Waarom het Vlaams Blok doet wat het doet. En waarom de politiek, en de media, er niet in slagen om het gat in de samenleving te dichten. Een essay.

Een getuigenis van een groene kiezer, dochter van twee niet onbemiddelde en goed geschoolde ouders die Vlaams Blok stemden: ‘Ik weet niet in welke mate mijn ouders representatief zijn voor de doorsnee Vlaams Blok-stemmer, maar in ieder geval zijn ze het met 95 procent van het Vlaams Blok-programma níét eens, alleen weten ze dat niet, en hebben ze ook geen zin om dat te weten.’

‘Waar het hun om gaat, dat is dat er eindelijk eens een politieke partij is die hen zegt dat hun angsten gerechtvaardigd zijn, dat het níét iets is om zich voor te schamen (…). Het is die emotionele steun waar het om gaat, de erkenning van een aantal basale angsten.’

‘Géén “geloof in angst”, zoals Yves Desmet schrijft, maar een reële angst. Waarom heeft links Vlaanderen zoveel moeite om dat te erkennen? (…) Mijn vader wil gewoon dat zijn angsten eindelijk eens au sérieux worden genomen, in plaats van voortdurend afgeschilderd te worden als de duivel in eigen persoon. Wat een arrogantie! Zolang de traditionele partijen dat niet snappen, en het privilege van de erkenning van de angst aan het Vlaams Blok overlaten, behoudt het Vlaams Blok het monopolie op het bieden van oplossingen.’

***

Eerst dit, om ervan af te zijn. Ja, het Vlaams Blok is een ondemocratische partij. Ja, haar programma schendt de mensenrechten, indien niet langer in de letter van haar teksten, dan toch in de geesten van Frank Van Hecke en de zijnen. Dat zal zo blijven, dat gaat niet over, zelfs al wordt die partij beschaafder dan het Oostenrijkse FPÖ. Meer nog, de partij vaart die koers precies omdat ze de onversneden uitvoering van haar programma najaagt. Ja, een stem voor die partij is een verkeerde stem. En nee, die partij mag niet aan de macht komen.

Zo, dat staat er.

En hoeveel jaren had u dat nog eens herhaald willen zien? Zes jaar? Of maar meteen twaalf, want in 2012 zal het bijna een kwarteeuw geleden zijn dat dit alles voor het eerst gezegd werd. Toen had het zelfs nog meer overtuigings- en afschrikkingskracht juist omdat het Blok in 1988 nog heel ver af stond van het FPÖ-profiel. De letter van het programma was nog dik zwart aangezet, de ziel nog zichtbaarder bruin.

Met dank aan Hugo Gijsels en anderen die ons dat destijds allemaal in hun boeken en kranten hebben laten zien: Filip Dewinter met een bokshandschoen die toen nog niet metaforisch bedoeld was. Met dank ook aan Marc Spruyt die de allereerste sterke vermoedens over het ondemocratische karakter van de partij wetenschappelijk heeft onderbouwd.

Maar wat nu?

Statistisch blijft het Vlaams Blok onder zijn landelijke score van 13 juni 1999. Maar maak een kaart van Vlaanderen: het is een blauw-oranje kaas met zwarte gaten. De democratie is op 8 oktober letterlijk poreuzer geworden. Op sommige plaatsen waar het Blok al heel sterk stond, is het zwart een beetje minder zwart geworden. Elders in Vlaanderen zijn er bijzonder veel donkere vlekken bij gekomen. Oké, ze hadden daar in 1994 geen lijsten. En wie genoegen neemt met die strohalm, nog één, grijpe hem.

Wat nu dus?

