Ze zijn twee belangrijke stemmen uit Borgerhout: Manu Claeys en Anne Provoost. Al jaren een koppel. ‘Natuurlijk ben ik ongelofelijk trots op hem, maar ik heb me zorgen gemaakt. Ook over zijn veiligheid, ja.’
Eerlijk waar? Over het desavoueren van het verzonnen verhaal van Anne Provoost werd uitgegeven bij Lustrum en is een initiatief van Het Zoekend Hert.
Stilstand. Over machtspolitiek, betweterbestuur en achterkamerdemocratie: Het Oosterweeldossier van Manu Claeys verschijnt op 30 maart bij Van Halewyck
Niets is toeval. Zeker niet op een dinsdagochtend aan een houten keukentafel van een herenhuis in Borgerhout. Een Antwerps stadsdeel dat de laatste tijd weer vaak vooraan in het nieuws zit. Het zou, vanwege zijn linkse bestuur, het Gallische dorp zijn in het Romeinse Rijk van Bart De Wever. Speciale grond, daar.
‘Borgerhoutenaren zijn altijd een opstandig volkje geweest’, zegt Anne Provoost. ‘Vierhonderd jaar geleden was het al ambras tussen dit dorp en de stad. Toen ging het over accijnzen op bier, nu over heel andere dingen.’
Manu Claeys wijst naar buiten. ‘In dat beluikje heeft pater Versteylen in de jaren zeventig nog een hongerstaking gehouden, om het van de sloop te redden. Later schreef hij er de beginselverklaring van Agalev. Ook de Volksunie en het Vlaams Blok pionierden in Borgerhout.’
– En nu?, vraag ik.
– ‘Nu lijkt De Wever gefascineerd door Borgerhout, het enige Antwerpse district waar N-VA niet in het bestuur zit. Hij kan elders stemmen winnen door het beeld uit te vergroten van het contraire Borgerhout met zijn linkse bestuur, zijn ‘relletjes’, zijn culturo’s, zijn allochtone patsers. Hier in Borgerhout ligt voor hem politiek kapitaal, dat hij in de rest van Vlaanderen kan verzilveren.’
Ze vormen een van de bekendste koppels van Borgerhout. Zij is schrijfster, hij activist-essayist. Allebei hebben ze net een boek uit: zij houdt in het hare een pleidooi voor fictie, dat van hem gaat over de strijd tegen de Lange Wapper en andere BAM-tracés.
Hun gezamenlijke verhaal gaat 31 jaar terug. Dezelfde houten keukentafel was toen hun gezamenlijke bureau. Alleen stond die ergens anders: in Kortrijk en later Leuven, waar ze allebei Germaanse filologie studeerden.
Zij: ‘Manu was de eerste die ik op de campus in Kortrijk aansprak – ik kende er niemand.’s Middags ging ik in het studentenrestaurant aan zijn tafel zitten. Sindsdien zijn we onafscheidelijk.’
Hij: ‘Het was dan ook een kleine campus.’
Zij: ‘Wil je nu zeggen dat er weinig keuze was?’ (lacht).
‘Ernstige studenten, altijd present in de les’, vertelde een studiegenoot me, maar dat willen ze niet officieel bevestigen. Ze haalden wel grote onderscheiding, hun ambitie was: vertrekken naar het land van uncle Sam.
Hij: ‘Ik kreeg een studiebeurs aan de universiteit van Minnesota in Minneapolis. We zijn getrouwd en samen naar Amerika vertrokken. Behalve studeren wou ik er ook een Amerikaboek maken. Toen was dat nog een gat in de markt.’
