De Spaanse hoofdstad bracht onlangs hulde aan een monument van zowel kunsthistorische geleerdheid als Vlaamse boekdruk- kunst : het bibliofiel meesterwerk ?El Prado? van Jan Martens.
TIEN jaar geleden streek Jan Martens al eens neer in Madrid. Hij was toen op zoek naar materiaal en mensen voor een publicatie over de daar aanwezige kunstwerken met een Vlaamse oorsprong. In 1989 verscheen onder grote bijval de zoals altijd fraai geïllustreerde studie : De Vlaamse schilderkunst in het Prado. Toen al kwamen de bij het project betrokken gangmakers en auteurs (onder wie mensen als Dirk De Vos, Roger Marijnissen, Carl Van de Velde, Kristin Belkin en anderen) tot het inzicht dat ook over de andere in het museum aanwezige historische scholen, weinig wetenschappelijk materiaal op een ernstige manier bijeengebracht was.
Dus begon ?men? zich af te vragen of het Vlaamse experiment (waaraan overigens een kleine vier jaar gewerkt was) niet voor herhaling vatbaar kon zijn. Een reeks boeken over de verschillende in het Prado aanwezige stijlscholen, naar het pas verschenen model ? Tien jaar geleden was het echter (nog) niet de eerste roeping van het Mercatorfonds om over ?verre? onderwerpen zijn licht te laten schijnen. Het artistieke programma van mecenas Paribas stond toen minder open voor heel Europa dan nu.
Pas in de jaren negentig kreeg een andere idee groen licht : ?laten we een grote synthese van de vijf, zes nationale stromingen in één enkel monumentaal boekdeel onderbrengen.? Ongeveer duizend bladzijden, evenveel afbeeldingen, deskundige maar indien mogelijk ook boeiende teksten die voor een niet gespecialiseerd publiek begrijpelijk zijn. Weliswaar dreigde, terecht, het fysieke volume van de publicatie buitenmaats te worden. Ook voor de Vlaamse drukker ( Die Keure), grafisch ontwerper ( Louis Van den Eede) en bandbinder Splichal uit Turnhout kon het gekozen formaat hun krachten te boven gaan.
MAMMOET.
Een typische verzameling zoals die van het Prado valt met logische maatstaven echter moeilijk in twee of drie delen te splitsen. Dus koos de werkgroep, weliswaar met de nodige twijfels, voor één mammoet. Misschien een handicap voor wie in bed wil lezen, maar toch ook een bibliofiel triomfantelijke prestatie. Jan Martens concludeert achteraf niet ontevreden : ?Wij vonden dat de publicatie heel wat prestige mocht meekrijgen, want als rijkste pinacotheek ter wereld verdient het Prado het meest glorieuze boek ter wereld. Daarom gingen we ook op zoek naar internationaal bekende auteurs, meesters in hun kunsthistorisch vak en bovendien goede vertellers.?
Vanuit dat perspectief werd een team samengebracht en gecoördineerd door gewezen Prado-directeur Alfonso Pérez Sanchez. Ook zijn collega Francisco Calvo Serraller werkte mee. Hoofdcurator Christopher Brown van de National Gallery in Londen boog zich over de Vlaamse en Hollandse school. De zeer deskundige Venetiaan Alessandro Bettagno besprak het Italiaanse luik, de bekende Britse kunstcriticus Francis Haskell de resterende scholen (Engels, Frans en Duits).
Uit al die inspanningen, een bijna waanzinnige ambitie, groeide dan het lijvigste foliant uit de geschiedenis van de Mercator-uitgeverij. Het Prado (Spaans woord voor ?weide?, in casu de destijds nog groene rand van Madrid waar het museum werd neergezet) bezit ongeveer negenduizend schilderijen, tien keer meer dan wat permanent te bekijken valt. Op enkele uitzonderingen na staan alle normaal geëxposeerde werken in deze luxe-gids afgebeeld, zodat ook het katalooggehalte ervan uitzonderlijk is. Uiteraard kan het gebeuren dat een van de op papier afgedrukte blikvangers even op reis is, naar een andere tentoonstelling, en tijdelijk vervangen door een stuk uit de kelders.
Een buitenbeentje in de auteurslijst is de Latijns-Amerikaanse schrijver en gewezen liberale politicus Mario Vargas LlLosa. Hij zorgde voor de algemene inleiding, onder de titel : ?Een Droomfabriek.? ( Una Fabrica de Sueños, voorlopig bestaat het boek alleen in het Spaans de Nederlandse en andere vertalingen volgen na de zomer.) Het is hem, bijvoorbeeld, opgevallen hoe van bejaarde en fysiek ietwat versleten mensen gezegd wordt dat ze nog slechts ?museumstukken? zijn. Op wat oud en lang bewaard is, wordt dus pejoratief een etiket van wrakkigheid gekleefd. En dat terwijl een goed museum zoals El Prado het verhaal vertelt van artistieke aspraties en levens op het hoogtepunt van hun kunnen. Het zijn weliswaar voorbije levens, maar ze waren zo krachtig dat ze alle latere generaties wisten te doen mijmeren.
