In januari riep de Antwerpse procureur Herman Dams de natie op om waakzaam te zijn en verdachte zaken voortaan aan de politie te signaleren. Voor het slapengaan moest iedereen nog eens goed uit het raam kijken. Gedaan met horen, zien en zwijgen. Uw immer plichtsbewuste dienaar volgde vijf maanden zijn advies op.

‘Op gluren staat zes maanden werkhuis. En dan mag je nog van geluk spreken: vroeger maakten ze je blind met een gloeiende pook. Is een van die schaars geklede stoeipoezen je dat waard? En wat ga je straks tegen de rechter zeggen? “Het was onschuldig plezier, meneer de rechter, ik hou zielsveel van m’n buren?”‘

Het zijn een paar zinnen uit Rear Window, de klassieker van Alfred Hitchcock uit 1954. De film gaat over Jeff Jefferies, een fotojournalist van Life, die zijn buren in New York beloert. Hij verzint ook levens bij de mensen die hij door zijn verrekijker ziet: bij de verrukkelijke Miss Torso, bijvoorbeeld. Of bij de eenzame Miss Lonely Hearts, die zich elke nacht in slaap drinkt. Maar vooral bij de duistere Lars Thorwald twijfelt Jefferies niet: die heeft zijn vrouw onder de zoden gestopt.

Het is af en toe goed om klassiekers na te spelen. Omdat ze nog altijd vertellen over het leven van vandaag – daarom zijn het klassiekers. Vijf maanden lang was ik Jeff Jefferies, een Rear Window-voyeur. ’s Avonds zat ik voor het raam, met een verrekijker en een dagboek.

Beste dagboek, het is nu 12 maart, halftwee ’s nachts. Sometimes it snows in March. De straat is helemaal wit, geen hond te zien buiten. De overburen slapen, op twee na. Een Marokkaan die in bloot bovenlijf aan het fitnessen is. En een Aziatische vrouw die haar venster aan het poetsen is met toiletpapier. Dit is onze Miss Lonely Hearts – een man zag ik nog nooit voor haar raam verschijnen.

Twee maanden lang al tuur ik naar een stuk of vijftig stille soaps. Daarvoor kende ik mijn overburen niet. Twee keer hebben we elkaar de voorbije jaren gezien, bijna bij toeval. De eerste keer toen de Tour de France hier passeerde – het circus dreef ons naar buiten. ’s Avonds, tijdens de herhaling van de rit op televisie, zagen we een kleine glimp van onszelf: anonieme buren.

De tweede keer was bij een zwaar verkeersongeval. Een enorme klap om zes uur ’s ochtends: op slag waren we allemaal wakker. Wat beduusd, onze haren nog in de war, keken we naar een dode man achter het stuur. En weer naar elkaar. Maar niet lang: toen de ambulances wegreden, keerden we allemaal terug naar onze bedden.

Twintig voor twee, intussen. De ramen zijn nog altijd niet proper. Plots kijkt Miss Lonely Hearts mijn richting uit. Ik moffel mijn verrekijker weg. Ze heeft niets gezien, vermoed ik, maar helemaal zeker ben ik niet.

Als de rechter straks vraagt: ‘Hebt u spijt?’, zal ik het hoofd schudden. Ik zal me niet beroepen op onschuldig plezier of burenliefde, wel op goed burgerschap. Het was allemaal begonnen met een veelbesproken interview met de Antwerpse procureur Herman Dams. We leefden in de winter van de beschaving, stelde de procureur. Onze samenleving ging dood aan al dat individualisme. Daarom pleitte hij voor meer sociale controle. Iedereen moest, voor het slapengaan, uit het raam kijken: verdachte personen aan de politie signaleren, net als vreemde nummerplaten en buren die plots raar begonnen te doen. Gedaan met horen, zien en zwijgen.

‘Ik heb alleen gedaan wat mij gevraagd werd’, zal ik tegen de rechter zeggen. ‘Ik wou een voorbeeldburger zijn, iemand op wie Vlaanderen trots kon zijn.’

Vijf voor twee. Miss Lonely Hearts heeft zichzelf wellicht in slaap gedronken. Alleen de Marokkaan is nog aan het fitnessen. Het is gestopt met sneeuwen.

