Het Forum: plein in Rome, tussen Capitool en Palatijn, waar burgers samenkwamen om publieke zaken te bespreken en recht te doen.
Mevrouw Cantillon, op de Europese top in Barcelona is beslist dat we langer zullen moeten werken. De gemiddelde pensioenleeftijd in de EU is 58 jaar, en dat is te laag.
Bea Cantillon: Op de top van Lissabon in 2000 was al beslist dat 70 procent van de beroepsbevolking in 2010 aan het werk moet. De belangrijkste manier om dat te bereiken, is het optrekken van de pensioenleeftijd. Maar dat zal op veel weerstand botsen. De pensioenleeftijd is beginnen dalen in de jaren zeventig. Niet alleen in België, het was een algemeen verschijnsel te danken aan de toenemende welvaart die het ons mogelijk maakte om minder te werken en in kortere tijd het inkomen te verdienen dat nodig is om de pensioenen te betalen. België is de kampioen van de vervroegde uitstap geweest, wij hebben de laagste activiteitsgraad bij 55-plussers van de hele EU. Dat komt omdat in ons land begin jaren tachtig, in een periode van hoge werkloosheid, een monsterverbond is gesloten tussen vakbonden, werkgevers en overheid.
De overheid zocht formules om mensen uit de werkloosheid te krijgen, en zo de statistieken wat op te fleuren en de plaag van de jeugdwerkloosheid in te dijken. Ouderen zouden plaatsmaken voor de grote cohorte van jongeren die de arbeidsmarkt betraden. De werkgevers probeerden hun bedrijfsherstructureringen door te voeren tegen een geringe kost, grotendeels betaald door de gemeenschap, en met een gerust geweten. En voor de vakbonden was het verminderen van de arbeidstijd een strijdpunt van jaren.
De drie grote actoren hadden dus alledrie baat bij de vele vormen van vervroegd pensioen. Er was dan ook weinig tegenkanting en de vervroegde-uitstapregeling werd een zo groot succes dat ze onhoudbaar is geworden, onder meer door de vergrijzing van de bevolking, en de concentratie van de arbeid in de leeftijdsgroep tussen 25 en 45 jaar. Die groep heeft nooit harder gewerkt dan nu, omdat zowel mannen als vrouwen een beroepscarrière hebben. De keerzijde daarvan is dat tweeverdieners met een gezin overwerkt zijn. Daarom moet er ruimte gecreëerd worden voor vormen van loopbaanonderbreking en arbeidsduurbeperking. Dat vereist dat het werkvolume over andere leeftijdscategorieën wordt verspreid, en dat kan alleen door de ouderen langer aan het werk te houden.
We zitten ook met een veroudering van de beroepsbevolking die de pensioneringsgolf voorafgaat. Als al die mensen op 55 met pensioen gaan, krijg je een groot onevenwicht tussen niet-actieven en actieven, wat het betaalbaarheidsprobleem van de pensioenen en van de gezondheidszorgen nog vergroot . Het is ongetwijfeld zo dat in bepaalde beroepen mensen op hun vijftigste uitgeblust zijn, maar in veel andere is dat niet zo. Het profiel van de moderne werknemer is dat van een goed opgeleide kracht met een vrij grote jobsatisfactie die pas na zijn twintigste is beginnen werken. Als je die mensen massaal hun werk afneemt en hen economisch overbodig maakt, creëer je een grote groep misnoegden.
De uitstapleeftijd moet dus om verschillende redenen dringend omhoog. De overheid heeft dat ingezien en tracht zich, mede onder druk van Europa, uit het monsterverbond terug te trekken. Maar de andere twee partijen niet. Bij elke bedrijfssluiting of -afslanking grijpen zowel werkgevers als vakbonden nog altijd gretig naar het wapen van het brugpensioen. De overheid moet dus tegen een overmacht opboksen, temeer omdat je een ingreep als deze niet zomaar kan decreteren. Zes jaar geleden heeft men wel, ook onder druk van Europa, met één pennentrek de pensioenleeftijd van de vrouwen met vijf jaar verhoogd, maar dat heeft zich nog niet vertaald in een hogere activiteitsgraad bij oudere vrouwen. Premier Guy Verhofstadt (VLD) zegt dat zijn regering het probleem met de verschillende vormen van loopbaankrediet heeft opgelost. Maar hoewel dat als principe toe te juichen valt, vrees ik dat het in de praktijk vooral neerkomt op een bijkomende formule van vervroegd pensioen.
