van Charlottes vriendin, en Eduards vriend Otto, kapitein in het leger. Goethe vergelijkt de kruiselingse verbinding tussen die vier karakters met een chemisch proces.
Eduard en Charlotte zijn door het huwelijk aan elkaar gebonden, maar als er verwante stoffen aan deze combinatie worden toegevoegd (de nieuwkomers Ottilie en Otto), is de aantrekkingskracht zo hevig dat er twee nieuwe verbindingen ontstaan. Dit niet te stuiten proces leidt onvermijdelijk tot conflicten tussen de gangbare moraal en het natuurgeweld van de liefde.
Je herkent sporen van de unieke hoekige stijl van de Taviani’s, vooral in hun strakke frontale mise-en-scène en hun manie om landschappen als het ware ingelijst te tonen. Maar dit sleutelwerk uit de romantische literatuur komt mede door de zwakke vertolkingen nauwelijks tot leven.
Een andere ontgoocheling van formaat was ?Sunchaser? van Michael Cimino. Sinds hij in het begin van de jaren tachtig met zijn mega-productie ?Heaven’s Gate? een hele studio ( United Artists) ten gronde richtte, wil de tweede fase van de carrière van Cimimo maar niet van de grond komen. Dit mystiek gijzelingsdrama had de verrijzenis van Cimino moeten worden, maar lijkt veeleer zijn begrafenis.
Nu de ooit bloeiende cinema uit Japan, het Oostblok en Latijns-Amerika op een laag pitje brandt, was de liefhebber van exotisch filmvoer andermaal op China aangewezen. Niet dat je ons hoort klagen : de twee Chinese films in competitie waren pareltjes.
KLEURENPRACHT.
?Temptress Moon? is de nieuwe Chinoiserie Deluxe van dezelfde winnende ploeg van ?Farewell my Concubine? (Gouden Palm 1993) : regisseur Chen Kaige, actrice Gong Li en Hongkong-superster Leslie Cheung. Het is een episch melodrama gesitueerd in postkeizerlijk China, als de heersende klasse door opium en inteelt danig aan het uitsterven is. Cheung speelt de weesjongen Zhongliang die als een dienaar wordt grootgebracht in het plattelandspaleis van zijn rijke familie. Hij is verliefd op de dochter van de Pang-dynastie, iets wat hij door zijn opgelopen vernederingen nooit wil toegeven.
Na een jarenlange verbanning naar Shanghai, waar hij als gigolo aan de kost komt, wordt hij door zijn gangsterbaas teruggestuurd naar het domein van zijn ongelukkige jeugd, om er het hart te veroveren van zijn grote liefde, Gong Li, die nu aan de touwtjes trekt.
?Tempress Moon? werd aan de vooravond van de internationale première in Cannes in China verboden er werd geen officiële reden opgegeven, wat op de Croisette tot allerlei speculaties leidde. De neiging was groot om de film te interpreteren als een politieke allegorie, waarin de uitstervende stokoude familieleden model staan voor de huidige gerontocratie. Wat daar ook van zij, ?Tempress Moon? is in de allereerste plaats een visueel verrukkelijk oosters kostuumdrama, een virtuoze stijloefening van de bovenste plank, met duizelingwekkende camerawerk en geraffineerde kleurenpracht. De ingenieuze theatrale manier waarop Kaige voor de verbaasde ogen van Gong Li de ontmaskering van zijn melancholische gigolo ensceneert, is een meesterstukje van creatieve mise-en-scène.
Een andere onvermijdelijke oosterse festivalspecialiteit is de schier ondoorgrondelijke film. ?Goodbye South Goodbye?, van de Taiwanese meester Hou Hsiao-hsien, speelt in het nieuwe Taiwan van de jaren negentig, een wereld van BMW’s, GSM’s, neon en rock. Die westerse signalen en trends maken er deze cryptische film over verveelde gangstertypes nochtans niet makkelijker op. De dwingende cinematografische stijl heeft echter een hypnotiserende werking : verwarrende en chaotische praatscènes en verbale schermutselingen worden constant doorsneden met serene rij-opnamen (op motorfiets, auto’s, treinen). Zoals altijd bij Hou zijn de beelden van een adembenemende schoonheid (een open venster op een zwemkom, een trein die mysterieus door het bos spoort).
De vijftigste verjaardag van het festival van Cannes wordt pas volgend jaar in mei gevierd, maar het leek erop alsof deze 49ste aflevering al een feestelijke editie was.
Patrick Duynslaegher
Spader en Unger in Crash : dodelijk ceremonieel.
The Pillow Book : computerkunst en kalligrafie.
Blethyn en Small in Secrets and Lies : Ab Fab bij de werkende klasse.
Watson in Breaking the Waves : bedwelmende visuele spanning.