De volgende dag bel ik naar professor sociale psychologie Alain Van Hiel.

‘Werkt sociale controle?’ vraag ik hem.

‘Absoluut. Daar zijn al talloze boeken over geschreven, honderden experimenten over uitgevoerd. In een van de bekendste hadden onderzoekers een kom met snoep op tafel gezet. Kinderen mochten er allemaal één snoepje uit nemen. Natuurlijk grabbelden ze er meer uit. Vervolgens zetten de onderzoekers een spiegel achter de kom snoep: toen namen de kinderen nog maar één snoepje uit de kom. Ze zagen namelijk zichzelf en wilden niets doen wat tegen hun eigen normen en waarden indruiste.’

‘Vertel ons de clou, professor!’

‘Mensen die weten dat ze in het oog gehouden worden, gedragen zich anders. Daarom werken camera’s op straat. Als je weet dat de politie je kan oppakken, ga je twee keer nadenken over wat je doet. Dat geldt trouwens voor alles: mensen die op een volle bus staan of voor een televisiecamera gaan zich ook anders gedragen omdat ze zichzelf zien. Daarom is een beetje sociale controle niet slecht. Mensen die bij de politie klikken, hebben ook niet altijd slechte bedoelingen. Ze willen vaak iets ten goede veranderen, dat is burgerzin. Natuurlijk moeten we niet overdrijven. Niemand wil graag in een klikmaatschappij leven waar niemand een ander nog vertrouwt, zoals in Oost-Duitsland zaliger.’

Beste dagboek, het is nu 29 maart, halfeen ’s nachts. Ik tuur weer door mijn verrekijker: de helft van de straat is nog wakker. ‘Een beetje sociale controle is niet slecht’, denk ik. ‘Ik doe het voor hun eigen goed.’

Ik moet plots denken aan een scène uit Rear Window. Op de binnenplaats wordt een hond gedood. Niemand geeft sjoege, behalve het baasje van de hond. ‘Wat voor buren zijn jullie nu eigenlijk?’ roept ze naar de anonieme ramen. ‘Buren mogen elkaar, praten met elkaar. Het maakt hen wat uit als iemand doodgaat. Maar jullie…’ Hitchcock had de scène net zo goed kunnen opnemen in mijn straat.

Ik tuur verder.

Mijn oog valt op een meisje dat op de vensterbank zit, het ene been uit het raam. Ze rookt een sigaret. Al twee weken volg ik haar, mijn Miss Torso. Elke avond komt ze om halfnegen thuis. Soms met een man, soms zonder. Soms gaat het gordijn dicht, soms zie ik een man beneden weglopen. Het lijkt wel een erotische thriller zonder geluid. Door mijn verrekijker zie ik alleen haar diepe decolletés, niet de kronkels in haar hoofd. Hoewel die vanavond vooral naar eenzaamheid lijken te leiden.

Eigenlijk is het wel een verrukkelijke bezigheid, voyeurisme. ‘We’re a race of peeping Toms’, zegt iemand in Rear Window. Morgen eens vragen aan professor sociologie Walter Weyns wat hij ervan vindt.

‘Ik ben vooral blij dat ik niet tegenover u woon’, zegt Weyns. ‘Een stad prikkelt natuurlijk meer de filmische verbeelding van mensen – een telecity noemt de socioloog Zygmunt Bauman dat. Je ziet vreemden voorbijflaneren. Je kent hun verhaal niet en begint hun leven te verzinnen. Hoewel het projectie is, zorgt het voor een zeker genot. Je bent even God die aan de touwtjes trekt. Of een van de Griekse goden, die lachen om de mensen die een leven leiden dat ze niet begrijpen.’

‘Is het toch ook niet wat triest, professor? Heeft Dams geen gelijk als hij suggereert dat het lot van de ander ons eigenlijk geen lor meer kan schelen?’