Zij: ‘Op zoek naar roommates lazen we op de valven een advertentie van a single mother. Dat was nogal uitzonderlijk, dat iemand zich zo voorstelde. Ze bleek Quaker, vegetariër, buddy van een aidspatiënt, toen nog een heel nieuwe ziekte. Zij heeft ons in een alternatief progressief milieu geïntroduceerd, dat we zelfs in Leuven nooit gekend hadden. We schoven mee aan bij de discussieavonden in het huis van de legendarische professor-pacifist Mulford Sibley, auteur van The obligation to disobey. We werden lid van het YMCA en schrijversgroepen, woonden een kerkelijk homohuwelijk bij. Als er ergens veel conservatieve krachten zijn, leerde ik, ontstaat er vanzelf een tegenbeweging.’
Hij: ‘Er waren ook heel wat conservatieven, zeker op het platteland: dat was Bush senior country. Maar zelfs zij hadden een openheid, een nieuwsgierigheid die voor ons volstrekt nieuw was. ‘Hi, I’m republican, catholic. And you?’ De clichés die hier over Amerika heersen, zijn we ginder niet meteen tegengekomen.’
Claeys’ Amerikaboek-zonder-clichés kwam er niet. Terug in België had hij het te druk als fondsredacteur bij een uitgeverij. Maar tijdens een onderhoud met zijn Amerikaboek-uitgever, zei hij: ‘Ik heb nog een manuscript bij van mijn vrouw.’ Dat manuscript Mijn Tante is een Grindewal werd wel uitgegeven. Bekroond en vertaald, later.
Nadat hun verblijfsvergunning was afgelopen, keerden ze naar België terug. Provoost: ‘In ons kamertje in Minneapolis vouwden we de landkaart open en vroegen we ons af: waar willen we wonen? We zijn allebei opgegroeid in een vrijstaande villa, we wisten heel goed dat we dat niet wilden. We wilden dicht bij anderen wonen. Zij aan zij, je warmen aan je buren. In Minneapolis woonden we in een zwarte buurt, boven een Vietnamveteraan en naast iemand die werkte in een vrouwenvluchthuis. Zo heb ik me mijn huis altijd voorgesteld: het oog van de storm van waaruit je kunt schrijven.’
De vinger wees uiteindelijk naar Borgerhout. Het was intussen 1991, het jaar van Zwarte Zondag. Borgerhout heette toen nog officieus Borgerokko. ‘Ik heb nooit geloofd in een breuklijn tussen oude en nieuwe Belgen’, zegt Provoost. ‘Er waren wel twee soorten mensen: een groep die hier vastzat omdat ze het zich niet kon permitteren om naar de groene rand te verhuizen, en een groep die er net opuit was om dicht op elkaar te wonen. In Borgerhout puilde onze brievenbus uit van de flyers van Borgerhout Beter Bekeken, van Hand in Hand, van alle mogelijke buurtactiecomités. Daar wilden we ons bij aansluiten.’
Jullie kregen, net als heel wat andere progressieve Borgerhoutenaars, meteen een stempel opgeplakt: de positivo’s.
Provoost: Die positivo’s zijn pas later gekomen. Eerst noemde het Vlaams Blok ons bobo’s. Vandaag zijn we bakfiets-Vlamingen, met dank aan Bart De Wever.
Claeys: Maar het verwijt was altijd hetzelfde: die mensen prediken de multiculturele waarden, maar in de praktijk… Altijd moesten we ons verantwoorden voor stempels die men op ons plakte: voor keuzes die we maakten. We voelden ons niet aangesproken door die labels. Ze dienen politieke profilering, maar vatten het leven van alledag nauwelijks.
Provoost: Net nu de invloed van de zuilen begint te verbrokkelen, probeert men door die etiketten opnieuw te verzuilen met als einddoel: groepen insluiten en groepen uitsluiten.
Claeys: De culturo, de vakbondsman, de Waal, de bakfiets-Vlaming… Het zijn labels die Bart De Wever en co gebruiken om de eigen groep te definiëren. Ze leveren stemmen op, maar maatschappelijk stellen ze niets voor. De wereld zit een stuk ingewikkelder in elkaar dan dat. De mensen die de labels opplakken, behoren ook steevast tot de groep die dan wel zou deugen. Normen en waarden, weet je wel. Meestal zijn dat de hardwerkende Vlamingen.
