De verteller en zijn toehoorder : de gepensioneerde landmeter Friedrich Stürenburg uit Hannover brengt een kring van bekenden rond het haardvuur.
Aangezien we vandaag een paar (tijd=)minuten te vroeg waren gekomen, troffen we erelandmeter in ruste Stürenburg nog druk in de weer bij zijn theodoliet het kostbare instrument was, zoals hij ons afwerend uit de verte verklaarde, op een geïsoleerde, vijf meter diep reikende stenen pijler opgesteld, en raakte de cementen rand waarop hij zich als waarnemer bewoog op geen enkel punt. Hij loerde een laatste keer met kritisch hangende mond door een afleesmicroscoop op een glazen cirkel ; mompelde : ?10 (graad=)minuten, 24 komma 3 seconden.? (?24 komma 3?, herhaalde apotheker Dettmer eerbiedig.) Hagemann, het manusje-van-alles, hief, stijlvol kreunend, allerhande beschermkappen over het wijdbeense apparaat ; en wij volgden Stürenburg naar onze praathoek op het terras, waar ook kapitein von Dieskau juist tussen beide dames opdaagde, ?1 roos tussen twee doornen?, zoals Dettmer verlegen=geestig opmerkte.
?Wanneer je de exacte hoogte van je instrument kent ?, daar kwam de kapitein er al tussen met 5 vitziekte rechtervingers, à la ?Wat wordt hier met hoogte bedoeld ?? ?Het voetvlak ?? Stürenburg legde uit (welwillend, omdat het een infanterist betrof) dat daaronder uiteraard de kipas van de richtkijker moest worden verstaan ; en de ander mekkerde met tegenzin, en blies een rookkegel van zich af, zo lang als het been van een zeventienjarig meisje (?een been uit zonnestofdeeltjes?, een spookachtige voorstelling ; naast mij snoof de apotheker, en fluisterde toen ABAJO VUELTA hij had in zijn jeugd Spaans geleerd en kon dat niet vergeten). Maar daar stak Stürenburg al korzelig van wal.
?Nou ja, we zijn hier min of meer onder ons ; dat is nu ook al zo’n 20 jaar geleden ; zoals bekend werd ik voortijdig op pensioen gezet, omdat ik het indertijd bij de nazi-machthebbers had verkorven : dat vertel ik jullie een andere keer wel es.?
?Sta ik dus op een avond zoals vandaag=daarnet aan m’n instrument en draai zo’n beetje in ’t rond. En zie daar opeens, over het strand bij Hude, een paartje aankomen. Nu heb ik een eersteklas optische uitrusting en zag beiden alsof ze plusminus 70, 80 meter van mij af waren. Zij droeg een knalrode pullover en zag er zo mager uit als een streep ; hij had een kleine koffer in de hand. Ze stappen de loopplank op tot het eind ; gaan vooraan bij het paalwerk zitten : en opeens zie ik hoe de man het koffertje in het water laat glijden !? ?De koffer ?? vroeg mevrouw wed. dr. Waring niet begrijpend ; en ook de apotheker schudde verontwaardigd zijn wangen over zo’n verspilling.
?Ik telde natuurlijk direct de paal af waar het was gebeurd. De twee waren inmiddels weer rechtgekrabbeld en het land in geslenterd ; ik zag het rood van de pullover achter opeengepakte hagen in de richting van het pension verdwijnen. Toen stapte ik met Hagemann in ons schuitje, en we boomden ernaartoe. Pas toen we aan het bolwerk aanmeerden, begon ik te twijfelen : waar moeide ik me feitelijk mee ?? ?Kwait-rait? kraakte de kapitein afkeurend. ?Menselijke plicht? hoorde ik Dettmer, naast mij maar heb ik dat al niet gezegd ? opwerpen. (Op de manier waarop hij dat uitsprak, klonk het lang niet gek.)
?Maar we waren er nu toch, dus dirigeerde ik Hagemann in het water het meer is zo vlak dat je er dwars doorheen kunt waden : op borsthoogte.? (Ik moest onwillekeurig naar Emmeline kijken, het gymnasium-nichtje ; waarom weet ik niet. Stürenburg glimlachte fijntjes en ging voort) : ?Maar nu we er toch waren ! Hij tastte een tijdlang met zijn tenen rond en stootte uiteindelijk op wat we zochten, stak zijn voet in het handvat, wou die naar zijn hand opheffen en begon meteen te zaniken over het gewicht. Nu zanikt Hagemann om een ja en een nee, dat weten jullie ook ; dus lette ik er verder niet op ; aldoor mopperend krijgt hij het ding dan toch op de roeibank getild : en daar gaat onze boot daadwerkelijk overhellen.? Dettmer knikte, alsof hij helemaal niet anders had verwacht ; de kapitein glimlachte naar rechts om dergelijke civielerijen ; ik permitteerde het me om ook Emmeline 1 sigaret aan te bieden, (wat echter door haar tante werd afgeslagen alsof ik een regelrechte poging tot verleiding had ondernomen) ; Stürenburg keek ons geamuseerder aan, werd toen ongewoon snel weer ernstig, zuchtte zowaar en ging met gefronst voorhoofd voort :
?De sloten sprongen moeiteloos open. Ik hef het deksel op en – wat zie ik ?? hij boog zich impressief voorover : ?In dekens gewikkeld, sneeuwwit, een kindergezicht ! Met grote blauwige vlekken ; 1 waterlelie op zijn adem=loze borst.? Pas nu kon de tante : ?Emmeline, je komt hier niet meer zwemmen !? roepen ; en : ?Ga nog wat warm water uit de keuken halen, wil je.? ?Dat mag toch ? !? wendde zij zich met een verpletterende voorkomendheid tot Stürenburg, die overrompeld akkoord ging.
