De malaise van de Belgische politiek is nog lang niet opgelost. Een Nieuwe Politieke Cultuur volstaat daar alleszins niet voor.
Vorige week maandag, 21 juli, nationale feestdag. Het contrast kon bezwaarlijk groter zijn. Vóór de middag hadden allerlei Gestelde Lichamen zich overal te lande met knarsende plechtigheid en in vol ornaat naar het Te Deum begeven. Diezelfde dag werd ’s avonds in de zomerse en lichtelijk anarchistische sfeer van de Gentse Feesten bij Sint-Jacobs de Prijs van de Democratie uitgereikt. Zo manifesteerden zich twee zeer verschillende, zelfs antagonistische, haast onverenigbare werelden. En toch toonden ze zich beide bekommerd om, ogenschijnlijk, hetzelfde : de vaderlandse instellingen.
Maar in de kathedralen deed men, niet zonder enige zelfgenoegzaamheid, alsof men zag dat alles goed was, terwijl op het Gentse feestpodium protest en onrust weerklonken. En voor dat laatste zorgden deze keer geen marginalen, oproerkraaiers of andere malcontenten, maar drie hogere ambtenaren, keurig in pak en das. Zij waren in hun werk een malheur tegengekomen, wilden zich daar niet bij neerleggen, werden zo dwarsliggers tegen wil en dank en riepen de wraak van Het Systeem over zich af.
Het drietal is nu gedoemd om, in het beste geval, de rest van zijn arbeidsdagen in ledigheid door te brengen, beschimmelend in een muf kantoortje, het Belgisch Staatsblad lezend, wat best wel interessant is, maar toch bezwaarlijk een levensvervulling kan worden genoemd. De Prijs van de Democratie bevrijdde hen eventjes uit de vergetelheid : Willy Vermeulen van het Hoog Comité van Toezicht, Robert Druyts van de Inspectie van Financiën en commissaris Eddy Suys van de Gerechtelijke Politie.
Alle drie behoren ze tot de administratie en denken ze te hebben gedaan wat ze moesten doen, maar het zijn drie zeer verschillende persoonlijkheden, met Vermeulen ongetwijfeld als de meest controversiële, Suys met de rechtlijnigheid van een politieman voor wie de wereld vorm krijgt in processen-verbaal, en Druyts als het archetype van de even gedegen als plichtsbewuste ambtenaar, die niets liever wil dan, zonder particuliere agenda, gewoon zijn werk doen. Wat hun persoonlijke merites ook zijn, hun lotgeval brengt iets onheilspellends aan de oppervlakte : dat er achter de officiële en publieke logica van het democratische staatsbestel een andere, heimelijke en verderflijke waarheid schuilt.
EEN GRIJZE ZONE IN DE POLITIEK
In haar schoot zou de democratie immers een gestructureerd systeem van ongeoorloofd profijt en oneigenlijke macht dulden, een privé-belang dat parasiteert op het openbare. En dat invloedrijk genoeg is om al wie het voor de voeten loopt, zoals het in Gent gelauwerde drietal, via een van zijn vele tentakels op niet eens subtiele wijze uit te schakelen. Als dit klopt, is dat heel slecht nieuws. Het graaft de al veelbesproken ?kloof met de burger? peilloos diep uit, tast de legitimiteit van de instellingen aan en vergiftigt uiteindelijk de democratie zelf. Want door het bestaan van zo’n schemerzone raakt het bestel genoyauteerd en ze creëert een sluipweg waarlangs, bijvoorbeeld, ook de georganiseerde misdaad tot in het hart daarvan door kan dringen. Dat is nu al een bron van zorg voor meerdere politiediensten.
Commissaris Suys was betrokken bij het onderzoek naar de zaak- Dutroux, maar zag zich in zijn werk gehinderd, niet door zijn nochtans omstreden baas Christian De Vroom, niet door de minister van Justitie, maar door de hoogste magistratuur. Hij vroeg daarom de intrekking van zijn detachering naar de onderzoekscel en voorspelt dat de huidige leider van het onderzoek, een rijkswachtadjudant, spoedig dat voorbeeld zal volgen. Suys, die het kan weten, twijfelt er niet aan : zelfs de gruwelijkste werkhypotheses in deze zaak, het satanismespoor inbegrepen, zijn géén ?lege dozen?. Hij doet dan ook een tweede voorspelling : eens Dutroux en consorten voor de rechter zullen staan en in het verloop van het proces alle onderzoeksresultaten bekend worden gemaakt, ?dan zeg ik u dat ons land nog zeer zwarte tijden te wachten staan.?
