Prikkelende premières en een belegen “Jedermann” op de Salzburger Festspiele.
“DE SALZBURGER FESTSPIELE overleefden het nazisme, zij het niet echt glorieus. Ze deden immers dienst als megafoon van de propagandaministers. Het land van Bach, Hölderlin, Goethe en Mozart camoufleerde zijn barbaarse plannen met de glans van de kultuur. Veel wereldberoemde Duitse en Oostenrijkse musici speelden hier Beethoven en Brahms en versluierden zo de werkelijke inzet van de diktatuur. ” Als Nikolaus Harnoncourt het proces van het verleden maakt, wordt het pijnlijk stil in de immense Felsenreitschule waar de fine fleur van Salzburg en Oostenrijk naar jaarlijkse gewoonte prezent is. Oostenrijk, waar ooit Sigmund Freud werd geboren en Kurt Waldheim president was, heeft een selektief geheugen en wordt niet graag herinnerd aan de tijd dat het een deel van het Derde Rijk was.
In tegenstelling tot George Steiner, die vorig jaar de Festspiele opende, is Harnoncourt geen begenadigd redenaar. Hij is wel een wereldvermaard dirigent en een biezonder erudiete muziekkenner. Sinds bijna veertig jaar voert hij een kruistocht om de autentieke klank en tempi van de vroegere meesterwerken te herontdekken. Vele van zijn kollega’s-dirigenten verketterden Harnoncourt, en Herbert von Karajan sloeg hem in de ban van de Festspiele. Het eerherstel en de erkenning kwamen er onder Gerard Mortier.
Dit jaar kwam de bekroning. Dezelfde dag dat hij de openingsspeech van de jubileumeditie uitsprak, dirigeerde Harnoncourt “Le Nozze di Figaro” van Mozart. Zoals altijd deed hij dat zonder dirigeerstokje. Harnoncourt, die zijn carrière als cellist begon, houdt niet van show en begrijpt niet waarom dirigenten zich maestro laten noemen. “Als ik als orkestmuzikant, ” zo zei hij onlangs, “iets geleerd heb, is het dat de man die op het verhoogje staat, meestal de meester niet is. Doorgaans is hij zelfs de minst getalenteerde uit het hele team. “
Harnoncourt is geen orakel zoals Steiner en evenmin is hij een woordkunstenaar. Hij is echter wel obsessioneel met taal bezig, zij het een andere taal, één die zich aan de andere kant van het praktische en misschien wel het logische bevindt. “Kunst zou je het denken van het hart kunnen noemen, en ze volgt een totaal andere logika dan het wiskundige denken. In vroegere tijden waren die twee benaderingen evenwaardig en op een organische manier met elkaar verstrengeld. Vandaag is het evenwicht verbroken en rijst de vraag of er in deze wereld, waar de matematische rationaliteit domineert, voor zoiets onnatuurlijks en onefficiënts als kunst nog wel plaats is. De radikale taal van de logika eist dat we op alle vragen met ja of neen, 1 of nul antwoorden. We hebben de twijfel uit de taal gedreven, omdat we op zoek zijn naar definities en formuleringen die geen tegenspraak dulden. Dat is ook de reden waarom de gesprekken almaar meer verstommen. Er is geen behoefte meer aan. Alles wordt nu met ja, nee of de small talk van de media opgevangen. Zolang men ons het magische spreken dat geen woorden nodig heeft de muziek, de architektuur, de beeldende kunst en natuurlijk ook de poëzie niet kan ontnemen, is er reden tot blijdschap. Daar kan de fantazie nog leven en is er nog ruimte voor twijfel, voor het veelzijdige en het meerduidige. “
JEDERMANN.