‘Natuurlijk is daar wel iets van aan, zeker in een stedelijke omgeving. Mensen voelen wel een betrokkenheid met hun buurt, maar daarom nog niet met alle mensen uit die buurt. Dat is ook heel moeilijk geworden. In de stad wordt vandaag voortdurend verhuisd, van job veranderd, worden gezinnen gevormd en ontbonden. Dat zorgt voor beweeglijkheid, alsof we voortdurend deinen op stromen waar we toch geen vat op hebben. Mensen hebben het al moeilijk genoeg om hun eigen leven te structureren. Maar dat wil niet zeggen dat er geen empathie of interesse voor de ander bestaat. Uit onderzoek blijkt net het tegendeel: in België is er een sterk vrijwilligers- en verenigingsleven. Daarnaast bestaat er ook een grote familiale verbondenheid, smeden we banden op internet…’

Beste dagboek, het is nu 30 april, twee uur ’s nachts. Het is zover. Op straat staat een witte Mercedes met vreemde nummerplaat geparkeerd. Gedaan met horen, zien en zwijgen. Het heldendom wenkt, er bestaat een precedent.

Onlangs werd er bij de buren van Bart De Wever een cannabisplantage gevonden. ‘Ik had allang iets in de mot’, zei de Antwerpse burgervader in de krant. ‘Als je ziet welk slag volk er over de vloer kwam en op welke uren ze wakker waren.’ Later bleek dat De Wever ook een beetje Jeff Jefferies gespeeld had: hij had de uren genoteerd waarop er licht brandde bij zijn buren, de nummerplaten van hun bezoekers… Al die gegevens had hij later doorgespeeld aan de politie ‘in de geest van Herman Dams’. De Wever is trouwens een ervaringsdeskundige, het was niet de eerste keer dat hij criminelen op het spoor kwam. Eerder had hij al een witte bestelwagen met Oost-Europese nummerplaat voor zijn deur gesignaleerd. Na die tip werd een bende metaaldieven gevat.

Ik schrijf de nummerplaat van de Mercedes op en tuur naar boven. De Marokkaan is weer aan het fitnessen, maar deze keer is hij niet alleen. Ik kijk op mijn horloge. Halfdrie. Wie fitnest er nu om halfdrie?

‘Hallo, met de Blauwe Lijn van de politie.’

‘Dag Blauwe Lijn, in de geest van Herman Dams zou ik een verdachte Mercedes willen melden.’

‘Prima, meneer. En wat is er juist verdacht aan die Mercedes?’

‘Een vreemde nummerplaat, mevrouw.’

‘Ah ja. Hebt u ook de nummerplaat genoteerd?’

‘Zeker, mevrouw. Nu ik u toch aan de lijn heb, wil ik nog een verdachte zaak melden: mijn buren gaan nooit slapen voor drie uur.’

‘En euh, wat is daar verdacht aan?’

‘Vindt u dat normaal gedrag, mevrouw?’

‘Oké meneer, we noteren het en zullen het checken. Mogen wij ook uw naam en telefoonnummer?

‘Zeker.’

‘Dank voor uw melding.’

‘Tot uw dienst!’

Beste dagboek, het is nu 2 mei, kwart over twaalf. Niets meer gehoord van de politie. Hoewel. Een paar uur na mijn telefoon zag ik de wijkagent voorbijwandelen. Hij keek schichtig om zich heen.

Vanaf mijn verdieping waande ik me even God, maar zelfs die twijfelt soms. Net zoals Jeff Jefferies in Rear Window ook een zwak moment had. ‘Is het moreel verantwoord om te gluren met een verrekijker en een telelens?’ vraagt hij zich af. ‘Zelfs als je daarmee iemands schuld aantoont?’

‘Ik ken weinig van achterraamethiek’, antwoordt zijn lief, die verdacht veel op Grace Kelly lijkt. ‘Wat zijn we toch een stel vreselijke engerds.’ Morgen eens bellen naar een privacydeskundige over deze zaak.

‘Goedemorgen, professor Paul De Hert. Grace Kelly, Jeff Jefferies en ik hebben een prangend vraagstuk.’

‘Wat jullie aan het doen zijn, is strafbaar’, zegt De Hert meteen.

‘Hoezo?’ stamel ik. ‘Ik mag toch uit het raam van mijn eigen appartement kijken?’

‘Uiteraard. U mag genieten van uw uitzicht, maar wel zonder apparatuur. Vergelijk het met een man die telefoons aftapt: dat is ten strengste verboden. Het wijst op een plan. Het zou een ander verhaal zijn als u toevallig meeluistert achter het gordijn. De mens is een sociaal wezen. Niet alle vormen van bespieden zijn strafbaar.’

