Hongkong komt uit een diepe economische crisis. Het zakencentrum beleeft een ware culturele renaissance en wordt stilaan een echte stad.

Foto’s Maria Fialho

Het is een jonge stad naar Europese normen: 150 jaar geleden bestond ze niet, tenzij als vissersdorp op een rots met een ongezond klimaat. Naar Chinese normen is het een pasgeboren baby. Het was een entrepot van handelshuizen en taipans, zonder verleden of identiteit. Niet dat iemand daarnaar vroeg: geld verdienen was hier de cultuur en de toekomst. Tien jaar geleden nog zou haast niemand zich vragen gesteld hebben over een mogelijke ‘cultuur’ in deze brutale, materialistische, ogenschijnlijk apolitieke, brooddronken metropool van zeven miljoen inwoners waar de boekhandels bestsellers aanprezen met titels als Hoe word ik rijk in zeven lessen.

En toch. Hongkong was ooit het Hollywood van de kungfu-films die niet alleen het Westen, maar ook en vooral China overspoelden. Uit Hongkong kwam in de jaren tachtig de Chinese popmuziek, tot ze verboden werd en ondergronds ging, in China dan. In de jaren dat China openging, kwam uit Hongkong niet alleen het geld en de knowhow waarmee hotels voor toeristen voor de markt bruikbaar gemaakt werden – Chinese kunstschilders moesten in Hongkong exposeren en doorbreken vooraleer ze ook in Peking erkend werden. Hongkong als Parijs van het Verre Oosten? Niet echt, maar zeggen dat er helemaal niets was, was ook onterecht. Er was wel degelijk cultuur, maar in deze stad van haast en harde onderhandelingen was die niet zo zichtbaar. Ten dele, zoals professor Chang uitlegt (zie kader) omdat dit Chinese cultuur was, alleszins Chineestalige, waar Chinees-onkundige bezoekers onwetend voorbijliepen in de waan dat cultuur in Hongkong neerkwam op winkelen en uit eten gaan. De elitecultuur was Brits of Europees, en de meeste Europeanen in Hongkong zaten daar niet voor de cultuur.

Toen kwam in 1997 de teruggave aan de Chinese Volksrepubliek – het communistische vasteland – met de perikelen die daar rond hingen sinds het bloedbad op het plein van de Hemelse Vrede in 1989. De westerse elite trok weg en de sfeer veranderde in Hongkong. Dat vatte immer grotere en duurdere projecten aan, zoals een nieuwe ‘grootste luchthaven ter wereld’, maar de Chinezen zelf gingen zich afvragen waar ze eigenlijk bij hoorden.

Een jaar na de teruggave kwam de Aziatische financiële crisis, en na de financiële crisis de algemene recessie, die in Hongkong de fantastisch opgeblazen luchtbel van de vastgoedprijzen deed barsten. De stad kreeg klap na klap en was plotseling niet zo rijk meer. En de zwarte reeks duurt voort, met de sarsepidemie die voor het pril oplevende Hongkong de inkomsten uit het toerisme nog even gauw voor een paar maanden kwam uitvegen.

Maar in 1997 al moet het nieuwe bewind geweten hebben dat er een probleem was. Het cultuurbeleid van de stad, dat wel degelijk bestond, werd omgebouwd. Zichtbaar werd dat de bevolking van Hongkong in verwarring was over haar identiteit. Dat zegt Louis Yu, de directeur van het Hongkong Arts Centre, in Wanchai, dat zich toelegt op hedendaagse kunst, film, video.