Uit de eerste reacties blijkt dat de verleiding groot is om drie wegen in te slaan. Of beter, verder te zetten. Eén: nog vaker herhalen dat het Vlaams Blok ondemocratisch is, nog vaker de kiezer culpabiliseren, nog meer Feesten van de Democratie organiseren. Dat is vooral de weg van links en dan specifieker van het zich progressief noemende wereldje rond de linkse politieke scène. Twee, het spiegelbeeld: nog meer die kiezer naar de mond praten, nog vaker herhalen dat er een ‘veiligheidsprobleem’ is, dat er een ‘migrantenprobleem’ is, dat deze of gene caravan misschien toch mag blijven staan in de duinen, dat belastingen een door de staat georganiseerde diefstal zijn. Dat is vooral de weg van rechts.

Drie: nieuwe technische instrumenten inzetten (afschaffing opkomstplicht) of de al bestaande handhaven of wijzigen (cordon sanitaire).

Het zijn drie cul-de-sacs. Als we tenminste eindelijk eens het onderscheid zouden willen maken tussen het morele gelijk dat menige strategie tegen extreem-rechts inspireert, en de efficiëntie ervan.

De derde weg is niet vatbaar voor verbetering. Op een partijverbod of de financiële drooglegging na zijn de instrumenten uitgeput. Het cordon heeft gewerkt, als de doelstelling was/is: hou ze van de macht. Niet bewezen is dat het cordon de partij klein kan krijgen, zodat de vraag naar eventuele regeringsdeelname zich niet eens hoeft te stellen. Tien jaar cordon heeft met andere woorden geen greep gekregen op de grootte van het electoraat. Een eventuele juridische vervolging van de Blok-vzw’s, wat tot de financiële drooglegging van de partij kan leiden, zal dat ook niet doen. De inzet is te hoog voor het rendement dat je maar kan verwachten.

Deze instrumentele weg, toch zeker het cordon, is en blijft noodzakelijk voor de aanpak van de partij. En ongetwijfeld zou de impact ervan veel groter geweest zijn, was men er in Vlaanderen tien jaar geleden en meteen radicaler mee begonnen. Met een verbod, de totale drooglegging. Maar het deugt niet en steeds minder, als aanpak of benadering van de kiezer anno 2000.

Die kiezer naar de mond praten, de tweede weg, is de meest contraproductieve.

Het kan vreemd klinken, maar de stilaan modaal geworden kiezer van het Blok (we laten de ‘zuiver ideologische’ ultrarechtse of Vlaams-nationale kiezer – pakweg 100.000 van de 600.000 – buiten beschouwing) is ten zeerste ‘betrokken’ bij de samenleving. Zowel de villabewoner uit Schoten als de arbeider van de Gentse Muide trachten de wereld en hun eigen lot en plaats daarin te begrijpen. Ze zijn daar zelfs door bezeten. Ze zoeken hun stek in de risicomaatschappij, waarvan de vele nieuwig- en onzekerheden hen eerder bang dan nieuwsgierig maken. Ze geven het een Naam, zoeken naar geruststellende verklaringen en meningen.

Voor die zingeving zijn ze op zichzelf aangewezen, om diverse redenen: goede informatie van overheden en media bereikt hen niet meer (in de zeer twijfelachtige veronderstelling dat overheden en media zelf al weten hoe de vork in de steel zit), of ze sluiten zich zelf af van die informatie omdat ze woord en daad van de staat wantrouwen na eerdere aanvaringen (door misverstanden, eigen fouten of feitelijke fouten van die staat).

Ze associëren reële ervaringen (kras in de auto, handtas weg, weekendhuis afgebroken, fiscus op hun dak…) met van-horen-zeggen, scheppen zich een wereldbeeld waarin de eigen mening altijd wordt bevestigd. Wat gezocht wordt, wordt ook gevonden. Het werkt een beetje zoals de creatie van stadslegenden.

Deze kiezer loopt de democratische partijen die hun best doen om de risicomaatschappij te begrijpen en ernaar te handelen, voorbij. Van hen onthoudt hij wat hij ervaart als de afbouw van zijn schaarse zekerheden (de verloren job, de kosten van zijn auto, de OCMW-steun voor vreemde vogels enzovoort). De partij die de risicomaatschappij niet wil begrijpen, omdat ze er geen baat bij heeft, en die de daaruit gegenereerde onzekerheden en angsten zonder meer bevestigt, omarmt hij.