‘Oef.’

‘Pas op, als u nu op systematische basis mensen afluistert achter het gordijn, kan iemand wel een klacht indienen. Of als u de hele dag ostentatief uit het raam naar de buren zit te staren.’

‘Bestaat er eigenlijk een raametiquette, professor? Ik zag onlangs Miss Torso naakt voorbij het raam passeren. Mag dat?’

‘Nee. Er bestaat een wet op de zedendelicten. Daarmee proberen ze bijvoorbeeld prostituees tot de orde te roepen. Maar over het algemeen gaat het op dat vlak wel goed met onze privacy. Zo bestaan er ook voorschriften bij nieuwbouw: niet alle ramen zijn toelaatbaar en huizen mogen niet te dicht bij elkaar gebouwd worden. Zodat mensen zo weinig mogelijk kunnen binnenkijken. Alleen bij oude huizen is dat nog vaak wel het geval.’

Beste dagboek, het is nu 5 mei, twintig voor één. Zelfs zonder verrekijker blijf ik verdachte dingen zien. Toen ik vanavond de oude kranten op straat wou zetten, viel mijn oog op een artikel uit Het Laatste Nieuws van 21 januari: ‘Bewoner doet Damske in Antwerpen’. Mijn hart bonsde van opwinding, maar het bleek over mijn buurvrouw te gaan. Volgens het krantenbericht had ze ‘om zes uur ’s ochtends gasten buitengelaten. In de weerspiegeling van de ruiten zag ze twee mannen dralen. Toen ze de deur dichtdeed, hoorde ze gebonk en gestamp. Ze waren aan het binnenbreken in de nachtwinkel. De vrouw belde de politie en gaf een accurate beschrijving van de twee.’

Toch wel straf. Zit ik hier heelder avonden te waken en dan breken ze naast me binnen. Godzijdank wonen er nog Jeff Jefferiesen in de straat. We’re a race of peeping Toms. Een geruststellende gedachte, voorwaar.

De volgende ochtend bel ik opnieuw naar de Antwerpse politie, deze keer naar de woordvoerder. Heeft er nog iemand een Damske gedaan, behalve De Wever, mijn buurvrouw en ik? Kunnen we spreken over een mentaliteitswijziging?

‘Ik kan u daarover geen exacte cijfers geven’, zegt de woordvoerster. ‘Wel is het zo dat er in Antwerpen maandelijks 10.000 mensen naar de Blauwe Lijn bellen. Maar bijna altijd voor andere zaken: auto’s die verkeerd geparkeerd staan, huisdieren die de weg kwijt zijn…’

Damskes doen, het is vooralsnog niet de nieuwste trend. Integendeel. Ik begin te beseffen dat de oproep van Dams vooral veel heisa veroorzaakt heeft in de media, niet in de realiteit. ‘En eigenlijk verbaast dat me niet’, zegt professor Paul De Hert. ‘België is nooit een land van kliklijnen geweest. Kijk bijvoorbeeld ook naar onze roddelbladen, die zijn ook een stuk braver dan hun buitenlandse voorbeelden. Wat op een ander misschien werkte, werkte hier nooit. Dat komt omdat het vertrouwen in de overheid hier altijd laag geweest is, net als de burgerzin. Let op, dat is geen onveranderlijk gegeven. Nederland stond bijvoorbeeld decennialang bekend als “het land waar mensen hun gordijnen niet sluiten”. Maar de laatste jaren is dat aan het veranderen.’

De woorden van de professor zijn nog niet koud of er staat een ander bericht in de krant: ‘Belgen verklikken almaar vaker hun buren bij de fiscus. Vorig jaar kwamen 1221 klikmeldingen binnen, 500 meer dan in 2011.’

