Fair Trade wil ‘schone producten’ op de markt brengen. Die kosten iets meer, maar geven de producent uit het Zuiden meer kansen op een fatsoenlijk bestaan. Of toch niet?

Luuk Zonneveld heeft een droom, een bolvormige droom. De directeur van de Fair Trade Labelling Organizations (FLO) mikt erop dat de voetballen die bij het WK in 2006 worden gebruikt allemaal voorzien zijn van het Fair Trade-logo. Het zou het gereedschap van David Beckham, Luis Figo en Ronaldo gegarandeerd kinderarbeidvrij maken, en geproduceerd door arbeiders in zuidelijke landen die daar een redelijke prijs voor krijgen en werken in gezonde, veilige omstandigheden.

Voetballen zijn slechts één item op de gestaag groeiende lijst van producten die aan de man worden gebracht onder de Fair Trade-vlag. Het aanbod omvat ook bananen, koffie, rijst, cacao, katoen, honing, thee en nog vele andere supermarktproducten. Het verschil met ‘gewone’ commerciële merken dat de gemiddelde consument het eerst zal opvallen, is de prijs. Fair Trade-producten zijn doorgaans duurder. Het grote verschil is echter dat die extra marge niet in de zakken van westerse industriëlen verdwijnt, maar grotendeels terechtkomt bij de boerencoöperaties aan het begin van de productieketen. Voor die hogere prijs moeten de boeren wel voldoen aan eisen van duurzame, vaak biologische landbouw. En een deel van hun inkomsten moeten ze collectief investeren in scholen, waterpompen of sanitaire voorzieningen. Eerlijke handel functioneert hier als een ‘instrument voor ontwikkeling’.

De westerse consument die ethisch zo zuiver mogelijk wil boodschappen doen, zoekt op de winkelschappen naar het predikaat ‘fair trade’. Omdat er in de jaren ’90 een ware wildgroei was aan Fair Trade-labels – van Max Havelaar-koffie tot Oké-bananen – is in 1997 FLO opgezet. FLO standaardiseert de Fair Trade-merken voor zeventien landen, waaronder België, en houdt de eerlijke handel overzichtelijk. Het overkoepelende logo is nu overal hetzelfde: een gestileerd zwaaiend mannetje in een cirkel, een symbool dat in de verte iets wegheeft van het ying-yangteken.

De Koning Boudewijnstichting was zo gecharmeerd van dit systeem van certificatie dat ze de tweejaarlijkse Internationale Koning Boudewijnprijs voor Ontwikkelingswerk 2002 toekende aan FLO. Behalve prestige betekent de prijs ook een geldbedrag van 150.000 euro, die op 27 mei werd uitgereikt op het Koninklijk Paleis te Brussel, in aanwezigheid van koning Albert II, koningin Fabiola en koningin Paola.

Maar op het symposium dat een dag later werd gehouden in het Egmontpaleis werd niet uitsluitend gejubeld. Critici denken dat Fair Trade gedoemd is tot een marginaal bestaan in de nichemarkt. Anderen gaan zelfs verder en beweren dat eerlijke handel de kleine, kwetsbare boer zou kunnen benadelen.

DRUPPEL IN DE OCEAAN

Wie de groeicijfers van FLO ziet, kan niet anders dan concluderen dat Fair Trade een succesverhaal is. De wereldwijde groeicijfers zijn sinds 1997 niet onder de 11 procent geweest. De Belgische markt voor Fair Trade-producten nam in 2002 toe met 35 procent. En dat is nog bescheiden, vergeleken met de 454 procent groei in Oostenrijk en 116 procent in Frankrijk.

Maar concrete cijfers zetten de percentages in een ontnuchterend tegenlicht. De wereldwijde omzet van een half miljard euro levert een winst van 30 miljoen euro op. Dat is aanzienlijk voor de 800.000 boeren en hun 4,2 miljoen familieleden die daar beter van worden. Maar afgezet tegen de totale wereldhandel is het een druppel in de oceaan. Fair Trade komt niet verder dan een eenprocentsaandeel op mondiale schaal.

Dat de consumentendoelgroep voor Fair Trade-producten inderdaad niet bestaat uit modale prijsjesjagers, geeft Luuk Zonneveld volmondig toe. ‘De mensen die onze producten kopen, zijn niet de armste van de armen. We moeten het hebben van het middenklassesegment. En je ziet dat voor die groep méér speelt dan alleen de prijs. Zelfs met een slechte economie blijft ons marktaandeel stijgen. Fair Trade is dus geen modeverschijnsel dat meedrijft op de golven van de hoogconjunctuur of enkel afhankelijk is van idealisten.’

