En als we nu eens écht… een tweetalig land worden
In tijden van crisis worden de begane paden verlaten. Ook in de politiek. Iedereen is op zoek naar killer maatregelen om het tij te keren. Vier weken lang haalt Knack het grof geschut boven en onderzoeken we telkens een paardenmiddel om uit de politieke impasse te raken.
Een veralgemeende tweetaligheid zal België niet redden. Maar mensen en instellingen die tot verschillende taalgemeenschappen behoren, kunnen natuurlijk wél goed samenwerken. Kijk maar naar de culturele sector.
Laatst was ik in het mooie Glons, een deelgemeente van Bassenge, ook nog wel Bitsingen genoemd. Bassenge-Bitsingen ligt aan de Waalse kant van de taalgrens, met aan de overkant Tongeren en Riemst, en rechts van Bassenge-Bitsingen het Waalse Visé (Wezet) en dan het Vlaamse Voeren: taalgemengd gebied bij uitstek dus. In Glons kwam ik bij een dame terecht, dorpsonderwijzeres geweest en conservator van een streekmuseum-in-opbouw, gewijd aan de lokale, nu verdwenen industrie: de strohoedindustrie. Ik vind hier niets ter plekke uit. Deze industrie heeft bestaan en Glons en enkele omliggende dorpen welvaart gebracht. Zij is inmiddels weer verdwenen, wat vooral te wijten is aan het feit dat u en ik geen strohoed meer dragen.
Maar daar gaat het niet om. De dame die mij dit alles zeer geduldig en uitgebreid zou uitleggen, stelde mij, uit hoffelijkheid voor de gast die zij haar taal niet wou opdringen, een gesprek in het Esperanto voor. Het Nederlands was zij immers niet machtig, al had zij die taal – zo gaf zij toe – moeten onderwijzen in de dorpsschool van eertijds. Toen ik haar zei dat ik het Esperanto niet machtig was, keek zij mij vanuit haar Eigen Groot Gelijk ontgoocheld aan. Het gesprek over de strohoedindustrie werd verder gevoerd in het Frans, maar niet dan nadat zij mij er eerst van had proberen te overtuigen dat Esperanto de wereld zou redden, als alle mensen van goede wil zich deze kunsttaal eigen zouden maken. Naar haar mening over het Nederlands heb ik niet meer gevraagd. Dat was duidelijk de taal van de vijand.
Maar net zomin als Esperanto de wereld zal redden, zal ooit een veralgemeende tweetaligheid België redden. België is nooit tweetalig geweest en zal het ook in de toekomst niet worden. Al is deze theoretische mogelijkheid het waard om verder onderzocht te worden.
Slag van Eigenbrakel
Het is voldoende bekend dat België in 1830 ontstond na een zeer francofiele operarevolutie tegen Nederland, waarmee wij vijftien jaar verenigd waren onder koning Willem I, na de nederlaag van Napoleon bij Waterloo. Eigenlijk lag dat slagveld en staat De Leeuw in Eigenbrakel, maar het overwinningstelegram werd vanuit Waterloo verstuurd – daar zijn ze in Eigenbrakel nog altijd niet goed van. De overwinnende Belgen van 1830 hadden niet zozeer de oprichting van een eigen staat voor ogen, als wel een aanhechting bij Frankrijk. Maar dat lieten de geallieerden niet toe. De Belgische revolutionairen maakten van hun land dan maar een Klein-Frankrijk. Ook al uit protest tegen het feit dat de Hollandse koning het Nederlands, naast het Frans, als bestuurstaal had durven op te leggen in de hele Zuidelijke Nederlanden, het Franssprekende deel inbegrepen. Het is tekenend dat de term ‘ Wallonie’ toen nog niet bestond. Die zou in 1844 worden uitgevonden door de Waalse dichter Grandgagnage. Nog een andere dichter, Mockel, gaf er decennia later een politieke betekenis aan. In 1830 functioneerde het België van toen immers niet als een tweetalig, maar als een Franstalig land. En zo zou het zéér lang blijven. De bekende Vlaamse taalactivist Flor Grammens stelde nog in 1910 vast ‘dat de postmeester en de belastingontvanger te Aalter Nederlandsonkundige Walen waren, en de burgemeester en de stationsoverste bij voorkeur Franssprekende Vlamingen’. Aalter is die stad in Oost-Vlaanderen waarvan het gemeentehuis nu het Cremlin wordt genoemd. Toch was wat we maar de taalstrijd zullen noemen al lang aan de gang, want in 1912 stelde de grote Waalse staatsman Jules Destrée vast: ‘Ils nous ont volé la Flandre’, waarbij die ‘ ils’ staat voor de oprukkende Vlaamse beweging.
