Vijf jaar geleden schreef Chris De Stoop het verhaal van Aziza, een Roma-vrouw die uitgewezen werd naar Macedonië. Nu zocht hij haar weer op in haar door oorlog verscheurde moederland. Over gewone mensen in ongewone tijden: een reportage.
Het is bloedheet in dit stoffige voorstadje van Skopje. Het smalle, hobbelige straatje kruipt schuin de berg op. Haveloze huizen aan weerskanten van de weg. Fletse winkeltjes van het soort dat twintig jaar geleden nog algemeen was in het Oostblok. Spelende kinderen in een autowrak, waar ze het stuur uitgehaald hebben. Ze lopen met me mee, roepen woordjes in het Duits, en rennen de bocht om. En daar wacht Aziza. Een waterval van woorden in gebroken Nederlands. Nog altijd zwart en vurig, ook al ziet zij er nu wat verslonsd uit in dat oude, op de vlooienmarkt gekochte joggingpak. Op het terras voor haar huisje zijn er eerst de rustgevende rituelen: schoenen uit, voeten wassen, sandalen aan. En dan Turkse koffie. Aziza lacht. Aziza weent. Aziza praat tot een stuk in de nacht.
Op het marktplein, beneden aan de voet van de berg, kwamen er enkele weken geleden vroeg in de ochtend tien bussen aan. Vijfhonderd mannen werden gemobiliseerd voor de oorlog. Ze moesten mee naar Tetovo, de stad die helemaal Albanees is en het meest in de vuurlinie ligt. Ook Rajko, de tengere, altijd rusteloze man van Aziza, werd door de soldaten meegenomen. Daarna vroegen ze naar haar zoon Jojo. Aziza dacht dat ze gek werd. Ze haalde papieren om te bewijzen dat hij nog naar school ging en nog maar zeventien was. De soldaten gingen weer weg. Maar over drie maanden wordt hij achttien. De kleine, magere Jojo is nog altijd voetbalgek en weet nog goed hoe we vroeger tegen een bal trapten in de Antwerpse Seefhoek. Voetballer wil hij worden, geen soldaat.
Op school kreeg hij internetbeelden te zien van de Macedonische soldaten uit Bitola, die in de bergen boven Tetovo in een hinderlaag van de Albanese rebellen vielen. Ze werden gruwelijk verminkt, de ogen uitgestoken, de ledematen afgehakt. Volgens Jojo zijn het onvervalste beelden – maar als men ziet hoe snel de Macedonische kranten en televisie in propaganda vervallen, zal ook het internet daar wel niet van verstoken blijven. De schoolcomputers zijn een gift van Duitsland, maar de kinderen moeten wel voor het gebruik betalen. ‘Overal is er hier corruptie’, jammert Aziza. Ook de slechte punten op het rapport van Jojo kunnen mits betaling gevoelig verbeterd worden, ‘maar daar hebben we geen geld voor’. Gelukkig heeft Dina, het nu twaalfjarige, behaagzieke dochtertje, een beter rapport.
DAGELIJKS BROOD
Aziza wil uitgebreid voor mij koken en gaat op de oosters aandoende markt beneden, waar zwaarbewapende Macedonische soldaten patrouilleren, verse etenswaren kopen. De prijzen zijn sinds het begin van de oorlog bijna verdubbeld: paprika’s en tomaten, meel en olie, het is er allemaal bijna duurder dan in België. De Duitse mark is hier een couranter betaalmiddel dan de Macedonische denar. Vlees is helemaal onbetaalbaar geworden. En de prijs van een geweer is al gestegen van driehonderd tot achthonderd Duitse mark. En de prijs van een Schlepper, een mensensmokkelaar, nog véél meer. Tot vorig jaar kon Aziza nog bij het Internationale Rode Kruis terecht voor hulppakketten met zeep, shampoo, melk en rijst, maar dat project is stopgezet.
