De Koude Oorlog werd goeddeels buiten de atmosfeer uitgevochten. De Sovjets leken aanvankelijk aan de winnende hand, maar de Amerikanen haalden de hoofdprijs binnen: op 21 juli 1969 zette Neil Armstrong als eerste mens voet op de maan.
Het was zijn linkervoet. En tenzij er op die plek inmiddels een meteoriet is ingeslagen, staat de afdruk er nog steeds. Het eerste menselijke spoor dat Neil Armstrong achterliet op de maan, is onuitwisbaar en duurzamer dan pakweg het Vrijheidsbeeld. Waar geen atmosfeer is, waait het niet. Geen lucht, geen wind, geen erosie. En geen geluid, want dat kan er zich niet voortplanten. Op de maan heerst eeuwige stilte.
Ze waren geland in de Mare Tranquillitas, de Zee der Stilte. Die plek werd een paar uur lang het centrum van het heelal. Meer dan zeshonderd miljoen mensen volgden alles live op televisie. Ook in het Vaticaan, waar paus Paulus VI spontaan beide armen ten hemel hief. De Amerikaanse ankerman Walter Cronkite zette zijn bril af en wist niet meer uit te brengen dan: “Oh, boy.” Op de frontpagina van Gazet van Antwerpen waren de volgende ochtend, dinsdag 22 juli 1969, nog net twee kolommetjes vrij om dat ándere wereldnieuws te vermelden: Eddy Merckx had de Tour gewonnen. In een vlaag van inspiratie noemde GVA de kannibaal zowaar een… “velonaut”.
De jaren zestig hadden nog vijf maanden en tien dagen te gaan. Armstrong was net op tijd op de maan aangekomen om de belofte van John F. Kennedy waar te maken. In mei 1961 had de flamboyante Amerikaanse president plechtig verklaard dat “this nation should commit itself to achieving the goal – before the decade is out – of landing a man on the moon and returning him safely to earth.” Toen Wernher von Braun dat hoorde, merkte hij naar verluidt op: “Dat is hoog tijd. Als we nog lang wachten, lopen we de kans daarboven lege wodkaflessen aan te treffen.”
DE SPOETNIK EN DE POMPELMOES
Hitler had de oorlog al verloren toen hij in september 1944 de opdracht gaf om duizenden V-2’s ( Vergeltungswaffe 2) af te vuren op Londen, Antwerpen en andere geallieerde doelwitten. De raketten waren ontwikkeld door Wernher Von Braun, een jonge Duitse ingenieur die na de oorlog van harte welkom was in de Verenigde Staten. De even briljante als omstreden ex-nazi werd het brein achter het ruimtevaartprogramma van de in 1958 gestichte National Aeronautics and Space Administration (Nasa). Saturnus V, de raket die Armstrong & Co naar de maan zou brengen, was zijn magnum opus.
Zijn laconieke commentaar op de bevlogen speech van JFK was terecht. Qua ruimte-primeurs spande de Sovjet-Unie in 1961 de kroon. Spoetnik 1, de eerste satelliet, was in 1957 gelanceerd in Kazachstan. Vier maanden later kwam de VS met de Explorer 1. Nikita Chroestsjov noemde de Amerikaanse kunstmaan spottend “een pompelmoes”: ze woog immers maar acht kilogram, een tiende van Spoetnik 1. Het eerste levende wezen (de hond Laïka) werd ook door de Sovjets in de ruimte geschoten. En op 12 april 1961 trok Joeri Gagarin een volledige baan om de aarde, aldus de geschiedenis ingaand als eerste menselijke ruimtevaarder. Wilden de Amerikanen zich profileren als wereldleiders, dan moesten ze voortmaken. De race for space was een prestigeslag.