De naar de mond pratende ‘democraat’ erkent de reële ervaringen, maar gaat een brug verder door indirect ook de daaruit gedistilleerde legende te beamen. Hij geeft de mensen gelijk in hun angst. En belooft allerlei probate middelen. Fataal, omdat zelfs het meest gespierde beleid of vele extra miljarden de legende niet kunnen kloppen. Integendeel, ze wordt er groter van. Na wat vredig geknor komt de honger erger dan voorheen terug.

De eerste weg, die van links, botst gewoon op dezelfde muur, maar dan van de andere kant. De beoefenaars hiervan miskennen de reële ervaringen, blijven de kiezer inpompen dat hij spoken ziet. Tevergeefs. Zeg tien keer dat het spook niet bestaat, daarmee is het nog niet verjaagd. Zeg tien keer tegen iemand dat hij onverdraagzaam, verzuurd en slecht is, hij wordt er geen spat beter van. Wie tien keer te horen krijgt dat hij verkeerd stemt, stemt de volgende keer met des te meer overtuiging verkeerd, want dat was juist de bedoeling.

Wat zoveel progressieve zelfgenoegzaamheid heeft uitgehaald, leert ons een kijk op de electorale statistieken tussen 1988 en 2000: noppes. Maar het bleef en blijft natuurlijk wel fijn om tussen de eigen kerkmuren te preken over de wereld daarbuiten, elkaar te feliciteren voor de betoonde solidariteit, en te hopen dat het volstaat om het woord vanaf de kansel te laten vallen opdat het zich maar zou verspreiden. Van onze gemeenschap van goede zielen hierbinnen naar de slechte mens daarbuiten.

Wel, daarbuiten is en blijft het koud en het woord bevriest er. Zelden heeft de progressieve kerk – van Charta ’91, Hand in Hand tot Gerard Mortier en ettelijke commentatoren opnieuw en opnieuw sinds 8 oktober – zich bekreund om de vraag of de eindeloze herhaling van het morele gelijk ook iets uithaalt.

Maar met dat democratisch geweten zit het dus wel goed.

Een Agalev’er op de verkiezingsavond: ‘Ik heb nog nooit een Vlaams Blok-kiezer gezien!’

Zowel wie fleemt, negeert als demoniseert, heeft in wezen angst voor de angst van de burger die op het Blok stemt. Hij durft die kiezer amper in de ogen te kijken. Bang dat empathie tot sympathie, besmetting, zou leiden. Niet in staat om het verschil te maken tussen mensen au sérieux nemen en gelijk geven. Het is die angst voor de angst die ons al twaalf jaar naar gemakkelijke en manke strategieën tegen het bruine gevaar doet grijpen.

Het is een verlamming in het kwadraat die meer zegt over het beperkte eigen kritisch vermogen dan over het verstand van de kiezer. Ontkennen is zo kritiekloos als napraten. Meer nog dan van een gebrek aan durf, getuigt het van luiheid. Het bestendigen van witte en zwarte mythen – en hoe meer de één op de witte nagel klopt, hoe meer de andere op de zwarte, en vice versa – kost minder moeite dan de samenleving in al haar complexiteit tegemoet treden. Niet alleen met het kopje, ook met de handen en voeten. Dat is een weinig heroïsche bezigheid. En hoogmissen zijn niet de geschikte plaats voor dat soort alledaags parochiaal werk.

De vraag zou niet langer mogen luiden: kent de kiezer de verborgen 95 procent van het Blok-programma? Wel: kennen wij de verborgen 95 procent van de totale realiteit waaruit de kiezer 5 procent puurt, vervormt en vertaalt in een stem voor die partij? En voor beide kampen geldt: willen we het wel weten?