Sinds zij als afgewezen asielzoeker vijf jaar geleden naar Macedonië gedeporteerd werd, is het elke dag vechten geweest voor het meest elementaire: dagelijks brood, schoolgeld, brandhout voor de winter. En een dak boven het hoofd dat niet instort. Na haar terugkeer was ze bij haar moeder ingetrokken, maar drie jaar geleden kon Aziza in een huis terecht, waarvan de eigenaars naar Duitsland vertrokken waren. De twee kamers beneden zien er nog redelijk uit. De bemeubeling komt me vertrouwd voor: de goudkleurige koekoeksklok, de veel te grote fauteuils en Turkse tapijten, de plastic bloemen en de popjes en de prulletjes. Maar de bovenkamers zien er vreselijk uit: verzakkende plafonds, beschimmelde muren, kapotte ramen. Omdat er geen enkele kast in huis is, bergen ze hun kleren in kartonnen dozen op. De douche is een kraan boven een waterton.
‘Daarboven’ wijst Aziza naar de kale bergtoppen, ‘zitten de Albanezen. Ze hebben bunkers gemaakt en kunnen met hun wapens tot hier schieten.’ Vooral Roma-zigeuners, zoals Aziza’s familieleden, zijn hier de voorbije maanden al weggetrokken. De zoveelste trek naar het Westen. Vroeger was er een spreekwoord in Joegoslavië dat zei: ‘Wee het land waaruit de zigeuners vluchten.’ Alsof de Roma op voorhand calamiteiten en conflicten konden voelen aankomen. Ook Aziza’s moeder is al in aller ijl weggehaald door haar zoon, die in Keulen een zigeunerorkestje heeft. Aziza is de enige van de familie die hier nog vastzit. Haar donkere ogen boren dwars door mij heen: ‘Wij moeten hier weg.’
***
Het station van de Macedonische hoofdstad Skopje ligt in puin. Alleen de klokkentoren is nog grotendeels bewaard. ‘Oorlogsreporters zijn ontgoocheld omdat er in Skopje nog niets te zien is, en dus sturen ze maar foto’s van het station de wereld rond’, lacht Jabir Derala. Het station is door de aardbeving van 1963 verwoest en niet door het recente krijgsconflict, dat in februari door Albanese extremisten werd begonnen. Voorlopig heeft het Skopje nog niet bereikt, maar het komt wel erg dicht in de buurt: de rebellen zijn volkomen onverwacht opgedoken in het dorp Aracinovo, op minder dan tien kilometer van de stad. Het dorp had al eerder de kwalijke reputatie een piratennest van de Albanese maffia te zijn, waar drugs en wapens vrij te koop waren. Vanuit hun nieuwe bolwerk zouden de rebellen nu de hoofdstad én de luchthaven onder vuur kunnen nemen.
De toestand in Skopje doet mij terugdenken aan Mostar, de Bosnische stad waar de monumentale, eeuwenoude brug aan flarden geschoten werd. Ook hier geeft de straat van het station uit op zo’n historische brug over de Vardar, en ook hier is de rivier een absolute scheiding geworden tussen twee werelden. Het zuiden is van de christelijke Macedoniërs, die de meerderheid vormen in het land; het noorden van de Albanese moslims, die ongeveer dertig procent uitmaken. En de Roma-zigeuners (ongeveer vijf procent) wonen in het getto van Shutka, buiten de stad. De multi-etnische samenstelling van de bevolking is de reden waarom de voormalige Joegoslavische republiek Macedonië al van de jaren tachtig af – toen na de dood van Tito het nationalisme begon op te laaien – steevast als ‘kruitvat’ omschreven werd. Het kruitvat is nu ontploft.