?Ik sla onthutst het deksel weer dicht ? (Dieskau snufte honend, op de manier van een held, ?onthutst vanwege 1 lijk ? Och, wat ’n schijtlaarzen !?) ?Hagemann laat de koffer met geanimeerd fonkelende ogen maar ook een beetje griezelend, om mij te plezieren weer zakken ; en we roeien er in zeven haasten vandaan. Met de gejaagde gedachte WAT TE DOEN ? ! – : wat hadden jullie gedaan ??
?Direct melden : aan de zedenpolitie !? murmelde mevrouw dr. Waring verontwaardigd. ?Moord ? fluisterde Dettmer, aangenaam aangegrepen. De kapitein haalde onbevooroordeeld de schouders op. (Ik was de lafste ; ik deed alsof ik in gedachten verzonken mijn wang krabde.)
?Melden aan de politie ; dat dacht ik toentertijd helaas ook,? zei Stürenburg mistroostig ; suste de tante, die wilde opspelen vanwege dat ?helaas? ; keek aandachtig naar de gloed van zijn sigaar, en vertelde knorrig voort : ?De volgende dag reed ik eerst met de motorfiets naar Hude ; juist ; daar woonden ze ; maar wel bij een boer. Ik trof het keurige paar zonder veel moeite in het dorp ; hij, groot, slobberig, rood haar & zomersproeten in overvloed ; zij, sneeuwwit en beenloos dus, met zwarte pony en ogen. Een kunstenaar, was Hagemann inmiddels te weten gekomen.? En daar snoof de tante al farizees door haar neus en breidde haar handen uit ; BOHEME schoot haar te binnen.
De inspecteur der recherche uit Diepholz kwam direct mee. We vroegen hem rekenschap. : ?Hebben jullie ons niets te zeggen ?? Ze werden duidelijk onrustig ; maar bleven koppig zwijgen. Toen we dichter bij de meeroever kwamen, hing z’n gezicht er almaar valer bij ; zij klemde zich vast aan z’n arm, en ik hoorde haar fluisteren : ?… niet beter opbiechten ?? Toen de koffer op de loopplank lag, hapte hij naar bekentenissen. Maar de ambtenaar had hem al opengemaakt : nu, bij morgenlicht & fijne nevel had de inhoud een nog fatalere uitwerking ! Precies op dat moment kwam Emmeline met warm water terug : ? Nog warmer !? beval de tante wanhopig ; en zij moest, mopperend, weer weg. ?Maak haast, meneer, alstublieft !? pufte de weduwe ten einde krachten.
?We pakten, vol afschuw, de randen van de deken waarin het ongelukkige wurm gewikkeld was zwaar als een steen lag het in onze handen ? hij drukte zijn kostbare sigaar uit, knarste misnoegd met de tanden : ?ach, wat zit ik hier rond de pot te draiien : het was ook een steen ! De kerel was beeldhouwer, en had ‘in ’t voren’ een ‘Slapend Kind’ ineengeprutst, dat hij in het meer had laten zinken, zodat de steen een groenige=antieke kleur zou verkrijgen, en ‘meer’ zou opleveren. Een collega had hem de truc verraden : er waren er wel meer die dat zo deden.?
Hij wierp zich, ook vandaag nog opmerkelijk kwaad, in zijn fauteuil terug ; terwijl de bodem van het meer onwillekeurig voor ons geestesoog passeerde : bezaaid met moderne statuettes, ja sculpturen, die daar een duur betaald patina moesten aanzetten, hm hm. Stürenburg stond op, en met een geënerveerd handgebaar gebood hij ons hem te volgen.
Achter het huis, in de schuur, vlak naast de fiets van Hagemann, lag op allerlei kisten, onder het stof, 1 vosrood koffertje : ?Alstublieft.? Dieskau, van een tandenblikkerende moed, deed het open : in een bruine, geruite, halfvergane deken lag een teergevoelig glimlachend, slapend kind. ?Ik heb het ding van hem afgekocht,? bekende Stürenburg giftig ; ?voor veel geld. Om ophef te vermijden.? Tsja, begrijpelijk ; zeker, ?de beste weg?. Ontroerd boog ook apotheker Dettmer er zich over ; richtte toen, plots opgelucht, zijn volle hoofd op : ?Dat is helemaal geen waterlelie, meneer ? verzekerde hij over de, toegegeven, te groot uitgevallen bloem : ?dat is de gewone gele lis, IRIS PSEUDACORIS. Ik kan het weten : de wortel ervan is geneeskrachtig.? ?Onze lieve Heer van Kasterlee ; ook dat nog !? vloekte Stürenburg.
Stilte.
Toen informeerde Dettmer bedeesd : ?Waarom zegt men eigenlijk altijd van Kasterlee ??. We keken elkaar aan. We wisten het niet. In : Hannoversche Presse, 23/24 maart 1957
Arno Schmidt
Vertaling : Jan H. MyskinIn : ?Trommler beim Zaren?. Veröffentlicht im S. Fischer Verlag, Frankfurt am Main, Rechtsnachfolger des Stahlberg Verlags und des Goverts Krüger Stahlberg-Verlags, September 1985. Copyright 1966 Stahlberg Verlag GmbH, Karlsruhe.