‘Echte kunst is in Hongkong nooit zo populair geweest als in Europa’, zegt Yu. ‘De westerse kunst is binnengebracht door de Britten, en werd nooit echt opgenomen in de curricula van de scholen. Hongkong heeft negen universiteiten, en maar één daarvan heeft een kunstrichting, en die heeft dan twintig studenten per jaar. Maar na 1997 zagen we dat de mensen verandering nodig hadden, creativiteit. Hongkong is plotseling op zoek naar inhoud. Tot een paar jaar geleden was dit alleen maar een soort etalage. Nu tast men in het rond. Westerlingen die Hongkongse kunst bekijken gaan altijd op zoek naar het Chinese karakter ervan – en vinden dat dan niet genoeg. Je bent een stuk van China, maar je bent niet Chinees genoeg in hun ogen. Vandaar het succes van het modehuis Shanghai Tang met zijn retro spullen. Maar waarom is dat zo speciaal interessant? Wij hebben hier een verwesterde Chinese stad die op zoek is naar haar identiteit. Dat was al bezig in de jaren 1984-’97, maar het is nog niet voorbij. Het kan nog een hele tijd duren eer wij echt weten wie we zijn.’

RENAISSANCE

Ondertussen beleeft de stad een herleving van kunst en cultuur die allerwegen aangemoedigd wordt. De regering denkt na over het onderwijs, de economische crisis heeft haar gedwongen in te zien dat het daarmee – die negen universiteiten voor rond de zeven miljoen inwoners niet te na gesproken – niet goed gesteld is. Initiatieven worden genomen die een beetje alle kanten opgaan. Een Disneyland op het eiland Lantau waar bijna drie miljoen euro in geïnvesteerd wordt en dat moet openen in 2005. Programma’s, op school en elders, om de bijna schielijk overleden Cantonese Opera nieuw leven in te blazen – ijlings is men oude artiesten gaan opzoeken die het metier nog kenden. Aanmoediging van dans- en balletscholen, ook al is de gruwelijkste dag in zijn leven de dag dat een Chinese jongen tegen zijn ouders moet zeggen dat hij danser wil worden – dixit Susan Street, professor en directeur van de dansafdeling aan de HK Academy for Performing Arts. De inrichting van een bij uitstek pedagogisch parcours in het Museum voor Geschiedenis, spectaculair met installaties van bomen met reuzenslangen erin en wat dies meer zij, goed om er de miljoenen schoolkinderen die met busladingen aangevoerd worden een enorme namiddag mee te bezorgen – maar ook goed om nog eens, ongemerkt haast, te illustreren hoe de plaatselijke geschiedenis hier begon met de Opiumoorlogen en de komst van de Britten.

Het groeit. Het zal allicht blijven groeien, er is ook ernst. In het Museum voor Schone Kunsten, dat tegen het Cultureel Centrum op Kowloon aangekleefd zit, lopen vier, vijf tentoonstellingen tegelijk. Klassiek Chinese schilderkunst naast moderne kunst. De tentoonstelling van de inktschilder Lü Shoukun, overleden in de jaren zeventig, is een halve retrospectieve. Zij toont een evolutie van klassieke Chinese landschapsschilderkunst met penseel en inkt op papier, via diverse westerse invloeden, naar een soms Mondriaanachtig aandoende abstractie. Een verdere tentoonstelling van de meester, zijn ‘zen-schilderijen’, wordt aangekondigd. Een reden om terug te gaan die je eigenlijk tevoren niet had. Niet díé reden. Het is alsof Hongkong hier, door de politieke moeilijkheden en economische rampen heen, bezig is een echte stad te worden.

OVER DE KLOOF

Het was Wucius Wong die ons naar Lü Shoukun gestuurd had. Dat was, zei hij, zijn mentor. Wucius Wong, geboren 1936 in de provincie Guangdong, is een grote naam onder de inktschilders, en omdat Hongkong toch Hongkong is, heeft hij zijn atelier niet ergens onder de pannen met licht op het noorden, maar in een appartement in een hoogbouw in Wanchai, met uitzicht nergens op. Hij maakt nu relatief grote, rechthoekige schilderijen overwegend in tinten van grijs, die hij stadsbeelden noemt. Soms lijken ze op verbeterde luchtfoto’s, als je er lang naar kijkt, gaan ze bewegen. Wong is al jaren bezig met de ontmoeting tussen Oost en West. Hij heeft in Amerika gewoond en kwam terug naar Hongkong in 1996 uit heimwee naar China, in het vooruitzicht van de teruggave: ‘Ik had China nooit goed genoeg begrepen. Ik wou het Chinese landschap terugzien, het land en de historische plekken, heel mijn leven had ik dat gemist.’