‘Sociologen moeten eens onderzoeken waarom iemand Blok stemt. Dat weten we nu nog altijd niet’, zegt filosoof Koen Raes. We willen het niet weten omdat we die kennis vrezen. We kunnen het ook niet weten omdat we het gigantische denk- en doewerk dat daarvoor nodig is, nalaten.

Complex, taai en zeer onsexy is immers de realiteit tussen het multiculturele feest en het multiculturele fiasco. Idem dito voor de realiteit tussen 100 procent economie en 100 procent ecologie, tussen landbouw en natuur, stad en platteland, (veilige) oase en (onveilige) jungle, witte ridders in de politiek en sjoemelende zakkenvullers, de staat-uw-vriend en de staat-uw-dief.

De opsomming is niet willekeurig. Het is uit dit reservoir dat de vele kleine duizenden redenen (samen vormen ze de 5 procent) als duveltjes uit een doosje opduiken als – áls – mensen al eens gevraagd wordt: ‘Waarom stemt u Blok?’ En daar haken de meesten huiverend af. Ze zuchten: ‘Wat moeten we ermee? Het is zo flou, er is geen signaal.’ Zoals bij de witte mars van 1996, eigenlijk een tussentijdse ‘zwarte’ zondag. Of dacht u dat het daar niet ook over de effecten van de risicomaatschappij ging die door de enen als open armen en door de anderen als tentakels worden ervaren? En alleen maar over dode kindjes?

Inzicht verwerven in de werkelijke samenleving tussen de gepopulariseerde ‘democratische’ en ‘ondemocratische’ clichébeelden is niet prettig en aartsmoeilijk. Het is een werkje waar maar weinig intellectuelen zich mee inlaten. Wie het wel doet, zoals Mark Elchardus, wordt verketterd. De partij die zijn bevindingen heeft proberen te vertalen in politieke actie, heeft het ook geweten. De SP heeft trouwens onder Frank Vandenbroucke onder de eigen leden eens een zeer uitvoerige enquête georganiseerd naar het waarom. De rauwste resultaten daarvan zijn in een diepe lade beland. Angst voor de angst. Vrees om zélf geculpabiliseerd te worden omdat de politiek correcte omstanders het onderscheid niet kunnen maken tussen luisteren en napraten, of erger: na-doen.

Dit proces van blokkage leidde alleen maar tot meer onwetendheid en verzuring aan beide kanten van het spectrum, tot meer Blok en minder reële oplossing. Het is diezelfde angst voor de angst waardoor het migrantenstemrecht al die tijd uitbleef. In 1987 kon het nog wel, in 1988 kwam het Blok. En toen begon een decennium van opbod tussen witte en zwarte mythen. Die vrees voor de eigen schaduw vertroebelde almaar meer het redelijke, kritische inzicht in de multiculturele realiteit waarop reële integratie van allochtonen en autochtonen – en dus ook migrantenstemrecht – van meet af aan geënt had moeten worden. Meer, de notie integratie – zowel het discours als het beleid – raakte almaar meer besmet door de gepolariseerde beeldvorming: assimilatie of uitsluiting. En die beeldvorming creëerde op zich dan weer een zuurdere, geblokkeerde werkelijkheid.

Het is diezelfde angst voor de angst die ook het begin van een meer participatieve democratie (inspraak en dialoog) heeft gehypothekeerd. Hoe groter het Blok, hoe minder de democraten instrumenten als referenda en colloquia (in de eigenlijke zin van het woord: samenspraak) aandurfden. Want die instrumenten werden ook almaar gevaarlijker voor de democratie naarmate de Blok-aanhang groeide enerzijds, de stemlozen zich radicaliseerden anderzijds.

De behoefte aan die instrumenten is niet tijdig onderkend. Ze groeide nochtans samen met de afkalving van de klassieke kanalen op het middenveld, een proces dat niet toevallig ook zo’n tien à twaalf jaar aan de gang is. Was het Blok niet van de grond gekomen indien we een decennium geleden de democratie een meer radicale, participatieve injectie hadden gegeven? We zullen het antwoord nooit meer weten. De ontzuiling voltrok zich, we stonden erbij en we keken ernaar. En al in 1991 zeiden we dat we niet met foert-stemmers praten. We hebben niet alleen de partij en haar kader gediaboliseerd, terecht, maar ook en onterecht de kiezer die die partij zo groot heeft gemaakt.