Provoost: En dan moet het lijken alsof de hardwerkende Vlaming vanzelf ook een ‘eerlijke Vlaming’ is. Dat klopt natuurlijk niet.
Claeys: De hardwerkende Vlaming staat ook vaak voor: kop in kas, niet te veel stampij veroorzaken. Op fora krijgen zich engagerende actievoerders soms het verwijt: ‘zoek een job, rapaille’. Het doet me denken aan het brave, katholieke Vlaanderen uit de jaren zestig dat gruwde van langharige jongeren.
En toch. Ik gok dat Bart De Wever jullie stiekem modelburgers vindt: jullie horen tot de blanke middenklasse, die weer in de stad moet komen wonen.
Claeys: Het verbaast me dat hij ons nog niet in de bloemetjes gezet heeft. (lacht) De Wever vertelt weleens dat hij gaat barbecueën met zijn oude schoolmakkers. Die wonen allemaal op den buiten, terwijl hij de enige is die nog in de stad woont. Net zoals wij. Ook voor de rest delen we inderdaad veel: we zijn mondig, ondernemend, zijn voor een sterk sociaal weefsel en gemeenschapsvorming.
Provoost: De kracht van verandering betekent natuurlijk dat je altijd moet groeien en bijschaven. Dat is de contradictie van het discours dat nu gevoerd wordt. Tegen werklozen zegt N-VA: ‘Je kunt aan jezelf werken, je kunt jezelf veranderen.’ Maar ondertussen doet onze nieuwe burgemeester voortdurend uitspraken die veel burgers in deze stad de kast op jagen. Hem hoor je dan zeggen: ‘Ik kan daar niets aan doen, het is de aard van het beestje, zo ben ik nu eenmaal.’ Dan vraag je je toch af: is aan je stijl werken als je in een nieuwe job komt niet evengoed een wilsdaad? Waarom gaat hij niet eens een week naar de Ardennen om met een mental coach aan zijn assertiviteitsprobleem te werken?
Misschien hebben jullie het gewoon moeilijk met een rechts bestuur.
Provoost: Helemaal niet, dat is democratie.
Claeys: Het is gezond dat er af en toe andere partijen aan de macht zijn. Op lange termijn zal trouwens blijken dat de wissel Patrick Janssens – Bart De Wever niet zo veel verschil heeft gemaakt als iedereen nu denkt. Wat me wel verontrust, is dat we op het vlak van burgerinspraak een terugwaartse beweging dreigen te maken. Dat is des te opvallender omdat de N-VA stamt uit de Volksunie, een partij die van oudsher dicht bij Agalev stond. De kracht van de verandering stond toen voor de stallen uitmesten, meer transparantie, politiek van onderuit. Weg met de achterkamerpolitiek van de traditionele partijen. Helaas lijkt de bevoogdende politiek weer aan zet. Inspraak is alleen goed wanneer het resultaat de bestuurders zint.
Geef eens een voorbeeld.
Claeys: Het Moorkensplein in Borgerhout. Het vorige bestuur besliste om daar een park aan te leggen, omdat er in Borgerhout amper groen is. Niet vanzelfsprekend, want daarvoor moesten zeven huizen onteigend worden. Alle betrokkenen – politici, specialisten, buurtbewoners – hebben twee jaar lang, onder de radar van de media, gediscussieerd tot ze een consensus vonden. En dan zegt het nieuwe bestuur plots in de media: ‘Misschien moeten we dat toch herbekijken.’ Die communicatie was erg ongelukkig, want daardoor krijgt men het signaal dat inspraak er niet toe doet. Zij beslissen.
Dat is ook hun taak, daarvoor worden ze betaald.
Claeys: Natuurlijk. Alleen mag al dat kapitaal van burgers die deelnamen aan de inspraakrondes niet vervangen worden door iets wat lijkt op bestuurlijke willekeur. Want dan zijn we verder weg van huis.