Beste dagboek, het is nu 7 mei, middernacht. Miss Torso is verhuisd, al een paar weken. Het werd te heet onder haar voeten, kan niet anders. De nieuwe buren hebben meteen karton voor het raam geplakt, zodat ik zeker niet kan binnengluren – ook verdacht. Miss Lonely Hearts heb ik al weken niet meer gezien. En die Marokkanen met hun cannabisplantage blijven maar fitnessen. De wanhoop nabij bel ik opnieuw naar professor Walter Weyns. Ik vertel hem dat vijf maanden waakzaamheid van mij een paranoïde mens maakten. Ik vind bijna al mijn buren verdacht, word omringd door criminelen. Dams had gelijk: we bevinden ons in de winter van de beschaving. ‘Maak u geen zorgen,’ zei de professor, ‘de beschaving zijn we allang gepasseerd.’

Toch vond Weyns de oproep van Dams merkwaardig. ‘Vooral omdat hij een beroep doet op de traditionele vormen van sociale controle, zoals bespieden en elkaar in de gaten houden. Het doet me wat denken aan de boeken van Ernest Claes, waarin de personages elkaar ook bespieden. De kwezeltjes van het dorp trekken hun gordijntjes opzij om te kijken of meneer pastoor niet te lang blijft praten met die of die dame. Zo’n samenleving drijft op roddel en spionage. Vandaag werkt dat eigenlijk alleen nog in kleine gemeenschappen waar iedereen iedereen kent. Het klopt niet als iemand dan iets anders doet dan normaal.’

‘Maar in een stad is de raad van Dams bijna niet uit te voeren. Want wie zijn al die mensen? Waar komen ze vandaan? Wat is hun achtergrond? Zonder dat kader is het heel moeilijk om hun gedrag in te schatten of te beoordelen. Ik doe weleens de test, als ik ’s morgens naar het werk fiets: elke keer zie ik wel iets vreemds. Een exotisch iemand die met blote voeten over straat loopt, iemand die luidkeels aan het zingen is… Iemand met een vicious mind die daarop begint te letten, ziet overal vreemde dingen. En een samenzweringstheorie is zo verzonnen, hè. Een triviale jeugdherinnering. Toen ik in de lagere school zat, werd een leraar ervan verdacht dat hij de fietsen van de kinderen stal. Alle kinderen waren overtuigd van zijn schuld. Ons voornaamste bewijs was: hij had een grote auto, waar die fietsen in zouden passen. Tja.’

Beste dagboek, het is nu 12 mei, kwart over drie. Iedereen is gaan slapen, zelfs de Marokkanen met hun cannabisplantage. Ik doe het gordijn dicht. Vijf maanden waakzaamheid: it was a hell of a job en het leverde geen heldendom op. Dat gebeurt blijkbaar alleen in de film, bij Jeff Jefferies. Of bij de goden van de politiek.

De woorden van de professor blijven door mijn hoofd spoken, dagboek. Sociale controle door het menselijke oog, stelde hij, is achterhaald. Zelfs die opsporingsberichten op televisie: wie, behalve de naasten van de vermisten, herinnert zich zo’n vreemd gezicht langer dan een halfuur? Het elektronische oog, zei de professor, is de toekomst. Overal kijken ze naar ons: op straten, luchthavens, aan grenzen, op pleinen ook… Uitgerekend de plaatsen waar we samenkomen, worden overgoten met een saus van argwaan en gebombardeerd tot onveilige gebieden.

Ik weet niet wat ik ervan moet denken. Ook in het appartementsgebouw van Jeff Jefferies komen de buren op het einde van de film bij elkaar. Gedaan met de argwaan. Maar zo gaat dat altijd in films.

Misschien moet ik het toch maar eens proberen. De Tour in onze straat, dat duurt nog even. Maar binnenkort is het onze feestdag. 31 mei, Dag van de Buren. Ik nodig al mijn buren uit – van Miss Lonely Hearts tot die Marokkanen van de cannabis. Omdat we ‘a race of peeping Toms’ zijn.

Wijselijk zal ik hen verzwijgen dat Hitchcock daar eigenlijk nog een zin aan toevoegde: ‘Iedereen zou eens bij zichzelf naar binnen moeten gluren.’

DOOR STIJN TORMANS, FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE

Ik vertel hem dat vijf maanden waakzaamheid van mij een paranoïde mens maakten. Ik word omringd door criminelen.

‘Wat u aan het doen bent, is strafbaar’, zegt hij. ‘Hoezo?’ stamel ik. ‘Ik mag toch uit het raam van mijn eigen appartement kijken?’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content