In dat soort infernale cirkels zijn we op vele domeinen terechtgekomen. En de hoop dat democratische vaderfiguren à la Steve Stevaert of Herman De Croo die cirkels kunnen doorbreken, is zo armtierig. Patrick Janssens burgemeester? Hoera! Strohalm na strohalm. Zowat alle strategieën tegen extreem-rechts die we tot nu toe gekend hebben, richten zich exclusief op de extreem-rechtse output: de partij, haar procenten, haar kader, haar programma. Ze miskennen de input omdat ze die, zoals de kiezer zelf trouwens, versmallen tot die 5 procent. En zo zitten we met z’n allen als konijnen te staren in het zwarte licht.

We zijn zo gefixeerd door extreem-rechts, en zo weinig bezig met de samenleving. Of waarom advertenties over de anti-monarchie van het Blok (met de blote benen van Paola) behalve weggegooid geld ook beledigend zijn voor de emotionele en feitelijke intelligentie van de mens die Blok heeft gestemd.

Rond die mens zit veeleer dan een politiek cordon een sociaal en cultureel cordon. De kiezer voelt zich als een drop-out, hij wordt ook zo behandeld, hij wil het uiteindelijk ook zijn. Dat geldt net zozeer voor de oude SP-kiezer van de Muide als voor de ex-CVP’er van Schoten. Wie niet meer gehoord wordt, wil ook niet meer luisteren. Maakt zichzelf wel wijs op den duur dat hij niet gehoord wil worden. Behalve dus door wie hem napraat. Een kwestie van zelfverdediging, van trots. En naarmate hij dan meer ‘zure’ en ‘domme’ praat verkoopt, lopen de ‘weldenkenden’ almaar verder weg.

Lang geleden, na een vorige zwarte zondag, wilde de toen nog neoliberale Guy Verhofstadt de burger het recht geven om uit de staat te stappen. Sindsdien hebben rechtse en linkse democraten die burger uit de samenleving gebonjourd. Waar hij nukkig zit te wezen op de anderen die hij eruit wil.

Het nettoresultaat is een escalatie van wederzijdse onwetendheid. En van taboes die in de verste verte de sectaire aanwervingskracht van het Vlaams Blok niet kunnen stoppen. Te veel cordon in de samenleving, verhoogt alleen maar de druk op het cordon in stadhuis en parlement.

‘Alles is ijdelheid. En het ruisen van de wind.’ (Raymond)

En ondertussen speelt het orkest verder. Ook de artistieke wereld, die al tien jaar storm loopt tegen extreem-rechts, is geen millimeter opgeschoten in haar kennis van de samenleving. Op een witte raaf als Arne Sierens na. Die ziet, kent, voelt en weet veel van de 95 procent achter het zwarte licht. Naar het woord van Gerard Walschap: ‘Het is doorgaans gevaarlijk iemand die onze vaste waarheden verwerpt gek te verklaren, het is beter te trachten hem te doorgronden.’

Het gros van de tegen extreem-rechts agerende kunstenaars – zie het recente spektakel van De Nachten – vermeit zich vooral in verwaande praatjes. Ja hoor, ook met veel moreel gelijk. Dat het ‘de wereld’ ofte de samenleving niet redt, tot daar aan toe, maar het heeft ook geen spatje waardevolle kunst opgeleverd. Het is zo zinvol als het geklaag in bruine kroegen over klagende mensen die verkeerd stemmen. Of het gezeik in de media over zeikstemmers.

Nemen wij journalisten de moeite om de taaie, niet zo sexy realiteit tussen zwart en wit op te zoeken, de 95 procent? Doen we meer moeite dan democratische politici, intellectuelen en kunstenaars? Of maken we onszelf vooral ook graag wijs dat we ‘onze verantwoordelijkheid’ opnemen?