Dat kan concreet betekenen : er zullen nog schokkende onthullingen volgen die de miserabele zaak van de wellicht pathologische crimineel Dutroux ver zullen overstijgen. Het spreekt vanzelf dat daarmee in de eerste plaats moet worden gedacht aan wat nu doorgaans met de term ?bescherming? wordt bedoeld, de betrokkenheid van personen uit de gevestigde instellingen, van ?hooggeplaatsten? die mee profiteerden van de wandaden van Dutroux en de lieden rond hem. Die ?zwarte tijden? kunnen een zuiverend, louterend en daarom heilzaam effect hebben, omdat de waarheid bevrijdend is op voorwaarde natuurlijk dat er inderdaad krachtig en definitief een eind komt aan wat scheef loopt.
Al bij al verwijst de voorspelling van Suys niet in de eerste plaats naar een politiek of juridisch probleem, maar naar ethiek. Omdat zij geacht worden de publieke instellingen en dus het algemeen belang te dienen, moeten ambtenaren, politici en alle anderen met een institutionele functie, blijk geven van zin voor deontologie en onkreukbaarheid. En dat is niet zo vanzelfsprekend in, bijvoorbeeld, een economische context die alleen uit is op ontmanteling van de overheid en maximaal winstbejag. Maar de verwachtingen moeten niet onrealistisch zijn : niemand moet van anderen verwachten dat ze heiligen worden. Zelfs Suys zou dat niet zijn, als de vermoedens van het Comité-P over hem zouden worden bevestigd.
HOE HET REGIME WERKT
Maar de malaise in het Belgische publieke leven dateert niet van vorig jaar, toen de zaak-Dutroux uitbrak en allerlei dysfuncties aan de oppervlakte kwamen : de conservatieve kastegeest in de magistratuur, de contraproductieve politieoorlogen, de door politisering, onbekwaamheid, onverschilligheid en favoritisme ontwrichte openbare dienst. De eerste tekenen ervan kwamen al met Zwarte Zondag van bijna zes jaar geleden aan de oppervlakte.
Van toen dateert ook de term antipolitiek, aanvankelijk een woord waarmee toenmalige Oost-Europese dissidenten als de Hongaar György Konrad of de Tsjech Vaclav Havel hun fundamentele oppositie tegen het heersende regime benoemden. In België werd het een scheldwoord, graag gebruikt door politici die er ook gerechtvaardigde kritiek mee willen smoren. Maar eigenlijk is het ook een scheldwoord, omdat niet het democratische regime ter discussie hoeft te staan, wel de manier waarop het wordt bemand en functioneert.
Vanuit die tijd dateert ook het ?contract met de burger? ; een bedenksel van nota bene toenmalig formateur Melchior Wathelet (PSC), toen een soort volksheld als politiek vernieuwer en aspirant-premier (het geheugen moet niet te kort zijn). Dat contract wou als het ware nieuw leven blazen in het sociaal contract van Jean-Jacques Rousseau (het moeten niet altijd Tocqueville of Montesquieu zijn die worden geciteerd). Dat contract tussen de burger en de mandataris moet noodzakelijk op vertrouwen berusten. Temeer daar Rousseau er in zijn ?Du contrat social? van meer dan tweehonderd jaar geleden al voor had gewaarschuwd dat de natie, zijnde het geheel van de kiezers, alleen bestaat wanneer er wordt gekozen, en dat ze daarbuiten is overgeleverd aan haar vertegenwoordigers.
En die mandatarissen zouden dat vertrouwen in het hedendaagse België structureel beschamen, zodat het regime het slachtoffer kon worden van een geruisloze hold-up, die de burger van zeggenschap en betrokkenheid heeft uitgesloten. De huidige regering schijnt dat te erkennen, want op 18 juli keurde ze nog een reeks voorstellen goed ?om de overheidsinstellingen meer democratisch te maken en om deze instellingen aan de gewijzigde maatschappelijke omstandigheden aan te passen? bedoeld wordt de uitvoering van de conclusies van de ?overleggroep? (ooit ronkend Staten-Generaal geheten) rond Kamervoorzitter Raymond Langendries (PSC).
De daders van de hold-up zouden in de particratie moeten worden gezocht, bij de oligarchen, cumulards en potentaten, voor en achter de schermen. Ook hier moet geen irrealistische geur van heiligheid worden verwacht, omdat politiek dus altijd mensenwerk zal zijn. Al vóór de Eerste Wereldoorlog schreef de Duitse socioloog Robert Michels zijn ?ijzeren wet der oligarchie?, omdat hij tot de conclusie was gekomen dat de organisatie van partijen in een moderne democratie altijd tot machtsconcentratie bij enkele leiders zal leiden.
De ook al tot een cliché uitgegroeide Nieuwe Politieke Cultuur (NPC) wil die kwaadaardige tendensen binnen de perken houden. Het bestel tracht zichzelf met wisselend succes van binnenuit te regenereren, zoals met de initiatieven van Langendries, voorzitter Norbert de Batselier (SP) van het Vlaamse parlement of in Senaatszaal F (thans zaal 31, omdat daar warm eten te krijgen is voor de heren Senatoren). De reële betekenis ervan zal nog moeten blijken.
