Begin jaren zeventig werd hij ervan beschuldigd jongeren aan te zetten tot terreur, maar dat was vooral een misverstand. Hij waarschuwde toen al voor fundamentalisme en schreef De lege cel, een jeugdboek over migratie en hoe verwarrend die soms kan zijn. Op de pastis bij René Swartenbroekx, de meester van Waterschei.

Op het Stadsplein van Genk hebben tientallen mensen een liefdesboodschap voor Brussel gekalkt. Met krijt, een materiaal dat dezer dagen een merkwaardige revival beleeft.

Een paar kilometer verder woont René Swartenbroekx (80). Jeugdauteur, scenarist, ex-hoofdredacteur van het jongerentijdschrift TOP. Ook hij kent het genoegen om met krijt te schrijven maar al te goed. Dertig jaar stond hij voor een gekleurde klas in Waterschei. Migranten heetten toen nog ‘gastarbeiders’ en speelden vaak een hoofdrol in zijn boeken. ‘Niemand kan hun problemen zo goed beschrijven als hij’, schreef een criticus in de jaren zeventig over Swartenbroekx.

In deze helse tijden haalde ik zijn De lege cel nog eens uit de kast. Een op ware feiten gebaseerd boek over een oud-leerling die vermoord werd door de Turk Yusuf Kelman. Zijn dochter had een relatie met de Vlaamse jongen, maar Kelman had andere plannen met haar: ze moest uitgehuwelijkt worden. Tijdens de vlucht liep het slecht af.

De lege cel is Romeo en Julia in Limburg. Het boek was destijds verplichte schoolliteratuur. Later werd het ook een theaterstuk en een televisiefilm. Bijna veertig jaar na datum is het nog altijd een klassieker, made in Vlaanderen, omdat het vertelt over het leven van nu.

Op het einde van het boek schrijft Swartenbroekx: ‘Yusuf Kelman zit in de gevangenis. Ongetwijfeld verdient hij een straf. Maar er staat nog een cel leeg. Ze hebben Yusuf Kelman naar België gehaald en ze hebben hem gezegd: “Zo moet je een drilboor vastpakken, Kelman. Zo moet je stempels aanbrengen, Kelman. Als je in de pijler zit en de aarde kraakt, Kelman, wees dan niet ongerust, instortingen komen zelden voor. (…) Maar ze vergaten dat Yusuf Kelman een man was uit een andere wereld, een mens die heel naïef dacht dat hij die wereld kon meenemen naar het Westen. Niemand heeft hem verteld dat dat niet mogelijk was. Niemand heeft hem verwittigd dat zijn kinderen zouden opgroeien in een wereld die niet de zijne was. Niemand heeft hem verteld dat hij de stem van de muezzin niet zou horen. Niemand heeft hem voorbereid op het heimwee naar de hoogvlakte van Anatolië. Dit is misdadig verzuim. De cel staat leeg voor hen die dit verzuimden…’

Swartenbroekx wist waarover hij schreef. Hij zag de migratiegeschiedenis van Limburg in zijn klas. ‘Eerst kwamen de Oekraïners en Polen: kinderen van mijnwerkers die de stiel kenden. Daarna de Italianen, Grieken en Spanjaarden. En nog later de Turken en de Marokkanen. Toch ging dat goed. Wanneer ik op een lezing ergens in Vlaanderen hoorde vertellen over samenlevingsproblemen, zei ik altijd: “Bij ons in Waterschei bestaan die nauwelijks.”‘

‘Dat kwam omdat er akkoorden bestonden. Om hier te komen wonen, moest je een job hebben. De cités waren op een goede manier georganiseerd. Men wilde vermijden dat het socialisme in Limburg zou doorbreken, dit mochten vooral geen rode wijken worden zoals de Borinage. Daarom had elke migrant een huis met een tuin, er waren muziekverenigingen en casino’s. Hun kinderen hadden ook een toekomstperspectief. Het werk in de mijnen was hard en smerig, maar je kon hopen op promotie. En toen de mijnen gesloten werden, was er nog altijd Ford.’

‘Toch zag ik vreemde dingen gebeuren. Ik heb een tijdje lesgegeven in het achtste studiejaar, waar veertienjarigen zaten die het jaar daarna naar de mijnen zouden gaan. Op een dag liep ik over de speelplaats. Een jongen hield een foto vast van een knappe griet. “Wie is dat?” vroeg ik. “Mijn vrouw, Fatma”, antwoordde hij. “Ben je al getrouwd?” repliceerde ik verbaasd. “Volgend jaar meester. Papa moet eerst nog betalen. Hij geeft een auto, ik krijg Fatma.” Die gearrangeerde huwelijken waren schering en inslag in de cités. Het gebeurde geregeld dat meisjes van de ene dag op de andere verdwenen.’