Een oprechte vorm van heimwee naar dit francofone België is tot vandaag in de geesten van een aantal Franstalige Belgen blijven bestaan, waarbij Voeren en Halle/Vilvoorde – ik vat het hier zeer kort samen – beschouwd worden als ‘ le dernier carré’ (die van Napoleon en van de francofonie), tegen het oprukkende Vlaanderen.
Al vanaf de goedkeuring van de allereerste taalwet (1873, op het gebruik der talen bij het strafgerecht) rees de vraag naar het toepassingsgebied van deze wet. De Vlamingen vroegen immers niet meer dan dat in België naast het Frans het Nederlands zou mogen worden gebruikt: zij stelden dus een vorm van tweetaligheid voor. Maar de Walen wilden niets over ‘Germaanse klanken’ op hun grondgebied horen. Zodat zij, door deze afwijzing, aan de basis liggen van de uiteindelijke indeling van dit land in taalgebieden.
Scharnierjaar 1958
Dat het francofone België, waar FDF-voorzitter Olivier Maingain vandaag zulke heimwee naar heeft, zo lang mocht bestaan, is te wijten aan de kracht van de zware Waalse industrie: het hele Belgische establishment was daar op gevestigd. Het is trouwens tekenend dat de Vlaamse beweging succes begon te boeken nadat de zware industrie Wallonië verlaten had, om zich gedeeltelijk bij de Vlaamse havens te vestigen. Vanaf het scharnierjaar 1958 verschoof het economische en later ook het politieke zwaartepunt in dit land geleidelijk van het zuiden naar het noorden. En sindsdien begon een aantal Walen en Franstalige Brusselaars aan soms moeizame pogingen om Nederlands te leren.
(Voor het toenmalige Belgisch-Congo was het te laat. In een leuk en interessant artikel in Le Vif Extra (25/05/2010) staat dat in Congo, sinds 1908 op papier een tweetalige kolonie, alleen het Frans als bestuurstaal werd gebruikt, en dat de decreten om het bestuur tweetalig Frans/ Nederlands te maken in… 1957 werden gepubliceerd. Vandaar ook de titel van het artikel ‘ Tintin ne parlait pas flamand’. Voor de Congolezen was het Nederlands trouwens toen al enkel een obstakel te meer op de weg naar hun onafhankelijkheid, al schrijft de auteur van dit artikel (Janne d’Othée) dat via een tweetalig Congo het Nederlands een wereldtaal zou zijn geworden. Maar verder dan ‘Viva Boma, pataten et saucissen’ is het Nederlands er niet geraakt, zodat wij ook Congo van de lijst van potentieel tweetalige gebieden kunnen schrappen).
Brussel
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is officieel tweetalig, en in de praktijk valt dat nogal mee. Het Nederlands won in de hoofdstad aan prestige. Ik voer in mijn stad met Franstaligen nu veel meer gesprekken in het Nederlands dan pakweg twintig jaar geleden. Deze vorm van tweetaligheid is mijns inziens gevestigd zowel op de noodzaak voor vele Franstaligen om de taal te kennen van het economisch krachtige deel van dit land, als op de overweging dat om België te redden een bijzondere inspanning voor het Nederlands vereist is. Van dezelfde orde is bijvoorbeeld de geregelde samenwerking tussen De Standaard en Le Soir, terwijl La Libre Belgique al langer objectief bericht over wat in Vlaanderen omgaat. Het KunstenfestivaldesArts en een initiatief als de Zinnekeparade kunnen als nieuwe vormen van tweetaligheid worden beschouwd, en in zowat de hele culturele sector wordt tussen de gemeenschappen – of liever tussen tot verschillende gemeenschappen behorende individuen en instellingen – goed samengewerkt. Het is mij een raadsel waarom de politici er maar niet in slagen deze nieuwe realiteit in een cultureel samenwerkingsakkoord te gieten. Maar Gooik en Ternat zijn, zoals iedereen weet, natuurlijk veel belangrijker dan Brussel.
De meest in het oog springende nieuwe vorm van georganiseerde tweetaligheid vinden we in het taalbadonder-wijs (‘immersion’) van de Franse Gemeenschap. Zowel in het lager als in het secundair onderwijs mag van een tweede taal (Nederlands, Engels, Duits) naast het Frans gebruikgemaakt worden. Dit taalbadonderwijs heeft veel succes, en het is tekenend dat vooral elitescholen het toepassen.
In Vlaanderen is taalbad-onderwijs niet toegelaten.
Volgende week
En als we nu eens echt… voor een zakenkabinet kiezen.
DOOR GUIDO FONTEYN