Het museum als droomfabriek reproduceert immers de nooit uit te roeien gedachte aan de mens die via zijn verbeelding rebelleert tegen de concrete grenzen van het bestaan. Die drang naar opstand tegen la condition humaine biedt juist de grondstof waaruit in iedere beschaving ?imaginaire steden? worden gebouwd : tegen-realiteit, desnoods idiotie, delirium, verovering van het onmogelijke à la don Quijote, het verzonnen vaderland waarin kunst en letteren hun eigen geschiedenis maken. Een museum kan zich dus niet beperken tot onderricht over de sociologie van het verleden. Het volstaat niet, bijvoorbeeld, te tonen hoe destijds de vrouwen eruit zagen en wat hun tics waren. Zoals de cinema of de opera mag het museum geen waarheidsgetrouwe ( verdadera) werkelijkheid aanbieden. Hier is de ?overdadige?, elke tijd of geografie ontvluchtende fantasie aan de beurt.
ACHTERTUIN.
Mee daarom is de soms oplaaiende discussie over het nationale (of anderszins particuliere) eigenaarschap van kunstwerken zinloos. De artistieke droomfabriek kan nooit en nergens een eigen plaatselijk tehuis hebben. Dat keizers en koningen, die soms ook misdadige rovers waren, geschilderde of gebeeldhouwde wonderen naar hun eigen achtertuin brachten, mag nu geen belang meer hebben. Om misverstanden te vermijden : van uitgerekend de verzameling in het Prado is geen enkel stuk geroofd of buitgemaakt.
Eeuw na eeuw werd ze, vaak tegen uitbundige betaling die ook Vlamingen zoals Rubens rijk maakte, opgebouwd via aankoop door kunstminnende Spaans-Habsburgse vorsten en hun adellijke aristocratieën. Achteraf beschouwd is het Prado een dik gevulde privécollectie van topkwaliteit geworden. Voor kunsthistorici (en uitgevers van boeken) brengt zoiets problemen mee. Als ornament van bijna zes eeuwen koninklijke goede smaak kan dit museum niet uitpakken met dezelfde logica als een moderne Amerikaanse verzameling die didactisch is opgebouwd dus volgens bepaalde periodes of stijlen die dan volledig en met al hun hoogtepunten aanwezig zijn.
Van in de jaren veertienhonderd deed de Spaans-katholieke dynastie (denk aan Ferdinand van Aragon) haar kunstaankopen met verbazend veel goede smaak, met flair. ?Ongelooflijk,? vindt Jan Martens. De onmiddellijke voorgangers van keizer Karel kochten trefzeker het beste dus vaak Vlaams wat op de markt te krijgen was. Ook diens zoon Filips II had er verstand van. Met hartstocht verzamelde hij Vlaamse primitieven, net zoals hij graag op zoek ging naar de knapste wetenschappers van zijn eigen tijd, en hun geschriften. Wellicht was hij toch niet helemaal de wrede en ziekelijke bleekscheet die graag aapjes folterde, zoals de legende van Charles de Coster en diens Ulenspiegel ons heeft ingeprent. Er tekent zich de jongste jaren onder historici trouwens een wetenschappelijk eerherstel af, ten gunste van de in onze Vlaams-Nederlandse ogen bekrompen en bloeddorstige dictator.
DROOMDUIDING.
Alle grote verzamelplaatsen van kunst, zoals ook het Louvre of de Hermitage, de National Gallery in Londen, de Münchense Pinacotheek en de Uffizi, ontstonden door een historisch samenspel van allerlei Europese invloeden en toestanden. Die hadden dat hing ervan af te maken met uitzonderlijke rijkdom, machtswellust, goede smaak of visionair talent van de koper. Toch kan hun universeel karakter niet ontkend worden. Uit alles wat naast al die andere kunsttempels ook het Prado aan geestelijke démarches en waarden bevat (de meest dubieuze inbegrepen) is tenslotte een Europese canon voortgekomen die spreekt over vrijheid, verdraagzaamheid en mensenrechten. Niet over het tegendeel of nog iets anders. En dat laatste ware nochtans even goed denkbaar geweest, elke droom bevat virtueel een nachtmerrie.
Aan de hand van twee voorbeelden gelieve de lezer even stil te staan bij het verband tussen die ?droomduiding? en de loop van de westerse geschiedenis. Het Prado bezit een van de ondoorgrondelijkste schilderijen ter wereld : de zogenaamde Tuin der Lusten van Hiëronymus ofte Jeroen Bosch ( El Bosco, ca. 1450-1516). Die triptiek scheidt een vandaag bijna niet meer te begrijpen, demonische schunnigheid af. (De surrealisten van nu zijn er trouwens nog altijd dol op.) Maar als middeleeuwse en dus diabolische omschrijving van de hellestraf die op de menselijke zondigheid staat vooral op de seksuele, de luxuria gaat het hier om een griezelige theologische demonstratie van obsceen moralisme. Volksmoraal op haar kop, of nog oneerbiediger gezegd : in haar verdorven aars bekeken.