Bon, maar na zes jaar krijgen ze ook de rekening gepresenteerd.
Claeys: Waarop is Patrick Janssens afgerekend? Op het feit dat hij geen goed beleid voerde? Of omdat iemand anders, met hulp van de media, riep dat hij verandering wou?
Volgens Marc Van Peel lijden activisten aan het banana-syndroom: build absolutely nothing anywhere near anyone.
Claeys: Onzin. In de jaren tachtig was 14 procent van Vlaanderen bebouwd, vandaag is dat 20 procent, alweer de helft erbij. In Vlaanderen bestaat er bijna meer druk op de openbare ruimte dan in Hongkong. Veel mensen maken er aanspraak op dezelfde schaarse ruimte. Je hebt sociaal intelligente politici nodig om dat in goede banen te leiden, geen ouderwetse betweters. Kijk naar dat Moorkensplein: niet iedereen wil daar hetzelfde. Een politicus moet al die mensen samenbrengen en zoeken naar een draagvlak. Alleen zo kun je tot een goede oplossing komen.
Denken buurtbewoners niet in de eerste plaats aan zichzelf? En hoe deskundig zijn ze, ook?
Claeys: Die deskundigheid wordt heel vaak onderschat. In het dossier rond de Lange Wapper kregen wij ondersteuning van heel wat ingenieurs – een had zelfs nog de Ring ontworpen. Maar deskundigheid, dat kan net zo goed iemand zijn die zegt ‘ik begrijp dat niet’. Of de expertise kan op heel andere vlakken liggen. Tien jaar is er gestudeerd over die brug. Die zou op een paar tientallen meters komen van het Sint-Jozefsinstituut, een school voor jongeren met ademhalingsproblemen. Niemand had die school gecontacteerd. Natuurlijk kent het Sint-Jozefsinstituut niets over snelwegen, maar ze weten wel alles over hun kinderen.
Provoost: De nimby is dus ook een deskundige. Bij een stedenbouwkundig project kun je perfect zeggen: ik ben goed geplaatst om over dit dossier te oordelen, want ik woon hier. Je praat dan over die ene plek die je aanbelangt, die in je hart zit. Het zijn de nimby’s die je echt en langdurig kunt motiveren om mee te denken over een project, voor de anderen blijft het een ver-van-mijn-bedshow.
Claeys: Politici die met nimby-verwijten rondstrooien, dat is puur cynisme. Niemand uit de raad van bestuur van de BAM woont in Antwerpen. Maar ze wilden wel een autostrade door de tuin van anderen steken.
Provoost: Waarom stelt niemand ooit de vraag: zijn onze politici wel deskundig?
Dat ontkent De Wever ook niet. Daarom, zegt hij, luister ik naar deskundigen die het wel weten. Klinkt logisch.
Claeys: Mijn nieuwe boek is een catalogus van hoe je als politicus om partijpolitieke redenen de expertise van je eigen administratie en onafhankelijke studiebureaus kunt negeren: ofwel kregen deskundigen de ruimte niet om alternatieven te onderzoeken, ofwel werd er heel selectief gebruikgemaakt van de resultaten. Het grootste ingenieursbureau van de wereld, ARUP/SUM (dat ooit de opdracht kreeg van Kris Peeters om het dossier te bestuderen, nvdr), is nog altijd woest op de Vlaamse politici. Zo’n bende betweters hebben ze nergens anders ontmoet.
Provoost: Waarin ik Manu en zijn kompanen bewonder: ze breken nooit zomaar een project af, maar komen ook met een alternatief. Alleen mag dat alternatief van de politici niet door experts worden gemodelleerd. Dat zegt toch alles. Acht jaar geleden zag hij de plannen. Ik herinner het me nog goed. Hij trok op een zondagmiddag de haven in om de situatie ter plaatse te bekijken. Toen hij thuiskwam, zei hij: ‘Dat kan veel beter.’ Zo heb ik hem altijd gekend. Op reis memoriseert hij het stadsplan van de steden die we binnenrijden. In een paar minuten zit de hele kaart in zijn hoofd en wil hij al de stad verbeteren. Hij is altijd op zoek naar de ontsluitingen, de invalswegen, de knooppunten van openbaar vervoer. Een redelijk aparte manier van reizen, met hem als reisgezel.’