‘De Roma worden nog altijd het meest gediscrimineerd en soms door de politie mishandeld. Maar ook de Albanezen hebben nooit volwaardige rechten gekregen’, zegt Derala. ‘Daarom staan we nu aan de rand van een burgeroorlog.’ Hij is zelf een multi-etnisch product bij uitstek, met zowel Macedonisch als Albanees bloed, en zelfs verre Turkse en Italiaanse voorouders. Derala neemt me mee naar een vergadering van zijn mensenrechtenorganisatie Civic, die kantoor houdt in Paloma Bjanca, het chique businesscenter op de zuidelijke oever van de rivier. De aanwezige leden zijn van Macedonische afkomst. Zij discussiëren met grote woorden en grote gebaren, telefoneren met hun gsm’s en noteren met hun pc’s. Een tijdje geleden organiseerde Civic een ‘rock voor vrede’-concert in samenwerking met Pax Christi.
HET BITOLA-VOORBEELD
Door zijn ongezouten taal wordt Civic-voorzitter Derala nu zowel door Macedonische als Albanese extremisten uitgescholden, wat maakt dat hij niet meer op z’n eigen adres durft te overnachten. ‘De geest is uit de fles en zal er maar moeilijk weer in te krijgen zijn’, zegt hij. ‘Macedoniërs durven niet meer naar de Albanese kant van de rivier, en vice versa. Wie aan de verkeerde kant woont, pakt zijn boeltje en verhuist.’ Vooral de Albanese oever, met z’n oude bazaar, citadel en moskee, ligt er ’s avonds doods bij. Veel Albanese families zijn al uit Skopje weggevlucht. In maart was er bij de Albanezen nog maar weinig steun voor het zogenaamd Nationaal Bevrijdingsleger (UCK), maar sindsdien is dat helemaal omgeslagen. ‘De angst en haat groeien van dag tot dag. Het conflict voedt zichzelf’, zegt Derala.
De vrees voor Macedonische wraakacties zit er bij de Albanese burgers diep in, sinds de dood van de soldaten uit Bitola tot een soort pogrom geleid heeft. Tientallen Albanese winkels en restaurants werden daar geplunderd en in de as gelegd. Het Bitola-voorbeeld kan zich overal herhalen. De voorbije week heeft de minister van Binnenlandse Zaken duizenden machinegeweren laten uitdelen aan zogenaamde ‘reservisten’. In werkelijkheid ging het volgens Derala om militanten van de VMRO, de ultranationalistische Macedonische partij die de meeste touwtjes hier in handen heeft. ‘Ik heb zelf gezien hoe er in een kindercrèche automatische wapens als snoepjes werden uitgedeeld aan gewone burgers. En dat kan het begin zijn van privé-milities en doodseskaders. Nu al zijn er mensen die gewoon verdwijnen of politieke activisten die worden doodgeschoten. Skopje kan het nieuwe Sarajevo worden.’
Hij klinkt soms erg hoogdraverig en breedsprakerig, maar schuwt ook geen gedetailleerde beschuldigingen en concrete acties. Met Civic klaagt Derala nu vooral misbruiken door de Macedoniërs aan, maar hij kan wel niet controleren wat er aan de andere kant bij het Albanese UCK gebeurt? ‘Neen’, zegt Derala. ‘Daarom dienen onpartijdige waarnemers zich naar Aracinovo te begeven.’
De volgende morgen gaan we op weg naar het nieuwe hoofdkwartier van de rebellen, aan de voet van de Zwarte Bergen. In Singelic worden we aan de laatste Macedonische checkpoint teruggestuurd door zwaargebouwde soldaten met kogelvrije vesten aan. Ze hebben op het kruispunt een bunker gemaakt van zandzakken en balen vol grind. Vorige nacht hebben ze hier nog een rebel doodgeschoten, zeggen ze trots. Onze chauffeur maakt een grote omweg en pikt een lokale Albanese boer op, die een alternatieve route naar Aracinovo zou kennen. Bij hem thuis zitten familieleden die gevlucht zijn uit een van de bergdorpen die het leger een maandlang met bommen bestookt heeft. De moskee, de school en veel huizen liggen er plat. Wekenlang hebben ze in een kelder overleefd, tot ze konden worden geëvacueerd. Hun doodgebombardeerd of ronddolend vee moesten ze achterlaten.
