‘De kust’ is een gigantische toeristische machine die jaarlijks een omzet van meer dan 70 miljard frank genereert. Voor de vele KMO’s en familiebedrijven die deze machine draaiende houden, zijn ‘seizoensverbreding’ en ‘belevingstoerisme’ de nieuwe toverwoorden.
Tweehonderdduizend autochtonen, twee komma negen miljoen toeristen per jaar. Je zou het een tijdelijke volksverhuizing kunnen noemen, die trek naar de Vlaamse, Belgische of zeg maar onze kust. Haar mystieke aantrekkingskracht heeft ooit veel lyriekschrijvers en poëten in vervoering gebracht. Vandaag nemen ook economen en marketingboys deel aan het spel met de woorden. De Vlaamse/Belgische kust beschikt tegenwoordig over moderne, professionele managers die haar een corporate identity willen geven en die het niet raar vinden om haar een fast moving consumer good te noemen, een product dat je vanuit een impuls meegraait, iets wat vergelijkbaar is met de reep chocolade die je in een benzinestation koopt.
Het product kust kan echter nog het best omschreven worden als de motor van een gigantische toeristische machine, die in 1999 37 procent van de overnachtingen in Vlaanderen voor haar rekening nam en die jaarlijks een omzet genereert van naar schatting 70 à 80 miljard frank, zijnde het bedrag dat de toeristen en de mensen met een tweede verblijf er in die tijd spenderen aan eten, drinken, slapen en winkelen.
De grote paradox is dat deze economische mastodont in feite steunt op een ondernemerslandschap van KMO’s, familiebedrijven meestal. Er zijn geen dominante spelers in de markt. Het is dus niet verwonderlijk dat al die relatief kleine garnalen zich groeperen in de talrijke beroeps- en belangenverenigingen. Er bestaan er voor de campings, de horeca, de verhuurkantoren en nog vele andere. Een ding hebben ze gemeen: ze plegen allemaal veelvuldig overleg en proberen zo meer gewicht in de schaal te leggen bij lobbywerk in al zijn vormen. Samenwerken doen ook de verschillende overheden. Een goede coördinatie tussen de gemeentes, hun toeristische diensten, de provincie en de Vlaamse regering zorgt immers voor significante schaalvoordelen.
Volgens Jurgen Vanpraet van het kabinet van Vlaams minister van Werkgelegenheid en Toerisme Renaat Landuyt (SP) is bijvoorbeeld promotie veel effectiever als men ze gezamenlijk voert. ‘Vanuit de hogere overheid willen we naar buiten komen als een geheel. Toestanden waarbij twee kustgemeenten apart op een buitenlandse reisbeurs verschijnen, zijn uit den boze. Het gemeenschappelijke logo, dat onlangs is voorgesteld, is een duidelijke uiting van die denkwijze. We willen de kust een totaalimago geven, iets wat ze volgens sommigen nog te weinig heeft. Er wordt nu dus aan gewerkt, de nodige budgetten worden vrijgemaakt. De jongste jaren kan men in die zin spreken van een ware revival. De kust kreeg een grote oplapbeurt. Getuigen daarvan zijn de grote infrastructuurwerken, die heel wat nieuwe dynamiek op gang brachten. De bestemming van de gelden wordt bovendien gedeeltelijk bepaald in overleg met de privé-sector.’
WISSELWERKING
De wisselwerking tussen de overheid enerzijds en de diverse beroepsfederaties ontlokt trouwens niets dan positieve commentaren. De voordelen liggen voor de hand, zowel direct als indirect. Direct omdat de overheid een inhaalbeweging qua subsidies vlotter maakt als haar visie ondersteund wordt door de mensen uit de sector. Indirect levert de kruisbestuiving dan weer een uitwisseling van expertise op, maar vooral ook een beter begrip van elkaars noden en wensen. De oprichting van het autonome provinciebedrijf Westtoer is het meest tastbare resultaat van deze opvatting. Jan Jassogne van de Confederatie van Immobiliënberoepen verwoordt het zo : ‘Als een bedrijf een omzet heeft van meer dan 70 miljard frank, is het niet meer dan normaal dat het een studiedienst heeft, maar toch heeft het jaren geduurd voor er een kwam voor de kust. Nu bewijst die dienst voortdurend zijn nut.’
De harde tijden lijken wel voorbij. Want die zijn er ooit wel degelijk geweest. Michel Bero, van de horecakring Middenkust : ‘Eind jaren zeventig kwam het hoteldecreet tot stand. Strenge, nationale normen werden uitgevaardigd, waaraan elk hotel moest voldoen. Het gevolg liet zich raden: ofwel gebeurden de nodige investeringen, ofwel haakte men af en verkocht men de boel. In die zin zorgde dat decreet voor een min of meer noodzakelijke purificatie. De zwakke broertjes sloten hun deuren, de overblijvers moderniseerden en trekken momenteel een iets meer gegoed publiek aan. Waar de hotels verdwenen, verrezen appartementen. De Vlaamse toerist werd rond die tijd echter ook stilaan mobieler. De Spaanse en Italiaanse stranden lagen ineens voor de deur. Voor de vakantiegangers was het gedaan met tobben over het wisselvallige Belgische weer.’
Aan onze eigen kust besefte men dat de nieuwe concurrenten te sterk waren. Creativiteit was de boodschap. Doordat het accent zich vandaag verplaatst naar de kortere verblijven, ontstaat meer aandacht voor het entertainment van de bezoekers, en niet alleen tijdens de piekperiode. Sinds kort doet men immers aan seizoensverbreding, voornamelijk als gevolg van de stijging van het aantal mensen dat zich in een tweede verblijf aan de kust gevestigd heeft. Ook in het traditionele laagseizoen moeten nu initiatieven ontplooid worden, wat het traditionele ritme van de kust enigszins doorbreekt. De stad Oostende gaf enkele jaren geleden het startschot met de Lente van Oostende, een cultureel stadsfestival dat eindigde als het hoogseizoen begon.