‘Die Turkse vaders konden zich niet voorstellen dat hun dochters een eigen leven wilden. Je kon hen dat niet kwalijk nemen. Men had die mensen naar hier gelokt om economische redenen. Maar niemand dacht eraan om hen te begeleiden: integratiecursussen bestonden in die tijd niet. Ze hadden hen minstens kunnen informeren over hoe de wereld hier draait, over onze waarden en normen.’

Toen De lege cel in 1978 uitkwam, veroorzaakte dat behoorlijk wat ophef. ‘Het was de eerste keer dat iemand over die gearrangeerde huwelijken schreef. Ik herinner me nog dat een Turkse imam in Humo zei: “Het is onfatsoenlijk dat een Turks meisje een relatie begint met een Vlaamse jongen. Ze moet gehoorzamen.”‘

Ook in de klas van Swartenbroekx werd er heftig gediscussieerd over het boek. ‘De meesten gaven het jonge koppel gelijk. Maar ik herinner me ook een brief van een Turks meisje. “Meester,” schreef ze me, “iedereen in de klas denkt er anders over, maar ik begrijp die vader wel. Hij vermoordde die Vlaamse jongen om zijn eer te redden. Bij ons, Turken, gaat dat eergevoel boven alles. Zijn dochter dacht alleen aan zichzelf, niet aan haar vader. Als die relatie met die Vlaamse jongen was blijven duren… Geen enkele Turkse man had haar vader nog aangekeken.”‘

‘Die brief maakte me stil. Ik voelde haar twijfel. Ze stond met één voet in de cultuur van haar ouders, en met de andere in onze cultuur.’

Eind jaren zestig trok Swartenbroekx met de boemeltrein naar het Midden-Oosten. ‘Omdat ik hun cultuur wilde leren kennen. Ik sliep er bij de families van gastarbeiders die ik kende uit Genk. Het was onvergetelijk. Damascus, Raqqa, Beiroet… Al die prachtige steden die nu in puin liggen, leken toen plaatsen uit een vertelling van 1001 Nacht. Ik ben ook in de vluchtelingenkampen in Palestina geweest. Mensen leefden daar in verschrikkelijke omstandigheden. Kinderen gooiden met stenen. Toch herinner ik me vooral de warmte van die mensen. De sfeer aan de Joodse kant was veel killer.’

‘Toen ik weer thuis was, schreef ik Ali de Guerrillero, een jeugdboek over de vriendschap tussen twee jonge mensen: de Palestijn Ali en een Jood. Op het einde van het boek verzon ik een ontvoering. Ik liet een Israëlisch minister gijzelen. In ruil voor hem werd Ali vrijgelaten.’

Alide Guerrillero werd bekroond, maar niet iedereen was enthousiast. ‘Een misselijkmakend boek’, vond HetNieuw Israelitisch Tijdschrift. ‘Het werkt vergiftigend voor jongeren voor wie het bestemd is. (…) Dat dit antisemitische werk bekroond werd, is een schandaal.’ Ook De Volksgazet was vernietigend: ‘Moet een Vlaams jeugdboek geweld kweken? Dat er onderwijzers zijn die in jeugdboeken terreurdaden verheerlijken, zullen sommigen misschien normaal vinden in de gewelddadige wereld waarin wij leven. Tot het in eigen land gaat gebeuren.’

‘Ik kreeg in die periode zelfs dreigtelefoons en doodsbedreigingen’, zegt Swartenbroekx. ‘Als ik die prijs durfde op te halen op de Boekenbeurs, “zou er iets gebeuren”. De organisatoren probeerden me gerust te stellen: “Geen zorgen, René. We hebben veiligheidsmaatregelen genomen.” Je kunt je voorstellen hoe gerust ik was. (lacht) Uiteindelijk is er niets gebeurd, behalve dat het boek meteen uitverkocht was. Iedereen wilde het lezen. Toch kwam die kritiek hard aan. Vooral omdat Ali de Guerrillero een boek was over de vriendschap tussen twee mensen uit twee culturen.’

Een paar maanden later werden op de Olympische Spelen in München elf Joodse atleten en een politieman gegijzeld en gedood. ‘Wat ik een paar maanden eerder verzonnen had, gebeurde plots in de realiteit. In de tweede druk van Ali de Guerrillero heb ik die gijzelingsscène geschrapt. Het zou immoreel zijn geweest om dat te laten staan.’ In een interview waarschuwde Swartenbroekx voor islamfundamentalisme. Toen al, vierenveertig jaar geleden.

‘Radicalisme is er altijd geweest en zal er altijd zijn’, zegt hij nu. ‘Na de aanslagen in Brussel was ik zoals iedereen kwaad. Die terroristen vermoorden niet alleen mensen, maar ook de moslimgemeenschap. Ze opereren altijd in groep. Eenmaal je daarin zit, is het moeilijk om eruit te stappen. Vroeger op de speelplaats zag ik dat ook. Leerlingen die in een groep van pesters zaten, vonden soms zelf dat het te ver ging. Maar ze stapten nooit uit de groep. Integendeel. Ze boden nog meer tegen elkaar op, gingen nog harder pesten. Met die terroristen is dat net zo.’