De sluipweg is niet meer dan een karrenspoor langs de spoorweg. Terwijl er in de verte sporadisch mortierschoten te horen zijn, zijn er nog boeren snel hooi aan het binnenhalen met paard en wagen. Zonnebloemen en tabaksvelden geven de vallei een vredig voorkomen. Maar na enkele kilometers springt onze chauffeur op de remmen: Macedonische commando’s komen ineens met de mitrailleur in aanslag over de spoorwegberm gesprongen. Bloednerveus. Iedereen moet uit de wagen. Plat op de grond. Handen omhoog. Hun norse bevelhebber heeft een postuur dat speciaal gemaakt lijkt om een machinegeweer aan op te hangen. Hij zegt dat hij geen reporters mag doorlaten.
‘Wat gebeurt er dan ginder dat de wereld niet mag zien…?’
Nema problema. Niets aan de hand. En dan zwaait hij ons met z’n machinegeweer terug richting Skopje.
***
Op het terras van Aziza is het goed verpozen onder een natuurlijk afdak van druivenranken: je kijkt uit op de honderden witgekalkte huisjes met rode daken tegen de bergen, je hoort de kinderstemmen opstijgen uit het dal, en je kan je niet voorstellen dat ook dát nu allemaal kapotgemaakt zou worden door de oorlog. ‘Na tien jaar bloedvergieten in ex-Joegoslavië is het nu onze beurt’, zegt Rajko. Hij is dit weekend met verlof teruggekeerd uit Tetovo, ‘maar misschien sturen ze me morgen weer naar het front in Aracinovo.’ Al die weken heeft hij ergens te velde op wacht gelegen, met een geweer dat hij niet eens kon hanteren, en ’s nachts alleen een versleten slaapzak om in te kruipen. Hij klaagt over hoofdpijn, slapeloosheid en andere kwaaltjes. De buurvrouw komt met een Japans apparaatje z’n bloeddruk meten: véél te hoog. Aziza klaagt over buikpijn en zegt dat ze allang geopereerd had moeten zijn. Maar de dokter wil harde marken.
Elk uur wordt er gespannen naar het journaal gekeken, waarin de woordvoerder van het leger een vaste vedette geworden is. Hij vertelt waar er slag geleverd wordt en hoeveel slachtoffers er gevallen zijn. Het woord ‘oorlog’, zelfs ‘conflict’, wordt nooit gebruikt: het gaat altijd over ‘de situatie’. Voor een vreemdeling, die geen woord Macedonisch verstaat, zijn er twee herkenbare woorden die om de haverklap terugkomen: Albanski Terroristi. Zo noemt men officieel de rebellen. Behalve het militaire nieuws is er nog het bericht dat er op alle inkomens vijf procent extra belasting geheven wordt om de oorlog te betalen. Ook op Aziza’s sociale uitkering van amper duizend frank per maand. Alleen, die uitkering is deze maand niet eens aangekomen. Alles gaat nu naar de oorlog, die in enkele maanden tijd al miljarden verslonden heeft.
‘Onder Tito was het beter’, zegt Aziza. Er was werk voor iedereen, er was goedkoop eten en drinken, en men mocht als gastarbeider naar Duitsland. Nu zijn bijna alle bedrijven gesloten en de werkloosheid bedraagt hier wel vijftig procent – en misschien wel honderd procent bij de gediscrimineerde Roma. In de vijf jaar dat ze terug zijn, hebben ze nooit een baan gekregen. De enige keren dat Rajko gewerkt heeft, is wanneer hij ’s morgens vroeg beneden aan de rand van de weg ging zitten, samen met honderden anderen, in de hoop dat iemand hem zou oppikken en een klus aanbieden. Maar meestal was er niets. De mensen zijn in dit stadje armer dan tien jaar geleden. De weinige auto’s die er rondrijden, worden limousina’s genoemd, maar het zijn kleine, afgeleefde Yugo’s en Polski Fiats.