Ach, de vierde macht. Of we zwaaien met het vingertje en houden ons hooghartig op in de veilige, politiek en cultureel correcte milieus. Of we laten de broek zakken omdat we denken dat ‘het volk’ dát wil zien, lezen en horen en dat het daardoor milder gestemd zal zijn. Twee keer, in spiegelbeeld, gebrek aan kritiek, kunde, kennis en finaliter respect voor de mens daarbuiten. De tijd is niet meer veraf dat de bevolking ook tegen de hele media zal zeggen, met Raymond van het Groenewoud: ‘Ik geloof je niet.’ Nadat ze het eerder tegen dé politiek, dé ambtenarij en dé justitie heeft gezegd.

Het is krek dezelfde overtuiging die bij zoveel burgers wortel heeft geschoten omdat politici beloofden wat ze niet konden waarmaken, omdat het eenvoudiger en aantrekkelijker was dan te pogen om de 95 procent te vatten, uit te leggen en dáár dan ook samen het beleid op af te stemmen. Het is trouwens opvallend dat in de maanden voor 8 oktober heel wat democratische politici hamerden op het primordiale belang van geloofwaardigheid en beginselvastheid (doe wat je zegt, zeg wat je doet, begin niet te zwalpen – zie Doel en vele andere varianten van altijd weer hetzelfde dupeverhaal). En het is even opvallend dat deze wijsheid kort voor 8 oktober, toen de strijd het heetst werd, prompt vergeten werd. Weer kakelden de kippen.

De vierde macht en geloofwaardigheid? Het gaat niet goed samen. De enen zijn zo verwaand om te geloven dat zij ‘standhouden’ tegen de popularisering. Ze verengen politieke journalistiek tot Wetstraat-journalistiek, en dat veelal dan nog eens tot een abstract strategospel, met veel staat (polis) en weinig samenleving of gemeenschap (demos). De anderen verwarren populariseren met infantiliseren. Dat het dan ook samenvalt met commerciële belangen, het is geen toeval en meer dan mooi meegenomen. Maar dat wordt natuurlijk niet gezégd, want het is dan toch om de kloof met de burger te dichten, nietwaar?

Wel, het is níét waar, het werkt averechts. Het bevestigt velen in hun verkeerd idee (deel van de 5 procent) dat politiek een spelletje is. Lewis Lapham, chef van Harper’s Magazine ziet het zo: ‘ The camera doesn’t know how to make distinction between an important senator and an important ape.’

Er zijn gelukkig uitzonderingen. De zogenaamde samenlevingspagina’s van de schrijvende pers zijn vaak maatschappelijk en dus politiek relevanter dan de eigenlijke Wetstraatpagina’s. Als ze er ten minste in slagen om de 95 procent te belichten, als ze zich niet beperken tot ‘sfeerreportages’ of ‘straatinterviews’ die veelal alleen maar zwart en wit capteren en dus de blokkage van elkaar uitsluitende clichés bevestigen.

Ja, er is soms écht leven op televisie en radio, in Man bijt hond, in debatprogramma’s zoals Groot Gelijk en Zwart/Wit (Topradio). Rauw soms, maar op z’n minst levendig, en in weerwil van de titels niet kunstmatig wit of zwart. Politici zitten daar meer op hun plaats dan op de sofa van Bruno Wyndaele.

Ondertussen ontgaat ons in medialand ook iets wat zich ver van onze Brusselse redacties afspeelt: de penetratie van het Blok in de lokale media. Het Blok klaagt graag over de nationale media waarin ze niet aan bod komen, of toch niet op de manier zoals zij dat zouden willen. Maar ze weten wel beter. Ze hebben onze nationale media niet nodig. De sofa van Wyndaele niet en evenmin de Wetstraatpers. De partij – haar boodschap, haar geest, de vijf procent – is omnipresent in ettelijke lokale media. Zowel in de professioneel gemaakte bladen als in de honderden lokale blaadjes. De impact van die informatiekanalen is oneindig groter dan die van de nationale media.