Middag. Tijd voor une petite histoire. In hun Minneapolisjaren, vertelt Provoost, pleitte hij bij het stadsbestuur voor het bouwen van een ‘landmark’. ‘Minneapolis heeft een tweelingstad, Saint-Paul, die eraan vergroeid is. Hij vond dat de twee steden een verbindend element nodig hadden.’ Niet the way young lovers do misschien, maar zulke dingen: dat fascineerde haar in hem. ‘Hij is ook in een behoorlijk ‘politiek’ milieu opgegroeid. Zijn grootvader en vader waren stadssecretaris in Knokke.’
Claeys: Onder de Lippensdynastie, dan nog. (lacht) In 2005 dacht ik bij dat Oosterweeldossier nog, heel naïef: de overheid heeft iets over het hoofd gezien, we moeten haar informeren. Twee jaar later voelde ik dat ze ons alternatief aan het wegschrijven waren. Op dat moment ben ik activist geworden. Ik heb veel te danken aan Anne: zij is mijn klankbord, stelt voortdurend tegenvragen en voert mee actie.
U bent daar al acht jaar mee bezig. Waarvan leven jullie eigenlijk?
Claeys: Van het bescheiden inkomen van Anne, maar dat lukt. Ons huis is afbetaald, we gaan zelden op restaurant en we kopen wat we nodig hebben in de kringwinkel. Onze kinderen weten dat ook en gaan daarin mee. Als zij iets extra’s nodig hebben, gaan ze ervoor werken. We leven niet breed, maar we zijn geen sukkelaars.
Wat drijft u?
Claeys: De gedachte dat niets doen schuldig verzuim is. Toen we hier kwamen wonen, zei onze dokter: ”t Is een toffe buurt, maar de lucht is verschrikkelijk.’ Wat later zag ik mijn kinderen aan de puffer zitten.
Provoost: Natuurlijk ben ik ongelofelijk trots op hem, maar al dat activisme hier in huis heeft zijn tol geëist. Ik miste de rust om te schrijven. Het dossier zat hem altijd op de hielen, ook in het weekend, ook als we met vakantie waren. De kinderen hebben ermee moeten leven. Zij herinneren zich niets anders dan een vader die in maaltijden wordt onderbroken door de telefoon, een huis waar altijd vergaderingen doorgaan. Activisten hebben geen kantoor, he. Ook geen secretaresse of iemand die gaat zoeken naar een nieuwe laptop als de vorige is gecrasht. Dat moesten we allemaal zelf doen. Ik heb me over hem veel zorgen gemaakt. In het begin zelfs over zijn veiligheid, want hij kreeg veel haatmail.
Claeys: Allez, allez…
Provoost: Ja, ik heb soms echt wel spijt. Je hebt acht van je beste jaren aan dit dossier gegeven. Je had die tijd kunnen gebruiken om te schrijven over de onderwerpen waarmee je echt bezig wilde zijn.
Claeys: Alleen door zelf in de modder te gaan staan, en samen met mij vele anderen, is dat dossier gekanteld. Ik ben er nog altijd van overtuigd dat dat BAM-tracé er nooit komt. Mijn motto is altijd geweest: ‘Het middenveld bepaalt de richting. De politiek bepaalt alleen hoe snel of traag iets gaat.’ In Amerika volgde ik colleges van Noam Chomsky. Drie uur lang fileerde die de wanpolitiek van Amerika. Op het einde zei hij: ‘Vertrouw er niet op dat de gekozenen het in jouw plaats zullen doen. Je zult het allemaal zelf moeten doen.’ Later besefte ik dat hij gelijk had. In heel dat dossier van de Oosterweelverbinding heb ik vaak gemerkt dat net de partijpolitiek en verkiezingen een goede oplossing in de weg stonden.