Ook de beminnelijke Pieter Bruegel kende iets van satire. Hij liet enkele verbijsterende werken na die ogenschijnlijk op een morbiede verbeelding wijzen. Zijn Triomf van de Dood uit 1562 is een weerzinwekkende encyclopedie van wreedheid en sadisme. Alle menselijke begeerten of strevingen worden op drie vierkante meter doek genadeloos in de boeien geklonken, opgeknoopt, gespiesd, gevierendeeld, geradbraakt, gebrandstapeld, verzopen, verstikt, onthoofd, gefolterd. Alleen kraaien en eksters brengen het er levend van af. (Later zal Francisco de Goya met zijn Terechtstelling van de derde mei nog eens dezelfde staat van oorlog afkondigen.)
Toch hebben niet die gore nachtmerries vol kots de oerangst het wereldbeeld van de West-Europese cultuur in hun greep gekregen. Ze is er langzaam maar zeker van verlost geraakt, doorheen allerlei stadia van al wat beter begrepen vroomheid, daarna renaissance, wetenschap, elegantie, welstand, bourgeoisie, romantiek, erbarmen en tenslotte de politieke rechtsstaat. Al die fasen van onze ontwikkeling, de moeizame slalom tussen goed en kwaad, kunnen in een museum en een boek als El Prado geduldig worden nagegaan.
De collectie eindigt ergens in het begin van de twintigste eeuw op het zelfvertrouwen en de waardigheid die tedere impressionisten aan de mens en zijn omgeving toekenden. Waarna, met Hirosjima en de holocaust, het zwarte visioen weer toesloeg een bruuske ontreddering waarvan de hedendaagse mens nog altijd niet bekomen is. Daarom schakelt hij, nog altijd naar genezing verlangend, over op zijn ironische en postmoderne vrijblijvendheid zodat hij voorlopig geen enkel groot oordeel moet vellen. Na elke ?waanzinnige eeuw? heeft de mensheid ruim tijd nodig om weer wat culturele samenhang te vinden.
COPIEREN.
Om dagenlang te mediteren biedt het Prado plaats genoeg. Dat geldt ook voor het nu beschikbare bibliotheek-formaat ervan. De grafische omzetting van echt naar afgebeeld is zorgvuldig gebeurd. Alle in het boek opgenomen werken dus een quasi volledige inventaris van de in het museum gewoonlijk te bezichtigen selectie werden in een twee jaar durende campagne opnieuw gefotografeerd. Die (peperdure) vernieuwing van het beeldarchief was trouwens dringend nodig. Maar er kan nu deo gratias een einde komen aan het copiëren van copies van copies, een visuele ergernis waardoor wereldwijd de schatten van het Prado langzamerhand in discrediet raakten.
Al dat koken kost uiteraard geld. Voor de productie van het momenteel zwaarst wegende boek dat in Spanje (en straks ook in het Nederlandse taalgebied) in de winkel ligt, moest ongeveer veertig miljoen frank worden gevonden. Een flink deel van dat bedrag werd volgens alle regels van de kunst toegezegd door de Spaanse bank Ibercaja. De president van dat huis, Manuel Pizarro (!), was trouwens in vol ornaat aanwezig op de doopplechtigheid met onder meer de Spaanse koningin Sofia als vaderlandslievende eregaste naast Fabiola van België.
De subsidiëring van ?de Iberische Kas? maakt mogelijk dat het grafische juweel El Prado in Spanje verkrijgbaar is tegen een prijs van iets boven de drieduizend frank. Dat is, naar verhouding, erg weinig en daarom beleeft het boek daar reeds een tweede druk bovenop de tienduizend al in omloop gebrachte exemplaren. De andere nog in de maak zijnde Europese taalversies (misschien ook Japans, na de herfstboekenbeurs in Frankfurt) zullen duurder uitvallen maar niet tè. De investering van veertig miljoen frank heeft zich immers al gedeeltelijk terugverdiend.
Omdat de internationale kritiek onwaarschijnlijk lovend was, zou het kunnen dat het Mercatorfonds een nieuw visitekaartje op zak kan steken. Grote musea hebben blijkbaar dit soort boeken nodig om, namens hun voor de hand liggend nationaal prestige en in de maalstroom van de multimedia-maatschappij, nog van zich te laten horen. De Hermitage in het Russische Sint-Petersburg is vanzelfsprekend een kunsthistorische goudmijn, maar er bestaat daar geen mecenas-traditie meer, zoals nog altijd de Spaanse, om de materiële vereisten van een grootschalige publicatie in te vullen. Wenen dan maar ? Proberen.
Frans Verleyen