Op de top in Barcelona heeft Frankrijk een volledige liberalisering van de gas- en elektriciteitsmarkt voorkomen.
Cantillon: Gas- en elektriciteitsvoorziening kan niet zomaar aan de markt worden overgelaten. Concurrentie mag spelen, omdat openbare nutsmaatschappijen niet altijd uitblinken in efficiëntie. Maar ik ben tegen een blinde liberalisering, zeker voor de private verbruikers. De kwalijke gevolgen van de privatisering van de Britse spoorwegen zijn een nuttige waarschuwing, net als de recente perikelen met de elektriciteitsvoorziening in Californië. In eigen land heeft De Post een paar verlieslatende activiteiten afgestoten, waardoor we op 1 januari van dit jaar plotseling geconfronteerd werden met de afschaffing van de postassignaties. Daarmee werden vaak de sociale uitkeringen betaald aan mensen zonder bankrekening. En die groep is niet onaanzienlijk, omdat veel sociaal zwakkeren wegens gebrek aan kredietwaardigheid geen bankrekening krijgen, of die niet willen om beslag door schuldeisers te voorkomen. Er is nadien wel min of meer een mouw aan gepast, maar dat men het probleem niet had voorzien of niet juist had ingeschat, toont aan dat de ‘vermarkting’ van maatschappelijk noodzakelijke activiteiten nood heeft aan een waakzame en regisserende overheid.
Dat geldt zeker inzake energie. De vrije concurrentie zou voor een forse daling van de prijzen zorgen, maar of dat effectief zo is, valt af te wachten. Overigens zijn de tarieven in bijvoorbeeld Frankrijk nu al bijzonder laag. De overheid moet erop toekijken dat de energievoorziening gegarandeerd is, dat er een basisvoorziening is voor sociaal zwakkeren, en dat er voldoende investeringskredieten zijn. Ze moet een richtinggevend en controlerend kader scheppen. In EU-verband is dat niet evident. De EU heeft tot nu toe vooral een economische politiek gevoerd, gericht op het opengooien en vrijmaken van de markten, waarbij de overheid zich terugtrekt en vooral de taak van l’état gendarme op zich neemt. Nu is Europa in een fase terechtgekomen waarin het niet alleen negatief maar ook positief moet ingrijpen. Dat veronderstelt meer slagvaardige en betere Europese politieke instellingen. Ik hoop dat de Europese Conventie daartoe de weg kan effenen.
Minister van Sociale Zaken Frank Vandenbroucke (SP.A) zal een sociaal statuut voor de kunstenaars uitwerken.
Cantillon: Een oude, moeilijk op te lossen kwestie omdat ze te maken heeft met een structureel probleem in onze sociale zekerheid. Ons systeem dekt werknemers, zelfstandigen en ambtenaren. Dat functioneert goed, maar er ontstaan problemen zodra iemand niet eenduidig bij een van die drie categorieën in te delen valt. Of zodra hij activiteiten uitoefent die niet op de gewone arbeidsmarkt plaatsvinden en een onregelmatig patroon vertonen. De kunstenaars zijn daarvan een goed voorbeeld, maar ik denk ook aan onthaalmoeders en andere zorgverstrekkers. Het is belangrijk dat hun door de markt niet altijd gewaardeerde maar wel maatschappelijk waardevolle activiteiten als echte arbeid worden beschouwd, en door de sociale zekerheid worden beschermd. Anders zullen ze, in onze al te zeer ‘vermarkte’ wereld, verdwijnen. In de toekomst zal de sociale zekerheid vaker met dergelijke problemen geconfronteerd worden, want de inhoud van de arbeid verandert en de flexibiliteit van de arbeidsmarkt vergroot. De Scandinavische systemen zijn daar beter tegen gewapend.
Binnen de Vlaamse regering heerst onenigheid over de toepassing van de Bolognaverklaring voor de harmonisering van het hoger onderwijs in de EU. De VLD wil de CD&V liefst buitenspel zetten.