Harnoncourt kreeg een stevig, maar geen overdonderend applaus. Een paar uur later gingen de handen voor hem opnieuw op elkaar. Deze keer voor “Nozze”. Ook nu werd het geen echte ovatie, ondanks de sensuele en fijnzinnige regie van Luc Bondy. Een deel van het Salzburgs publiek blijft het moeilijk hebben met de wijze waarop Harnoncourt en Bondy Mozart interpreteren. “Voor de Weense pers, ” gromde Mortier tijdens de première, “is dit natuurlijk te zwaar op de hand. Voor haar is Mozart synoniem van probleemloze lichtvoetigheid. ” De kritieken, een dag later, gaven Mortier niet volledig ongelijk. Wenen reageerde koeltjes op de “Nozze” van Harnoncourt en Bondy.
De media, zo is genoegzaam bekend, oordelen niet alleen op kwaliteit en tegenspraak. In Oostenrijk is het niet anders dan elders en “Nozze” kreeg opvallend minder media-aandacht dan de nieuwste “Jedermann” die praktisch dezelfde is als die van het jaar tevoren. En die is dan weer bijna identiek met die van de decennia voordien. “Jedermann” is voor Salzburg een absoluut dogma, immuun voor tijd en mode. Het blijft overeind, ondanks de kritieken in de pers en de vernieuwingsdrift van de direktie.
Dit is het anker van de Festspiele, want het is het enige stuk dat al op de eerste editie in 1920 werd gespeeld en sindsdien elk jaar werd hernomen. Het enige wat verandert, zijn de namen van de regisseurs en de akteurs. Na diverse weigeringen had de Duitse sterakteur Gert Voss uiteindelijk toegezegd om op zijn beurt sinds het ontstaan van de Festspiele is hij de dertiende in rij “Jedermann” te spelen. Daarmee treedt hij in de voetsporen van Helmut Lohner, Klaus Maria Brandauer, Maximilian Schell en Curd Jürgens.
Voss is een begenadigd teaterbeest en “Jedermann” is een draak van een stuk. Bijgevolg intrigeert het waarom Voss nu wel toehapte, zeker omdat de regie nauwelijks werd vernieuwd. Integendeel zelfs, de vleugels van de engelen zijn er alleen maar groter en kitscheriger op geworden. Er wordt gesuggereerd dat Voss in “de dood van de rijke man” optrad om na de opvoeringen aanzienlijk rijker te kunnen leven. Hoewel hij er zeker niet armer zal van worden, is het even waarschijnlijk dat Voss op één van de meest prestigieuze scènes van Europa wou schitteren. Daarin is hij geslaagd. Ondanks de oubolligheid van tekst en regie, de meligheid en hypokrisie van de bekering van de rijke man, is Voss grandioos. Hij is nu wat hij wou zijn, een Duitse teaterlegende.
Mede door de aanwezigheid van Voss was de belangstelling voor “Jedermann” dit jaar zo mogelijk nog groter dan voordien. Weken voor het begin van de Festspiele waren de tickets voor de tien voorstellingen op de Domplatz uitverkocht. Hoe fors er ook tegen wordt uitgehaald, het stuk is niet kapot te krijgen. Zelfs Karl Kraus slaagde daar met al zijn polemisch talent niet in toen hij in het begin van de eeuw de bewerking van Hugo von Hofmannsthal een hoop “onzinnige vuiligheid” noemde.
Peter Stein, verantwoordelijk voor het teaterbeleid van de Festspiele en één van de beste Duitse regisseurs, bedankte zelf voor de regie. “Hoe zou ik het kunnen, ” zo luidde zijn verontschuldiging, “bij elke zin barst ik in lachen uit. ” Echt verwonderlijk is het bijgevolg niet dat Stein er niet in slaagde om andere grote namen, zoals een Peter Zadek, te overtuigen om een nieuwe regie te bedenken. Evenmin gelukte het hem om Peter Handke aan het schrijven te zetten en een eigentijdse versie van de middeleeuwse moraliteit te maken.