Terwijl de Sovjet-Unie het ene succes na het andere bleef boeken – de eerste vrouw in de ruimte, de eerste ruimtewandeling – werd in de VS alles op alles gezet om tenminste de wedloop naar de maan te winnen. Kennedy had de publieke opinie aan zijn kant, en kreeg van het Congres de nodige budgetten los. In 1962 werd ruim vijf miljard dollar vrijgemaakt op de begroting. “Een verbijsterend bedrag”, gaf Kennedy toe. “Maar minder dan we jaarlijks besteden aan sigaretten en sigaren.” Amerika moest er iets voor over hebben, vond de president: “Als we het willen doen en we willen het goed doen, dan moeten we stoutmoedig zijn.” Waarom? Daarom. Kennedy: “Vele jaren geleden vroeg iemand de Britse avonturier George Mallory – die zou sterven op de Mount Everest – waarom hij die berg wilde beklimmen. Hij antwoordde: ‘Omdat hij er staat’.”
Meer dan 250.000 Amerikanen zouden in de jaren zestig op de een of andere manier betrokken zijn bij de wedloop naar de maan. Op 16 juli 1969, om 9u37′ plaatselijke tijd, werd de Saturnus V-raket gelanceerd op Cape Kennedy in Florida. Helemaal bovenaan – in de kegelvormige neus van het meer dan honderd meter hoge gevaarte – zaten Michael Collins, Edwin “Buzz” Aldrin en Neil Armstrong. “Bad moon rising” van Creedence Clearwater Revival stond op aarde in de hitparade, maar dat hinderde niet. Na nauwelijks elf minuten bevond het trio zich al in een baan om onze planeet. De maan lag vier dagen en 380.000 kilometer verderop.
ALS COWBOYS IN DE RUIMTE
De vlucht was meticuleus voorbereid. Elke stap in het proces, behalve de landing zelf, was al uitgevoerd bij voorgaande Apollo-vluchten – nummer 11 moest de klus alleen maar afmaken. Collins, Aldrin en Armstrong hadden ervaring in de ruimte en in de simulator. En ze waren onderworpen aan alle denkbare en ondenkbare testen. Stressbestendige lieden waren het, kerngezond en absoluut niet claustrofobisch aangelegd. Hun compartiment in de command module was nauwelijks zeven kubieke meter groot.
Na anderhalve omwenteling werd de volgende brandstoftank van de Saturnus aangesproken om aan het zwaartekrachtveld van de aarde te ontsnappen. Daarna werd koers gezet naar dat andere zwaartekrachtveld, om in een baan om de maan terecht te komen. Daar bleef Collins rondcirkelen in de command module. Armstrong en Aldrin begaven zich in de lunar module – The Eagle – naar de van tevoren uitgekozen landingsplek in Mare Tranquillitas. Toen de Eagle werd losgekoppeld, voegde Collins zijn collega’s bij wijze van afscheid toe: “You cats take it easy on the lunar surface.” Cowboys waren het, maar dan cowboys in de ruimte.
Twee details maakten de landing spannender dan voorzien. Toen “Alarm 1202” afging, tastte Aldrin even in het duister. Dat nummer waren ze tijdens de simulaties niet tegengekomen. Vanuit de basis in Houston kwam snel het verlossende bericht: “We’re ‘go’ on that alarm.” Alarm 1202 betekende dat de computer te veel gegevens tegelijk probeerde te verwerken – op zich niet echt een probleem. Tijdens een simulatie zou de missie terstond geaborteerd zijn. Maar dit was geen simulatie, dit was echt.
Een tweede onvoorziene omstandigheid deed zich voor op nauwelijks enkele honderden meters boven het maanoppervlak. Toen Armstrong in de gaten kreeg dat de landingsplek waar de computer hen naartoe stuurde, een krater was, besloot hij zelf de stuurknuppel in handen te nemen en de Eagle een paar honderd meter verderop neer te zetten. Dat extra manoeuvre stond niet in het draaiboek. Had het vijftig seconden langer geduurd, dan had de Eagle zonder brandstof gezeten. Op het nippertje, dus. Bij touchdown had Armstrong een hartslag van 150 per minuut.
