Waarom is men zo verbaasd dat de euthanasiewet niet meer ‘succes’ oogst, wanneer de meerderheid van de beroepsuitoefenaars deze wet niet ondersteunt (‘Ik wil niet afzien, dokter’, Knack nr. 26)? Van alle beslissingen rond het levenseinde wordt bij maximaal 0,3 procent euthanasie uitgevoerd (Eureld-studie). Van alle slachtoffers van ondraaglijk lijden heeft maximaal 10 procent ondraaglijke (niet behandelbare) pijnen. Bij 90 procent gaat het dus om ‘ondraaglijk’ psychisch lijden dat in de meerderheid van de gevallen verdwijnt bij uitbreiding van palliatieven of zelfs na een grondig gesprek waarin concrete afspraken worden gemaakt.
Wie zijn overigens de uitvoerders die op legitieme wijze mensen doden via injectie, want dat is uiteindelijk toch euthanasie. In de definitie wordt het woord ‘doden’ vermeden, als om het aanvaardbaar voor te stellen. Uiteindelijk gaat het over situaties waarbij een patiënt wandelend het ziekenhuis kan binnentreden om zich dan door dokters, de poortwachters van onze gezondheid, te laten doden. Wie zijn deze zieken die dergelijke levensbeëindiging via artsen opeisen en wie zijn deze gemotiveerde artsen die deze opdracht zien als een normaal onderdeel van hun zorgpakket? Met uitzondering van enkele dubieuze erkenningen wordt terugbetaling van een verstrekking door het Riziv beschouwd als erkenning van het zinvolle van een medische act. Mogen wij dan ook logischerwijze voor euthanasie binnenkort een dergelijk getuigschrift voor verstrekte hulp verwachten? Verdedigers zullen misschien opmerken dat overconsumptie zich hier niet zal voordoen. Zou het ook niet wetenschappelijk interessant zijn om te kunnen beschikken over het geestelijk profiel van deze artsen of hun (onbewuste) drijfveren?
Hoe diep kan het vertrouwen van de modale patiënt in zijn arts nog zijn wanneer zijn/haar zalvende hand ook een gelegitimeerde dodende hand kan worden of reeds geweest is? Het euthanasiegebeuren heeft gaandeweg iets ‘zieligs’ gekregen. Met name de manier waarop de brave arts deze opdracht accepteert en er bovendien een ‘wetenschappelijk’ tintje aan tracht te geven: ‘Het op een wetenschappelijk verantwoorde wijze legitiem doden van zijn medemens’, wetende dat ook de grenzen van de wetenschap vaak erg vaag zijn, zij niet zelden modieuze trekjes vertoont en inzichten op korte tijd flink kunnen veranderen. In het verleden zijn reeds meerdere wetenschappelijke dogma’s fout gebleken. Is het dan zo onlogisch dat een instelling een bepaald profiel onder zijn artsen wenst of juist tracht te vermijden?
De euthanasiewet heeft een extra stimulans gegeven aan de ordinaire ‘volksethiek’, namelijk dat iedereen zich het recht toe-eigent een eigen invulling over leven en dood te maken, ook over die ander. Waarschijnlijk is het toeval dat deze wet versneld het levenslicht heeft gezien in een tijd waarin een dode zieke een goedkope zieke is geworden.
Een student(e) geneeskunde weet nu althans op voorhand dat doden ook een van zijn/haar taken kan zijn. Dat men nog arts wil worden vanuit een oprechte ‘roeping’ krijgt zo wel een bijzondere dimensie.
Dr. Werner Verslegers, Schoten.