Het wordt nu wel zeer waarschijnlijk dat de belegen versie van Hofmannsthal tot in de 21ste eeuw zal worden opgevoerd. Trouwens, het is niet de eerste keer dat de leiding van de Festspiele op zoek trekt naar een nieuwe “Jedermann” en spectaculair mislukt. Onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog vroeg Gottfried von Einem het al aan Bertolt Brecht. Die ging aan de slag en bedacht alvast een mooi vers : “De ochtenstond van de armen brengt de rijken goud in de mond. ” Toen het nieuws uitlekte dat Brecht zich aan von Hofmannsthal vergreep, ontstond een hetze die tot het oneervol ontslag van von Einem uit het curatorium leidde. De toenmalige minister-president van het land Salzburg Josef Klaus noemde zijn “flirten met een kommunist” een “schande voor Oostenrijk”.
PARODIE.
Dat het Stein niet gelukt is een nieuwe “Jedermann” op de Domplatz neer te zetten, is hem ongetwijfeld door de vernieuwers in de Festspiel-leiding aangerekend. Tussen Mortier en Stein is de vriendschap bekoeld en ook artistiek lijkt de intendant op Stein uitgekeken. Vorig jaar kreeg zijn regie van “Antonius en Cleopatra” van William Shakespeare een onvoldoende, en ook dit jaar reageerde Mortier niet echt entoesiast op “De Kersentuin” van Anton Tschechov, opnieuw in een regie van Stein.
Opmerkelijk was de reaktie van de Duitse pers. Nadat ze Stein jaren verketterd had, omdat hij totaal voorbijgestreefd was, kon de lof deze keer niet op. “Hoeveel vakmanschap, ” zo schrijft Die Zeit, “is er de laatste vijf jaar door het fast food-teater niet verloren gegaan ? Het is nu zover dat je naar Salzburg moet reizen om opvoeringen van een regisseur van het wereldteater te zien en een onvergelijkbare stem als Jutta Lampe te horen.(…) Hopelijk heeft Mortier de kracht om deze geniale regisseur die haast heimatloos is geworden, een arbeidsplaats te verzekeren. “
Of dat de eerste prioriteit van Mortier is, kan betwijfeld worden. De regisseurs met wie de intendant bij voorkeur werkt, hebben een andere sensibiliteit dan Stein. Bondy, Karl-Ernst Herrmann die het decor voor “De Kersentuin” realizeerde, Peter Mussbach en Herbert Wernicke zijn warmer, minder rigide en principieel dan de door het protestantisme getekende Stein. Bovendien waren ze allemaal al in Brussel met Mortier aan de slag. Dat schept een band en een kompliciteit. Uitgerekend Wernicke, die in het laatste Muntjaar van Mortier “De Ring” van Richard Wagner regisseerde, kreeg nu de weinig simpele opdracht om “De Rosenkavalier” van Richard Strauss op scène te brengen.
Wernicke, die zowel voor de regie, de kostuums als de decors tekende, heeft zich dubbel geplooid om de hoge verwachtingen in te lossen. Dit moest, zo werd in het direktorium van de Festspiele in nauwelijks verstaanbaar Nederlands gefluisterd, de ultieme uitvoering van “De Rosenkavalier” worden, zodat men eens en voorgoed van het werk verlost zou zijn. Wernicke deed zeer zijn best om die opdracht waar te maken. Hij liet zelfs een imitatie van Luciano Pavarotti opdraven die deskundig onderuit wordt gehaald.
Hij maakte een parodie of is het een satire ? op de “De Rosenkavalier”, die suikerzoete, overjaarse hommage uit de jaren twintig aan het ancien régime. Het is een afrekening met deze verheerlijking van restauratie, rococo en onechtheid. Wernicke deed dat met een vakmanschap dat moeilijk overtroffen kan worden. Onder meer zijn decor is een vondst. Een tiental zuilen van spiegels die voortdurend van plaats veranderen, brengen de toeschouwers bij momenten in opperste verwarring. Dat was ook de opzet van Wernicke : iedere schijn van de werkelijkheid door een perfekte weergave van de schijn vervangen. Pure teatermagie, maar zeer op haar plaats in een oord als Salzburg waar de autenticiteit zo dikwijls achter de glitter verdwijnt.
Paul Goossens