Het was zondag 20 juli 1969, 21u18′ Belgische tijd, toen zijn historische woorden de aarde bereikten: “Houston, Tranquility base here. The Eagle has landed.” Meteen uitstappen mochten Armstrong en Aldrin niet. Eerst moest alles worden klaargemaakt voor een eventuele snelle evacuatie. Tevens moest er worden gegeten en geslapen. Dan pas kon het duo zich voorbereiden op hun zogenaamde “EVA”: Extra Vehicular Activity, buitenboordse activiteit. Op maandagochtend 21 juli, 3u57′ Belgische tijd, was het zover. Voor het oog van de wereld klom Neil Armstrong van het negen treden tellende trapje. Zijn linkervoet was eerst beneden. Historische uitspraak nummer twee volgde: “That’s one small step for man, one giant leap for mankind.”
ECHTE JONGENS IN EEN SNOEPWINKEL
Nee, je zakte er niet in tot aan je schouders, zoals men vroeger had gedacht. De zwaargeschoeide voet van Armstrong maakte een afdruk van enkele centimeters diep. Het leek wel poeder, daar op de maan – het fijne mengsel van stof en gesteente, regoliet, is afkomstig van ontelbare meteorietinslagen. Maar wat een magnifiek uitzicht: die stenen en rotsformaties in alle mogelijke vormen. En die aardbol boven de horizon. “Een prachtige desolaatheid”, zei Aldrin, toen hij op zijn beurt de landingsmodule had verlaten. Op aarde zag men nu twee mannetjes in vreemde pakken als in slowmotion over de maan hobbelen.
Het was even wennen. Per slot van rekening wogen Armstrong en Aldrin nu nog maar een zesde van hun normale, aardse gewicht. Hinkelend en halfzwevend probeerden ze de juiste houding en tred te vinden. Want er was ook werk aan de winkel. “We hadden te weinig tijd om alles te doen wat we wilden”, herinnerde Armstrong zich later. “We voelden ons als vijfjarige jongetjes in een snoepwinkel.”
De officiële missie van Apollo 11 was even bescheiden als beknopt: een mens op de maan zetten en veilig terug naar de aarde brengen. Maar nu ze toch daar waren, konden ze net zo goed iets nuttigs doen. De Amerikaanse vlag planten, bijvoorbeeld, plus een zilveren plakkaat waarop te lezen staat: “Here men from planet earth first set foot upon the moon. July 1969 AD. We came in peace for all mankind.” Was getekend: de drie astronauten en Richard Nixon.
Terwijl Armstrong en Aldrin stenen en stof begonnen te verzamelen, werd via Houston een telefoontje doorgeschakeld. De president aan de lijn. “Neil en Buzz, ik bel jullie vanuit het Oval Office in het Witte Huis. Dit is het meest historische telefoongesprek dat ooit werd gevoerd. Dankzij jullie prestatie wordt de hemel een deel van onze wereld.”
In totaal brachten Neil & Buzz één uur en veertig minuten door op de maan. Ze plaatsten er een seismograaf om maanbevingen te kunnen registreren, en een reflector om via laserstralen op elk moment de exacte afstand van de maan tot de aarde te kunnen berekenen. Voorts maakte Armstrong met zijn Hasselblad-camera honderden foto’s. Van hemzelf zijn weinig foto’s gemaakt – dat onderdeel van de missie had hij met Aldrin van tevoren niet gerepeteerd.
Voor ze weer opstegen richting command module en collega Michael Collins, die ondertussen al twintig keer rond de maan was gevlogen, moesten Neil & Buzz opnieuw eten en slapen. Het was koud en vochtig in hun pakken. Ze deden – hoe zou u zelf zijn – geen oog dicht.
De terugkeer verliep gesmeerd. Het hitteschild hield stand. Met 40.000 kilometer per uur boorde de module zich door de atmosfeer. De temperatuur liep op tot 2750 graden Celsius. Op donderdag 24 juli 1969, om 17u49′ Belgische tijd, plonsde het trio in de Stille Oceaan ten zuidwesten van Hawaï. Het radiocontact met Houston was een kwartier lang verbroken geweest, maar daar waren ze dan: alive and kicking. In de CBS-studio krabde ankerman Walter Cronkite zich eens te meer achter de oren en sprak: “Hot dog!” Richard Nixon verwelkomde de helden persoonlijk op het bergingsschip Hornet. Uit meer dan honderd landen – inclusief de Sovjet-Unie – kwamen de felicitatietelegrammen toegestroomd. Ook onze Boudewijn I stelde er prijs op “u zonder verwijl de warmste gelukwensen te sturen van de ganse Belgische bevolking.”