Cantillon: Dat is een kwalijk politiek spel, want er zijn ernstiger problemen dan de vraag of de KUB samen moet werken met de KUL of met de VUB. De BAMA (bachelors-masters)-hervorming staat nog nergens. Het is de ingrijpendste omwenteling uit de geschiedenis van ons hoger onderwijs, maar over de inhoud ervan hoor ik de politici nauwelijks spreken. Er liggen nochtans heel wat belangrijke vragen op tafel. Een Europese harmonisering vereist allereerst dat de studieduur in alle landen dezelfde is. Maar er is geen overeenstemming over de vraag of er na drie jaar bachelor-opleiding één of twee jaar master-opleiding moet volgen. Vele landen kiezen voor 3-1, Italië opteert voor 3-2, in Vlaanderen zijn ze er nog niet uit. Wanneer het nieuwe systeem precies van start gaat, ligt ook niet vast. Is er een equivalent van de huidige licentiaatsverhandeling nodig of niet? Mag of moet een deel van de opleiding in het Engels verlopen of niet? Zullen de inschrijvingsgelden overal dezelfde zijn? En komt de BAMA-hervorming wel tegemoet aan de democratisering van het onderwijs? Of zal de verhoogde concurrentie leiden tot goede en minder goede universiteiten, waarbij de goede een hogere prijs kunnen vragen en minder gegoede studenten automatisch in de minder goede instellingen terechtkomen, wat de ongelijkheid versterkt?
Het debat over al deze punten is verre van uitgeklaard, en de sturing vanuit de overheid – zowel de Europese als de Vlaamse – laat te wensen over. De BAMA-hervorming verloopt chaotisch: de spelregels liggen niet vast en de weinige die er zijn, veranderen voortdurend. Ze zijn bezig ook dit proces aan de marktconcurrentie over te laten, en dat is bijzonder gevaarlijk.
Op de VN-conferentie over ontwikkelingshulp in Monterrey heeft premier Verhofstadt een forse toespraak gehouden. Maar heeft België wel een reden om een hoge borst op te zetten?
Cantillon: De ontwikkeling van de derde wereld is, na die van de arbeider en die van de vrouw, de derde grote emancipatiegolf uit de geschiedenis. De emancipatie van de arbeider is in de welvaartstaat zo goed als voltooid, al blijft waakzaamheid geboden. De proleet van vroeger heeft dankzij de sociale revoluties van de negentiende eeuw politieke en sociale rechten gekregen. De vrouwen hebben daar langer op moeten wachten. Hun emancipatie is juridisch misschien gewaarborgd, maar in de realiteit verre van verwezenlijkt. En zoals al aangehaald, dienen nog heel wat activiteiten die traditioneel door vrouwen worden uitgeoefend erkend, beschermd, of hoger gewaardeerd te worden.
De derde golf is de emancipatie van de vreemdeling, bij ons en elders in de wereld. En van de toekomstige generaties, want daarover gaat het eigenlijk op VN-conferenties over duurzame ontwikkeling. Geeft men de vreemdeling in onze samenleving sociale en politieke rechten? Hebben illegalen recht op gezondheidszorg en een minimuminkomen? Hebben hun kinderen recht op onderwijs? En natuurlijk hét politieke thema van het moment: hebben migranten stemrecht, dus politieke rechten? Dezelfde vragen rijzen op het internationale niveau voor de derdewereldlanden.
De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens is een embryo voor de politieke en sociale rechten van elk individu, maar in de praktijk zijn die natuurlijk niet gerealiseerd. De afdwingbaarheid via een internationaal gerechtshof blijft toekomstmuziek, en de sociale rechten van de ontwikkelingslanden zitten nog altijd in het stadium van de liefdadigheid. Zoals er in de andere twee emancipatiegolven ook een stadium van liefdadigheid voor de arbeider of de vrouw was. Dat de rijke landen, waaronder België, er maar niet in slagen om die lage norm van 0,7 procent van het bnp voor ontwikkelingshulp te bereiken, is verontrustend. Na de twee wereldoorlogen zag iedereen in dat elke burger politieke en sociale rechten moest krijgen om de vrede in het Westen te handhaven. En dat hiervoor een massieve herverdeling van het inkomen tussen rijk en arm moest plaatsgrijpen. Maar dat precies hetzelfde nodig is op wereldschaal hebben ze nog niet overal begrepen. Ook niet na 11 september. Zolang dat niet fundamenteel verandert, blijven conferenties als Monterrey, ook al is het nuttig dat ze er zijn, een druppel op een hete plaat.
Koen Meulenaere
Bea Cantillon is directeur van het Centrum voor Sociaal Beleid (Ufsia).
Bea Cantillon: ‘De Bolognahervorming van het hoger onderwijs staat nog nergens. ‘