Hij schenkt wat pastis uit. ‘Ik maakte me deze week nog een bedenking’, zegt hij. Een behoorlijk confronterende. ‘Stel dat ik twintig geweest was in 1940. En iemand had mij proberen te overtuigen om aan het Oostfront te gaan vechten tegen het communisme, de duivel die al onze kerken platbrandde. Waren ze daarin geslaagd? Ik hoop heel erg van niet, maar helemaal zeker ben ik niet. Mensen zijn zo makkelijk te manipuleren. Kijk, af en toe werk ik voor een theater, hier in de buurt. Tegen een acteur die een slechte moet spelen, zeg ik altijd: “Iedereen is heilige, duivel, pater en moordenaar. Al die rollen zitten in jou. Je moet ze er alleen uithalen.” Of iemand anders kan dat doen. We zijn allemaal gevoelig voor het woord, of het nu gesproken of geschreven is. Hitler kon mensen hypnotiseren met het woord. Obama ook, een geweldige redenaar is dat.’

‘Ik heb veel lezingen gehouden, soms voor honderden luidruchtige leerlingen. Toch kreeg ik ze stil, omdat ik geloofde wat ik zei. Ik werd er zelf bang van. Daarom vind ik onderwijs zo belangrijk. Het is nog altijd het beste tegengif tegen radicalisme. Al moeten ouders van migrantenkinderen dan ook meewerken. In mijn school was dat niet altijd het geval. Hun kinderen gingen niet mee op schoolreis, ze lazen de rapporten niet, wisten vaak niet eens in welk leerjaar ze zaten.’

De problemen in de steden zijn oneindig veel complexer, dat weet hij ook wel. ‘Toch begint alles in de klas. Bij leraars die hun leerlingen niet alleen kennis bijbrengen maar ook waardigheid, zelfstandigheid en kritische zin. Dat heb ik altijd proberen te doen. Als leraar, maar ook als hoofdredacteur van TOP. Niet dat het altijd even goed lukte.’

Hij haalt een brief uit een map. ‘”Swartenbroekx, je naam zegt het al: je bent voor de zwartjoekels. We zijn racisten en daar zijn we fier op. We worden nog duizend keer liever verkracht door een blanke dan door een zwarte. Een blanke doet het tenminste nog in zijn eigen land. Mochten we dan zwanger worden, dan hadden we een blank kind en geen smerige bastaard. Die bastaard zou niet lang meer leven, wees gerust. We zouden hem niet onmiddellijk vermoorden, maar eerst laten afzien en verminken voor het leven. Daarna zouden we hem levend begraven.”‘

‘Na weer eens zo’n reactie dacht ik vaak: waarom doe ik het allemaal? Heeft het zin? En toch. In de buurtwinkel word ik soms aangesproken door stokoude, verrimpelde, kale mannetjes. “Hé meester, ” zeggen ze dan, “ik heb nog bij u in de klas gezeten.” (lacht) Ze beginnen dan altijd over een of andere story die ik hen ooit verteld heb. Nooit zegt iemand: “Jij hebt mij de staartdeling leren maken.” Een tijd geleden kwam er een stoere gast in een leren jas op me af. “Meester,” zei hij, “herken je mij nog?” “Euh, nee.” “Ik ben Gianni. Meester, ik zal nooit vergeten dat je op een dag boeken uitdeelde. Thuis had ik er een kop koffie over gemorst. Ik was zo bang om naar school te gaan, want ik dacht dat ik slaag zou krijgen. Tijdens de pauze nam je mij apart en zei: “Kom, we gaan er een nieuwe kaft rond doen.” Jij hield je bezig met mij, meester.” Dat hij die banale anekdote onthouden had, vond ik fantastisch. Omdat het over waardigheid ging.’

Een halfuur later, in de auto. Op de radio vertelt Jan Jambon over de stand van het land. ‘Die mannen moeten toch een rotleven hebben’, zegt Swartenbroekx. ‘Jambon is trouwens ook van Genk. Hier heette hij Jambon, op z’n Frans. Toen hij uit Genk vertrok, heette hij plots Jambon.’ (lacht)

Hij drukt het gaspedaal wat dieper in en zegt: ‘En toch leven we in een ongelooflijk boeiende tijd, met alle voor- en nadelen. Of we het nu graag hebben of niet: we zullen moeten leren samenleven met de wereld. We hebben geen andere keuze.’

DOOR STIJN TORMANS, FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE

‘Die Turkse vaders konden zich niet voorstellen dat hun dochters een eigen leven wilden. Integratiecursussen bestonden in die tijd niet.’

‘Onderwijs is nog altijd het beste tegengif tegen radicalisme. Al moeten ouders van migrantenkinderen dan ook meewerken.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content