DE TREK NAAR HET WESTEN
De Berlijnse muur was nog niet gevallen, toen Aziza en haar gezin in 1989 naar Keulen vluchtten. Ze vroegen asiel om te ontsnappen aan het politiegeweld en de discriminatie. Jarenlang woonden ze er in een omgebouwd hotel. In 1993 werd Aziza onverwachts opgepakt en naar Macedonië gerepatrieerd. Met de hulp van een Schlepper keerde ze illegaal terug naar Keulen. Toen het uiteenrukken van haar gezin in de media werd aangeklaagd, sprong de extreem-rechtse Deutsche Liga op het verhaal en loofde een premie uit voor tips om Aziza op te sporen. Ze leefden maanden op schuiladressen. Later trokken ze de grens over naar Groningen, waar ze een nieuwe asielaanvraag indienden. Daar woonden ze weer jarenlang zoals een gewoon, Nederlands gezin. Vaak gingen ze op bezoek bij Aziza’s zus Semra in Antwerpen. Maar eind 1995 werden ze opnieuw gedeporteerd. Na zeven jaar in het Westen stonden ze terug in Macedonië.
Ze voelden zich door iedereen bedrogen en in de steek gelaten. Een kerkelijke organisatie in Nederland had Aziza in een ’terugkeerproject’ ingeschreven en beloofd om een kleine, tweedehandse koelwagen te sturen, waarmee ze de markt konden doen en een nieuwe start nemen. Rajko betaalde in Macedonië veel geld om zijn rijbewijs te halen. Maar de koelwagen is nooit gekomen. De kinderen, die het in Nederland zo goed deden op school, maar nooit Macedonisch geleerd hadden, moesten hier in de klas met leerlingen die een paar jaar jonger waren. In hun eigen zigeunertaal, het Romanes, is geen onderwijs mogelijk. Aziza: ‘Wij gingen in Groningen elke dag naar de les Nederlands en waren helemaal geïntegreerd. En toch moesten we weg. Mijn kinderen zijn in het Westen opgegroeid, en hier kan ik ze soms niet eens te eten geven. Kan je je voorstellen wat dat is? Hoe dat voelt?’
De grote schrik is dat de Roma-zigeuners nu, zoals het ook in Kosovo gebeurde, weer tussen de strijdende partijen platgemalen zullen worden. De Albanezen zetten hen al onder druk om hun zijde te kiezen en hun getalsterkte te vermeerderen. De extremistische Macedoniërs gooien hen op één hoop met de Albanezen. ‘Weet je,’ zegt Aziza, ‘volgens de Macedonische televisie werden in Bitola alleen Albanese huizen in brand gestoken. Maar op de Turkse tv zei men dat álle moslims aangepakt waren, ook de Roma. Stel dat er morgen Macedonische soldaten, die uit onze wijk afkomstig zijn, gedood worden door het UCK. Dan reageert men hier net als in Bitola. Daarom zijn wij nu zo bang.’ En weer kijkt Aziza dwars door mij heen: ‘Daarom moeten wij zo snel mogelijk weg.’
***
In Kumanovo zit men al twee weken zonder water. Het stuwmeer van Lipkovo is immers in handen van de rebellen gevallen. Bedrijven en restaurants hebben de deuren moeten sluiten. In het ziekenhuis, waar er alleen nog water voor de dialyse-afdeling is, probeert men vooroorlogse waterputten weer open te gooien. Lange rijen mensen schuiven met jerrycans en petflessen aan voor enkele tankwagens. ‘We slagen er maar in om aan drie procent van de behoefte te voldoen’, zegt Oliver Spasovski, de Macedonische kabinetschef van de burgemeester van Kumanovo. ‘De mensen worden er gek van. Wat ze nog het meeste haten, is dat de toiletten niet meer doorspoelen.’ Ook het toilet van het stadhuis blijkt verstopt.