Hilde Veulemans, schepen van Toerisme, spreekt over een trend naar belevingstoerisme. ‘Wij willen onze toeristen meer bieden dan het strand. Vandaar de aandacht voor de cultuurconsumenten. In de rustige maanden moeten de hotels ook gevuld geraken. Bovendien geniet de lokale bevolking mee van die politiek. Een cultureel evenement lokt zeker niet alleen toeristen.’ Andere middelen om die luwe maanden te vullen, zijn het aantrekken van corporate meetings en het congrestoerisme. Het is een markt, die nog maar schoorvoetend betreden wordt en waar nog heel wat scepticisme over heerst. De hotels zouden er te klein voor zijn en de investeringen wegen tamelijk zwaar. De casino’s kunnen er eventueel wel hun tweede jeugd door beleven. Bovendien is de gemiddelde congresganger een big spender, en komt hij misschien later nog eens terug voor een gewoon verblijf. De kust zelf blijft altijd een sterke troef, maar een kustgemeente mag best wel wat meer bieden.
AUTOVERKEER
De invloed van de nationale en Europese politici wordt door niemand betwist. Zij weekten vaak de nodige fondsen los bij de diverse hogere overheden. De dankbaarheid voor de geleverde inspanningen is groot. Jan Jassogne : ‘Het was wel nodig, hoor, na jaren verwaarlozing. Tien jaar geleden was de toestand nog dramatisch en hebben we serieus op tafel moeten kloppen. Nu kunnen we zeker niet klagen, maar het was echt een inhaalbeweging, vergeet dat niet.’
Het grootste probleem blijft het voortdurend dichtslibben van wegen. Jassogne: ‘Er zijn twee oorzaken voor de ellende: de gebrekkige ontsluiting van de oostkust en de barslechte verbinding van de haven van Zeebrugge met het economische hinterland. Dat zorgt voor een sterke vermenging van het toeristenverkeer met het havenverkeer, wat nefast is voor de mobiliteit van beide. De toeristen die met de auto komen – nog steeds zo’n 90 procent van de verblijfstoeristen – zijn bij deze gewaarschuwd. Met de kusttram en de kusttreinen hoopt men dat percentage lichtjes terug te dringen via een verhoogde frequentie en meer comfort. Dat lijkt te lukken. De tramconducteurs verkochten in het jaar 2000 bijna 7 miljoen kaartjes, een kwart meer dan het jaar daarvoor. De toename is voornamelijk te danken aan de 65+’ers, die sinds kort van uiterst voordelige tarieven kunnen genieten. De vergrijzing zet zich dus ook door in het kusttoerisme. Hilde Veulemans: ‘De gemiddelde toerist wordt ouder, ja, maar daarom niet minder dynamisch. De mensen die hier in de herfst van hun leven naartoe komen, zitten doorgaans niet veel stil.’ De sector past zich blijkbaar snel genoeg aan om elke leeftijdsgroep tegemoet te komen. Plopsaland is niet ver.
Ook de grens met de buurlanden is nabij. Toch zijn de meeste betrokkenen niet zo bang van de concurrentie daar. Vers geld en een verbeterde samenwerking hebben behoorlijk wat dynamiek en zelfvertrouwen gepompt in onze kustbusiness. Jan Jassogne: ‘De vaderlandse kust heeft een ziel, die niet te kopiëren valt, ook al doet men aan Nederlandse kant nog zo zijn best om mensen te lokken met een mooie infrastructuur.’ In Frankrijk lonkt de Côte d’Opale al jaren uitdrukkelijk naar investeerders. Projectontwikkelaars vinden er de ruimte die in België niet meer voorhanden is. De omvang van de huidige plannen van de Compagnie Het Zoute voor een woonproject in Hardelot, vlakbij Le Touquet, bewijzen dat. Maar zowel directeur Georges Jacobs als Jan Jassogne gaan ervan uit dat vooral Franse toeristen het doelpubliek zullen vormen.
Michel Bero acht de Côte d’Opale wel een toekomstige concurrent. ‘De Fransen kunnen – in tegenstelling tot de Nederlanders – uitpakken met een uitstekende keuken en daarmee valt de Belg best te verleiden.’ De Franse overvloed aan gronden biedt op lange termijn zeker een groot potentieel. Binnen de Belgische grenzen is de groeimarge kleiner. Jassogne: ‘Bij ons moet je echt naar een plaatsje zoeken en tevreden zijn met de ruimte die je hebt. Dat is geen verwijt, dat is gewoon een vaststelling. Er wordt elk jaar nog heel veel gebouwd, maar meestal gaat het dan om vervanging van verouderde buildings. Er blijft met andere woorden genoeg te doen, maar er worden geen nieuwe gronden meer gevonden. Men bouwt nu kleiner, met meer aandacht voor de kwaliteit. Dat maakt evenwel dat de prijs de hoogte in gaat, iets wat de lokale bevolking niet steeds weet te appreciëren. Er is echter geen alternatief. Verder knagen aan de natuur heeft geen zin, want dan maak je het gebied weer minder aantrekkelijk. Vlaanderen heeft de jongste jaren – terecht – vrij strikte regels opgelegd. Buiten de lijntjes kleuren, kan niet meer.’
Kaderstukken: Lieve Reynebeau (L.R.) en Michel Van Hoof (M.V.H)
Gerry Meeuwssen