NIET MEER DAN TWAALF IN EEN DOZIJN
De euforie duurde kort, maar ze kwam als geroepen. De Verenigde Staten waren immers dringend toe aan een opsteker. Een paar dagen voor de maanlanding was op het eiland Chappaquiddick een jonge vrouw om het leven gekomen bij een mysterieus auto-ongeval – achter het stuur zat senator Edward Kennedy. Ook het ultieme Amerikaanse trauma was almaar verder uit de hand aan het lopen: eind 1969 telden de Vietnam-statistieken meer dan veertigduizend Amerikaanse doden. Een half miljoen soldaten waren onder de wapens geroepen.
Behalve levens kostte Vietnam ook geld. De astronomische Apollo-budgetten – symbolisch voor de megalomanie van de golden sixties – werden begin jaren zeventig drastisch teruggeschroefd. Op 7 december 1972 sloot Apollo 17 het rijtje af en landden de laatste Amerikanen op de maan: in totaal had onze naaste buur twaalf aardbewoners op visite gehad. Bij dat dozijn is het ook gebleven.
Maar in die zomer van 1969 kon het even niet op. Toen Armstrong, Aldrin en Collins zich de gebruikelijke “ticker tape parade” in New York lieten welgevallen, zag de toekomst van de bemande ruimtevaart er nog rooskleurig uit. Weldra zou een mens naar Mars reizen. Een ambitie die dertig jaar later nog altijd niet is gerealiseerd.
Het Apollo-project was er eentje van de korte termijn. Een sprint tegen de vijand waar overdreven veel geld en energie naartoe ging. Dat ruimtetuigen eventueel opnieuw gebruikt konden worden, had niemand ernstig in overweging kunnen nemen. Dat bezuinigingsidee werd pas in 1972 gelanceerd door Richard Nixon. Het herbruikbare ruimteveer zelf, Columbia, werd gelanceerd in 1981. Tegen die tijd had de interesse van het brede publiek het vriespunt bereikt.
De publieke teleurstelling sloeg al toe in september 1969, toen de oogst van Apollo 11 werd tentoongesteld in het Smithsonian Institute in Washington. Met z’n duizenden stonden ze in de rij om de maanmonsters te aanschouwen. Dat viel tegen: een paar stenen, wat was dáár nu aan te zien? Onze drie helden zelf hielden het ook gauw voor bekeken. Begin jaren zeventig stapten ze op bij de Nasa. Op de feestelijke herdenking van hun historische reis, inmiddels alweer dertig jaar geleden, zullen straks alleen Armstrong en Aldrin aanwezig zijn. Aan Michael Collins, die in de jaren zeventig zelfs een tijdje onderminister van Buitenlandse zaken was, is nostalgie niet meer besteed.
ONDERTUSSEN IN KAZACHSTAN
Er gebeurde nog iets anders op de maan in juli 1969. Terwijl de Eagle geparkeerd stond in de Zee der Stilte, stortte het onbemande sovjettuig Loena 15 een eindje verderop te pletter in de Oceaan der Stormen. Hadden de Sovjets de sprint kunnen winnen? Misschien. Toen Mikhaïl Gorbatsjov eind jaren tachtig de deuren van zijn rijk glasnostgewijs opendeed, werd op de lanceerbasis Baikonoer in Kazachstan een reusachtige raket aangetroffen. De N-1 was ontsproten aan het brein van Sergej Koroljov – zeg maar de Wernher von Braun van het Oosten – en leek nog indrukwekkender en krachtiger dan de Saturnus V. Alleen: de N-1 was nooit opgestegen. Mocht Koroljov niet in 1966 gestorven zijn, dan had de wodkafles het misschien toch nog gehaald van de Stars and Stripes.
Volgende week: de Club van Rome.
Joël De Ceulaer