Dat betekent overigens niet dat de weg naar marktuitbreiding er een is zonder curven. De Nederlandse Max Havelaar-koffie zag drie succesvolle jaren na de introductie van het merk zijn verkoop plots inzakken. Zonneveld: ‘We hebben ons gerealiseerd dat wij onderhevig zijn aan dezelfde marktwerking die geldt voor alle producten. Als een product mainstream wordt, zakt de verkoop. Het antwoord is het opnieuw lanceren van het merk. Of, zoals wij doen, minimaal vijf nieuwe producten per jaar introduceren en een breed assortiment aanbieden, dat wordt opgepikt door de supermarkten. De volgende grote sprong waar we nu voor staan, is het aanbieden van non-foodproducten, zoals T-shirts. Certificatie van dit soort producten is wel veel moeilijker, aangezien het productieproces veel meer schakels kent, die allemaal gecontroleerd moeten worden.’

En voor sommige producten werkt de Fair Trade-behandeling simpelweg niet. In het geval van rijst bijvoorbeeld vraagt de consument om hoogwaardige basmati-rijst, niet de gewone rijst die verbouwd wordt door de meeste arme Aziatische boeren. Een gewasverandering zou hen weliswaar in de markt integreren, maar tegelijkertijd opzadelen met enorme investeringsschulden. Markt en ontwikkeling bijten elkaar in dit geval.

In het geval van suiker is de onmogelijkheid er een van pure prijspolitiek. Om een kilo suiker in Europa te kunnen verkopen, betaalt de producent een halve euro aan invoertarieven. Opgeteld bij de 25 eurocent subsidie die Europese bietenboeren krijgen van de EU, ontstaat een nauwelijks te overbruggen gat van 75 eurocent per pak suiker. Dat FLO wel suiker in zijn pakket heeft, heeft een puur symbolische waarde – precies om deze discrepantie aan het licht te brengen.

Lange tijd hield de reguliere industrie zich verre van Fair Trade. De managers en marketingspecialisten beschouwden het als een speeltuin voor ngo’s, waarvoor winst niet de primaire drijfveer is.

HOFLEVERANCIER

‘De industrie is altijd bang geweest van Fair Trade’, stelt Kevin Bragg, managing director van Pacific Fruit, dat onder meer Bonita-bananen in België verkoopt en nu met FLO in overleg is om te worden opgenomen in het certificatiesysteem. ‘Wij zijn altijd bekritiseerd geweest vanwege kinderarbeid of milieu-onvriendelijke productiemethoden. Overschakelen op Fair Trade is zoiets als het beantwoorden van de vraag “wanneer ben je gestopt met het slaan van je vrouw?”. Het maakt niet uit welk antwoord je geeft, je bent altijd fout.’

Bragg zet ook zijn vraagtekens bij de haalbaarheid van Fair Trade op commerciële schaal. ‘Fair Trade is erg klein en dat maakt de kosten per unit hoog. Om competitief te zijn, moet het marktaandeel drastisch groeien.’ En of dat mogelijk is, betwijfelt Bragg. ‘Het voorbeeld van de Zwitserse bananen is atypisch. Zwitsers hebben altijd geld zat gehad om iets meer te betalen voor hun fruit. Als je kijkt naar de afzet van Fair Trade in Zuid-Europa is de impact een stuk kleiner. Dat heeft te maken met economie, maar zeker ook met de mentaliteit van consumenten. In Engeland, Zwitserland, België en Nederland denken klanten meer na over wat ze precies kopen en waar het vandaan komt.’

De vraag is dan natuurlijk wie verantwoordelijk is voor die mentaliteitsverandering. Moet die komen vanuit de consument, die kritisch vraagt om eerlijke producten, of vanuit de industrie die shoppers de keuze geeft. Fair Trade is lange tijd een ‘ consumer driven’-beweging geweest, maar er is nu langzaam een omslag naar ‘ industry-driven’. De Amerikaanse koffiegigant Starbuck’s heeft onlangs een raamakkoord gesloten dat in één klap al zijn producten onder de Fair Trade-vlag brengt. De Zwitserse tak van McDonald’s is in de slipstream van Starbuck’s overgestapt op Fair Trade-koffie. In België is chocolatier Galler een maand geleden begonnen met de gelimiteerde verkoop van Fair Trade-chocolade. Qua marktaandeel betekent hun 20 ton per jaar niet veel, maar het prestige van een hofleverancier zal andere bedrijven over de streep trekken.

‘We hebben voortrekkers nodig’, stelt Zonneveld. ‘Het grote gevaar is natuurlijk dat bedrijven zelf een Fair Trade-lijn opzetten die zich onttrekt aan externe controle. Dan wordt Fair Trade gebruikt als window dressing, een cosmetisch excuus. Bovendien is het erg verwarrend voor de consument, die wantrouwend wordt ten opzichte van alle Fair Trade. De slechten schaden dan de goeden. En dat is een reële bedreiging.’