Het is de variant van de veelbesproken maar nooit goed in kaart gebrachte en al helemaal niet begrepen penetratie van de partij in de lokale weefsels: van de koffietafels voor bejaarden tot de wijkkermiscomités, van de actiegroepen voor monumentenzorg tot die voor het behoud van Doel en tegen de Zaventemse nachtvluchten. Dat is geen drammerige aanwezigheid, die mensen hoeven niet eens te zéggen dat ze ‘van het Blok’ zijn. Zo simpel werkt het helaas niet.

***

Wat nu dus?

Als we het Blok klein willen krijgen, moeten we ook de tot nu toe gehanteerde strategieën tegen die partij tot hun ware proporties reduceren. Erkennen wat ze waard geweest zijn, en vooral wat ze niet waard zijn geweest.

Laat het personeel van die partij in het cordon zitten, maar besteed tegelijkertijd alle energie aan het doorbreken van het sociaal en cultureel cordon rond die 400.000 niet-ideologische kiezers. De notie integratie moet herijkt en uitgebreid worden. En jawel, ook de zeikerds moeten weer mee in de boot.

We zijn verschrikkelijk asociaal geworden, terwijl we onszelf zo graag wijsmaken dat we met onze strategieën tegen het Blok de sociale zaak dienen. We moeten dus ‘de straat’ op, niet als zendelingen van de sociaal-economische, politieke en culturele elite, maar in alle bescheidenheid als medemens. Het is een aanpak die geen label draagt. Het is een complex van vele kleine hefboompjes. Het is, met een misschien wat belegen woord: samenlevingsopbouw.

Het is een aanpak waarvan de motivatie en het vertrekpunt niet moeten zijn: extreem-rechts bestrijden. Er is een goed stedelijk beleid nodig omdat er een goed stedelijk beleid moet zijn, punt. Dat zoiets het Blok kleiner kan maken, mag hooguit een bijgedachte zijn. Een gemeente of een wijkcomité moeten hoorzittingen organiseren omdat ze met de bevolking willen praten over een mobiliteitsplan, een centrum voor asielzoekers, een gemeentelijke belasting enzovoort. Zelfs al is het vandaag veel moeilijker (en viezer) dan twaalf jaar geleden omdat de eerste reacties – als je het blik dan opentrekt – zo zuur zijn. De kans wordt trouwens ook almaar kleiner dat die kiezer nog op zo’n verlate uitnodiging tot dialoog zou willen aangaan.

Toch zullen we met z’n allen op die blaren moeten gaan zitten. Eigen schuld eerst.

Tegen die achtergrond is wat we tot nu toe gehoord hebben als ‘antwoord’ op 8 oktober lichtjes belachelijk en schamel. Overlaad Antwerpen de komende zes jaar met manna – dat er trouwens niet is – en het zal niet minder zwart worden. Een samenleving koop je niet af.

Wij – politici, media, allemaal – moeten werken en er ons vooral niet laten op voorstaan dat wij goede democraten zijn, en zij niet. En als we iets meer van de 95 procent begrepen en zelf beleefd hebben, als we dan niet langer als bange wezels in het zwarte licht zitten te staren, laat ons dan eens overwegen het Blok via juridische weg te veroordelen. Als het dan nog nodig is.

Is het ons die inspanning niet waard, dan kunnen we beter hier en nu, open en eerlijk zeggen: die 600.000 Vlamingen, we beschouwen ze niet als mensen, ze interesseren ons niet, we hebben er alleen maar last van. Dat is dan precies wat die 600.000 over de anderen zeggen die zij niet kennen. Angst om angst, zwart om wit. Rien n’ira plus, gegarandeerd, in dat geval.

Illustratie: ‘De schreeuw’ van Edvard Munch

Filip Rogiers

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content