In deze grijze industriestad met zo’n honderdduizend inwoners is er een gemengde bevolking, maar in het stadsbestuur zijn er maar twee Albanezen voor zesendertig Macedoniërs. Oliver Spasovski: ‘Op amper enkele kilometers van hier wordt gevochten. Maar wij hebben alles gedaan om in Kumanovo geen reacties te krijgen zoals in Bitola. We hebben meteen overleg georganiseerd tussen mensen van beide gemeenschappen. Zo hopen we dat er geen steun groeit voor de terroristen. De terroristen moeten beseffen dat de Macedoniërs de meerderheid zijn en blijven. In de bergdorpen Slupcane en Vaksince, die bij Kumanovo horen, was de bevolking wel volledig Albanees. Het is echter onmogelijk om een grens te trekken en dit kleine land in tweeën te delen.’
HET BELGISCH MODEL
Bij de gesprekken tussen de Macedonische en Albanese politieke partijen – onder druk van het Westen dat een beperkte vredesmacht voorbereidt – hebben de Albanezen de eis voor een ‘confederale staat’ wel op tafel gelegd. ‘Het Belgisch model’ zegt Nebi Murseli, de Albanese sterreporter van het weekblad Lobi. Enkele maanden geleden waren z’n standpunten nog erg gematigd, maar door ‘de situatie’ is hij geradicaliseerd. ‘Nu steun ik het UCK, net zoals de meeste Albanezen. De Macedoniërs hebben sinds de onafhankelijkheid in 1991 tien jaar tijd gehad om iets voor ons te doen, maar ze willen gewoon niet. Nog altijd geeft de grondwet ons geen gelijke rechten, wordt het Albanees niet erkend als officiële taal, en wil men eigenlijk geen Albanese universiteit in Tetovo. Als het Westen niet tussenbeide komt, lijkt een burgeroorlog onvermijdelijk.’
Hij heeft zijn vrouw en kinderen alvast naar Kosovo gestuurd. Twee jaar geleden kwamen de vluchtelingen nog in omgekeerde richting naar Macedonië. Via de grenspost Blace liep Kosovo toen leeg als een bad waar de stop uitgetrokken werd. Nu trekken via dezelfde grensovergang vluchtelingen van Macedonië naar Kosovo – al ruim vijftigduizend in totaal. Het conflict in Macedonië (en het UCK) is deels geïmporteerd uit Kosovo. Nebi Murseli: ‘Wij hebben in Kosovo gezien dat wapens meer bereiken dan woorden. De Balkan heeft een traditie van geweld: je moet je tanden laten zien om mee te tellen.’ Wat hij het meeste vreest, is dat de Macedoniërs nu privé-milities aan het oprichten zijn. ‘Ik ken er al drie: Zora (dat betekent dageraad), Todor Alexandrov en Macedonian Pride. De echte terroristen zijn de Macedonische ministers die dergelijke lui wapens geven.’
Op de legerbasis van Kumanovo zijn nog een vijftigtal Belgische soldaten aan het werk. Zij doen er de was voor de troepen in Kosovo. ’s Nachts slapen ze veiligheidshalve in de Gazella Shoe Factory in Skopje, dertig kilometer verder. Commandant Guido Schevernels toont mij de linies van het Macedonisch leger: zware mortieren, artilleriestukken en T-55 tanks. Op onregelmatige tijdstippen wordt er nog geschoten. Schevernels: ‘Een maand lang hebben ze de UCK-dorpen de volle laag gegeven. Maar het gebergte is ideaal voor guerrilla. De rebellen voeren een hit-and-run-tactiek. Maar nu zitten ze wel op hun tandvlees.’ In het dorp Slupcane hadden de Belgen net een schooltje opgeknapt, dat nu vermoedelijk in puin geschoten is. De laatste Belgische soldaten moeten eind juni uit Kumanovo weg. Oorspronkelijk waren er bijna tweehonderd gelegerd, maar al na het eerste schot besloot Brussel om hen terug te trekken. ‘Net als in Rwanda’, lacht de Albanese journalist Nebi Murseli.