Ondanks dit gevaar is Zonneveld een voorstander voor participatie van de grote spelers in de markt. Het manifest voor ‘ethisch zaken doen’, dat Shell ontwierp nadat het bedrijf publiekelijk in een kwade reuk was komen te staan vanwege het afzinken van het Brent Spar-boorplatform, is volgens hem een positief voorbeeld van hoe het ook kan. ‘Shell heeft zich gerealiseerd dat sound business op de lange duur rendabel is en ze hebben zich er helemaal op gegooid. Dan zie je dat zij het veel beter doen dan wij, puur omdat ze de middelen hebben.’

PROTECTIONISME

Maar omdat de Unilevers en Douwe Egbertsen van deze wereld nog niet zo ver zijn om Fair Trade-principes in hun bedrijfsvoering op te nemen, blijft het aantal producenten dat voordeel trekt van eerlijke handel beperkt. Zonneveld pleit dan ook voor positieve discriminatie van Fair Trade-producenten op de wereldmarkt. Dat een dergelijke preferentiepolitiek overproductie in de hand zou werken en uiteindelijk leidt tot prijsdestabilisatie, wuift hij weg. ‘Dat argument tegen positieve discriminatie is hypothetisch. Fair Trade bestaat al veertig jaar en ons marktaandeel is nog steeds slechts één procent. Als dat nu 25 procent was, dan zou de situatie anders zijn.’

Minder hypothetisch is het feit dat Fair Trade een bepaalde vorm van afhankelijkheid bij producenten in de hand werkt. Boeren die eenmaal zijn opgenomen in het Fair Trade-netwerk keren zelden of nooit terug naar de vrije markt.

En voor boeren die hun koffie of bananen niet onder een certificaat op de markt brengen, kan Fair Trade een vorm zijn van oneerlijke concurrentie. Representanten van de ambassades van Zambia en Sri Lanka wezen er tijdens het Brusselse symposium op dat een Fair Trade-label kan functioneren als een barrière voor kleine producenten. Zij moeten namelijk investeringen doen om te voldoen aan de ecologische standaarden en de administratieve kosten die komen kijken bij Fair Trade-controles. Rupert Schlegelmilch, hoofd van het directoraat-generaal van Handel bij de Europese Commissie, suggereerde zelfs dat als Fair Trade-normen eenzijdig worden opgelegd aan zuidelijke landen, ze kunnen uitmonden in een ‘nieuwe vorm van protectionisme’. Fair Trade zou veranderen in ‘unfair trade’.

Een ander probleem is dat Fair Trade-producten door hun hogere prijs onbetaalbaar worden voor de lokale markt. De tweedeling die nu al in veel ontwikkelingslanden bestaat tussen kwalitatief hoogwaardige exportproducten en restproducten voor de thuismarkt, zou zich nog verder kunnen verscherpen.

Maar de barrières die momenteel voor echte problemen zorgen, worden niet veroorzaakt door het FLO-label dat – zoals gezegd – een beperkte impact heeft. Het zijn de tariefmuren rond de Europese en Amerikaanse markten en de subsidies voor westerse producenten die het de ontwikkelingslanden zo goed als onmogelijk maken de concurrentie aan te gaan. Terwijl de richtlijnen van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) vrije handel propageren, hebben zuidelijke landen te maken met een stelselmatig gemanipuleerde economische werkelijkheid. De kans dat de WTO-top in het Mexicaanse Cancun in september daar iets aan gaat veranderen, is verwaarloosbaar klein.

Zonneveld ziet het als de taak van FLO om het slechten van tariefmuren op de Europese agenda te brengen. Tot voor kort was het zelfs onduidelijk bij welk departement hij moest zijn om de zaak aan te kaarten, maar de deur naar het directoraat-generaal van Handel staat nu op een kier. ‘Toch is het schokkend om te horen dat ze verwachten tot 2007 te onderhandelen over de handelsvoorwaarden die in 2000 in Cotonou overeen zijn gekomen. In de tussentijd gebeurt er dus niks.’

Ook vanuit de commerciële hoek klinkt forse kritiek op de trage gang van politiek en bureaucratie. Kevin Bragg stelt dat zijn herseninhoud in lijm verandert zodra hij beleidsmakers om de hete brij hoort draaien. ‘Er is inmiddels een overleg tussen ngo’s en bedrijven en over een aantal dingen zijn we het eens. Maar om de principes van Fair Trade, die iedereen onderschrijft, daadwerkelijk door te voeren, moet er iets gebeuren op het vlak van handelspolitiek. Het grote probleem is dat we nog steeds werken met regels die stammen uit de periode van vlak na de Tweede Wereldoorlog. Er is nu behoefte aan een handelspolitiek voor de 21e eeuw.’

Edo Dijksterhuis

Fair Trade is geen modeverschijnsel en is niet louter afhankelijk van idealisten.

‘Het gevaar is dat bedrijven zelf een Fair Trade-lijn opzetten, die zich onttrekt aan externe controle.’

Zuidelijke landen hebben te maken met een stelselmatig gemanipuleerde economische werkelijkheid.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content