Wucius Wong zegt dat Hongkong met zijn internationalistische opstelling altijd wel een licht verschillende kunst moest maken van die van het vasteland. Dat hij al heel vroeg besloten had dat hij wou vertrekken van de Chinese cultuur die hij kende, de inktschilderijen, de haast wit-zwarte landschappen, maar dat zijn bestemming de hele wereld was. Maar het mengen van twee culturen had hem een hoop moeite gekost, en veel frustratie gebracht. En toch moest dat, ‘want elke Chinese schilder zit tussen twee culturen in, aangezien China begonnen is aan de opbouw van een moderne natie’. Dat is niet erg, want het geloof dat de Chinese cultuur voorbestemd is om ooit weer een dominante rol te spelen, dragen de meeste Chinese kunstenaars mee in hun hoofd. ‘Je ziet het trouwens: telkens als China twintig of dertig jaar vreedzame ontwikkeling gekend heeft, krijg je een goede ontwikkeling in de kunst.’ Onder Mao Tse-tung, de revolutionair die niet in staat was te regeren in vredestijd, de romanticus met de goede bedoelingen waar rampen van kwamen, zelfs onder hem was de periode van 1949 tot 1956 niet zo slecht. Maar Mao was iemand die vond dat het moest vooruitgaan.

Zo kwam hij uit bij de Culturele Revolutie in de jaren zestig. De notie dat niets de vooruitgang zou kunnen stoppen. ‘We hebben nog geluk gehad, we zijn een van de zeer weinige landen in het Verre Oosten met een culturele afkomst die nooit onderbroken is. En we kunnen iets bijdragen, want we hebben zoveel vernieling gezien, maar we leven nog. Van hier kunnen we snel vooruitgaan.’

Maar hij moest hoe dan ook over de kloof heen tussen Oost en West. Daar had hij ook de achtergrond voor, niet vies als hij was van het mengen van verschillende media en culturen – design en zo. ‘In het begin, jaren zestig, hoopten we een modernistische trend in inktschilderen te ontwikkelen. Dat heeft toen wel wat invloed gehad. Daarna, in de jaren tachtig, zakte het weg en de kunstenaars en intellectuelen verlieten Hongkong. Maar nu lijkt het weer die richting uit te gaan.’

Wong zegt, waarom is inkt beter dan verf? Olieverf is geworteld in de Europese schilderkunst. Inkt is de Chinese schilderkunst: China, Korea, Japan, de landen van confucianisme, taoïsme, zenboeddhisme. Dat zijn disciplines die een mentaliteit aankweekten die niet zo sensatiegevoelig was, die niet veel kleur zouden gebruiken op een opvallende manier, behalve dan in architectuur of volkskunst.

‘Kleur is niet echt de sterke kant van het Chinese volk.’

Dit was en is een literatencultuur, zegt Wong, die hielden niet van kleur. De confucianistische filosofie wil dat men zich passende manieren van leven oplegt. Streng. Vandaar een trend om sensuele uitingen te vermijden. Een schilder in die traditie zou per dag gemakkelijk meer tijd besteden aan kalligrafie dan aan schilderen. ‘Daarom zijn wij niet in staat impressionistische doeken als Monet te produceren, of te schilderen zoals de Duitse expressionisten. Chinezen zijn nu eenmaal het best in monochromen, in zwart-wit.’

Sus van Elzen

In deze stad van haast en harde onderhandelingen was de cultuur lange tijd niet zo zichtbaar.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content