Enerzijds is het conservatisme, dat alles zoveel mogelijk wil houden zoals het is, niet gering, want de voordeeltjes zijn dat ook niet. Anderzijds vervalt de NPC-retoriek opvallend vaak in simplistische clichés, ook al omdat ze stilaan het voorwerp is geworden van een dubbelhartig beleden vorm van political correctness. De idolatrie rond het begrip unanimiteit is daarvan een uiting : iedereen hoort er over alles kennelijk dezelfde opvatting op na te houden. Maar dat verstikt het democratische debat en gaat flagrant in tegen de goede zin van de politiek zelf, namelijk het organiseren van afwijkende meningen in de samenleving.
KLASSIEKEN TEGEN MODERNEN
Dat het referendum een sluitsteen van de NPC zou zijn, is zo’n stilaan algemeen verspreide opvatting. Opvallend : Michels vond dat, als remedie voor de oligarchische macht, geen goed idee, omdat het tot bonapartisme kan leiden. En waarom zou het volk dan wel een dictator plebisciteren ? Het antwoord staat ook al bij Rousseau : ?U vreest veel minder de slavernij dan de miserie.? VLD-voorzitter Guy Verhofstadt kan dat eens overwegen wanneer hij er zich andermaal over verwondert dat mensen niet zo erg voor het risico van verandering warm te maken zijn.
Niet alleen de politiek, ook de publicistiek heeft zich op de NPC gestort. Of liever : ze doet dat opnieuw, want aan de universiteit en in de pers worden al enkele decennia lang genadeloze analyses gemaakt van de kwalijke kanten in politiek België. De Leuvense hoogleraar Luc Huyse, die velen de ogen heeft geopend voor de ondemocratische effecten van onder meer de verzuiling, de particratie of de politieke benoemingen, schreef dertig jaar geleden al over ?de afwezige staatsburger?. Alleen hebben deze analyses zelden voldoende gehoor gevonden, laat staan 300.000 mensen in een mars samengebracht. Daar moesten eerst kinderen voor vermoord worden.
Pas het zogeheten spaghetti-arrest zorgde voor een breuk in het volksgemoed : de catharsis leidde tot een ?witte? revolte, die evenwel als gevolg van stuurloosheid dreigt dood te bloeden. Maar Robert Michels zou waarschuwen : er richting aan geven, vereist organisatie en centralisatie en leidt dus tot oligarchisering.
Een boeiende bron van reflectie over de politieke gevolgen van deze gebeurtenissen, is het boek ?Het orkest van de Wetstraat? (Van Halewyck, Leuven, 112 blz., 398 fr.) van De Morgen-journalist Filip Rogiers, ongetwijfeld een alert politiek verslaggever. In een vijftal stukken schreef Rogiers als het ware het dagboek van hoe en op grond van welke overwegingen de NPC-gedachte gestalte kreeg, met centraal daarin het werk van de Commissie-Dutroux en haar voorzitter Marc Verwilghen (VLD).
Rogiers toont zich een geëngageerd waarnemer. Onder zijn pen komt een soms aangrijpend verhaal tot stand. Maar toch ontstaat te weinig perspectief in de tekst, omdat Rogiers dat te veel zoekt in ijle begrippen als gezond verstand of algemeen belang. Wie de politiek wil begrijpen en veel politici wordt verweten dat ze ?het? niet hebben begrepen zou moeten rekening houden met het bestaan van een nieuwe, alles overheersende breuklijn, die van de ?klassieken? versus de ?modernen?, van de oude krokodillen tegen zij die over de partijgrenzen heen naar vernieuwing zoeken. Maar die breuklijn is allerminst helder, zoals ook de impasses van de Commissie-Verwilghen aantonen ; voor sommige zogeheten modernen is de NPC te vaak niet meer dan een sluipweg voor de aloude politique politicienne of zelfs ordinair electoraal succes.
Die nieuwe breuklijn zou van groter belang zijn dan de bestaande conflictpolen : de communautaire, sociaal-economische en levensbeschouwelijke. Daar zullen die van Renault of de Forges de Clabecq wel anders over denken. Het is niet omdat de Grote Verhalen niet meer in de smaak vallen, dat hun verhaalstof niet meer bestaat. Want waarover gaat het eigenlijk ? Minder over politieke programma’s dan over de ethische vorm waarmee politiek wordt bedreven. Inhoud en vorm vallen moeilijk te scheiden, maar toch, er hoort ook inhoud bij.
Marc Reynebeau
De Gestelde Lichamen : afstand tot de echt bestaande wereld.