Heeft de Macedonische kabinetschef van Kumanovo ook het gevoel dat de Belgische terugtrekking een verkeerd signaal geweest is? Nema problema. Hij is er niet blij mee, maar respecteert de beslissing. En zuchtend buigt hij zich weer over het probleem van de stinkende toiletten.
***
Op de grote kruispunten worden steeds meer bunkers en schietposten klaargemaakt. Een konvooi bussen met soldaten rijdt in de richting van het opstandige Aracinovo, waar het leger de rebellen definitief wil uitroken. In de wijk van Aziza blijft het verraderlijk rustig. Wel werd er een brandbom gegooid in de nabijgelegen moskee. ‘Ik slaap niet meer van angst’, zegt Aziza. Weer kan zij maar aan één ding denken: hoe kan haar gezin, en op de eerste plaats Jojo, zo snel mogelijk naar het buitenland? Is een toeristenvisum mogelijk? Een asielaanvraag onder een andere naam? Een schijnhuwelijk? Elke manier is goed, als ze maar weggeraken. Desnoods illegaal. Maar terwijl Aziza begin jaren negentig nog maar 600 mark voor een mensensmokkelaar nodig had, is dat nu opgelopen tot 3000 mark. Dat is de prijs die de Schleppers van Shutka vragen, heeft Aziza net vernomen.
GEEN KANONNENVLEES
Een vriend van de familie brengt mij naar het bruisende Shutka, op vijf kilometer van het centrum van Skopje. Na de aardbeving van 1963 liet de overheid de Roma daar samenbrengen rond het Franse kerkhof, letterlijk aan de rand van de maatschappij. Shutka is nu met zo’n 40.000 mensen het grootste zigeunergetto ter wereld. Duizenden mensen wonen er nog in barakken van blauw, roestig golfijzer, die daar in 1963 door de Amerikanen als voorlopige behuizing waren neergepoot. Anderen hokken er in vochtige, tochtige krotten van leem, hout en blik. Maar in de Vietnamska, de hoofdstraat van Shutka, staan er ook protserige villa’s van rijke Roma die het in de legale of illegale handel gemaakt hebben. Helemaal op het eind van de grote weg is er een met prikkeldraad afgesloten vluchtelingenkamp: ruim duizend Roma, die bijzonder gewelddadig uit Kosovo verdreven zijn, zijn hier nu weer in een nieuwe oorlog terechtgekomen.
Aan de andere kant van de Vietnamska ligt het ‘bungalowpark’ van de Duitsers: ruim honderd prefabhuisjes, elk met drie kamers, volledig ingericht, van bankstel tot inbouwkeuken. De woningen werden hier in de jaren negentig door Duitsland neergezet voor uitgewezen Roma-gezinnen. Asylanten, worden ze hier schamper genoemd. Maar de opleiding en tewerkstelling, die hen ook beloofd was, is er nooit gekomen. Daarom zijn veel gerepatrieerde Roma-gezinnen al weer naar het Westen teruggegaan. Een ontmoedigde Caritas-medewerker: ‘Het is moeilijk om in Shutka overeind te blijven. Op het vlak van gezondheid, onderwijs, en werkloosheid zijn de problemen immens. En nu komt de angst voor de oorlog daarbovenop. Ook hier zijn er bussen gekomen om mannen te mobiliseren, maar velen hebben zich verstopt. Ze willen geen kanonnenvlees zijn voor de Macedoniërs.’
Terug in het huisje van Aziza kijken we weer op televisie hoe het met ‘de situatie’ gesteld is. Beelden van huilende moeders, vluchtelingen op volgestouwde tractoren, en beschietingen van de Albanski Terroristi. En dan is er weer koffie. ‘Voor wie moeten wij vechten?’ vraagt Aziza mij voor de zoveelste keer met klem. ‘Wij zijn geen Macedoniërs en wij zijn geen Albanezen. Wij zijn Roma, en dat betekent mensen.’
Chris De Stoop