Maar partijen vertegenwoordigen natuurlijk wel mensen. ‘Burgerbewegingen zijn drie mensen die doen alsof ze met driehonderdduizend zijn’, schreef Tom Naegels ooit. Wie vertegenwoordigen jullie?
Claeys: Onszelf en de ideeën waarvoor we staan, én nogal wat mensen die het belangrijk vinden dat we dit doen.
Bij de vorige gemeenteraadsverkiezingen gaven jullie wel stemadvies. ‘Stem niet op CD&V, SP.A of N-VA, want dat zijn BAM-partijen’. Niet iedereen in Antwerpen was daar zo blij mee: misschien heeft Patrick Janssens er zijn nederlaag zelfs aan te danken.
Claeys: Niet waar. Zelfs als heel de linkerzijde van Antwerpen op Janssens gestemd had, had hij het nog niet gehaald. Het stond in de sterren geschreven dat De Wever zou winnen en dat wist Janssens maar al te goed. Ik ben nog altijd heel blij dat we dat stemadvies gegeven hebben. Nu zit er in de gemeenteraad een grote oppositie die kritiek geeft op dat BAM-tracé. Er zál debat zijn. Vroeger waren er alleen Freya Piryns van Groen en Jan Penris van het Vlaams Belang: ze deden hun best, maar waren natuurlijk lonesome zorros.
Onrechtstreeks gaven jullie zo ook stemadvies voor Vlaams Belang: behoorlijk pijnlijk voor progressieven.
Claeys: We hebben daar vaak over gediscussieerd, jaren geleden al. Zwijgen we voor de lieve vrede? Of uiten we kritiek, met het gevaar dat extreemrechts alleen maar groter wordt? We kozen voor het laatste, zwijgen was geen optie meer. Daarom hebben we niet gezegd: ‘… en stem niet voor het Belang’. Want dan zou het debat weer over iets anders gegaan zijn. Over datgene dat er jaren voor gezorgd heeft dat we over andere dingen nauwelijks debat voerden.
Provoost: Bij elke verkiezing hoor ik mensen zeggen: ‘Ik heb niet met mijn hart gestemd, maar strategisch.’ Stemmen is geen poker. Zo wordt elke verkiezingsuitslag een vertekening van hoe Vlaanderen echt denkt. Zeg waarvoor je staat, maak het duidelijk, dat hebben we in de VS geleerd. Om dezelfde reden vind ik het ook dom aan een loket een hoofddoek te verbieden. Ik weet graag wie ik voor me heb. Als ik weet wie je bent, kan ik met je omgaan.
Claeys: Op dezelfde manier is het verfrissend om in Borgerhout te wonen. Nergens in Vlaanderen hangen er zo veel affiches voor de ramen: mensen willen hier laten zien wie ze zijn.
À propos, heeft Bart De Wever jullie gebeld?
Claeys: Nee. Dat zal ook niet gebeuren, we passen niet in zijn plan. Ik zit daar niet op te wachten, hoor, wij volgen onze eigen weg.
Eigenlijk zijn jullie, 31 jaar later, nog altijd serieuze mensen.
Provoost: Eerlijke, hardwerkende Vlamingen. (lacht)
Twee uur ’s middags. We eten butternutsoep, gemaakt volgens een dertig jaar oud recept. Het koppel at de soep heel vaak in de VS, maar de groente was hier lang onbekend. Tot ze onlangs butternut vonden in een Marokkaanse winkel. Niets is toeval in Borgerhout.
DOOR STIJN TORMANS, FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE
‘Het grootste ingenieursbureau van de wereld is nog altijd woest op de Vlaamse politici: zo’n bende betweters hebben ze nergens ontmoet.’