Op het derde Airbagfestival in Brugge is Rocco Granata de centrale gast. Hij zal er spelen met een groot orkest en met zijn maat Rony Verbiest. Een gesprek over verlangen, bierventers en de liefde voor de piano du pauvre.
Ongegeneerd flapt hij het eruit nog voor we hem een vraag hebben kunnen stellen: dat de accordeon voor hem een vrouw is die hij omhelst. En nee, zijn echtgenote maakt zich zelfs na veertig jaar geen zorgen. Als hij praat, is dat de helft van de tijd met de ogen dicht. Omdat hij zich beelden, namen, geuren van vroeger voor de geest wil halen. Rocco Granata zit vijftig jaar in het vak, heeft een eigen platenmaatschappij en tientallen cd’s op zijn naam, en hoeft niet meer wakker te liggen van geld of roem. Toch blijven twee dingen belangrijk die hij als tienjarige ooit in zijn jaszak meenam van het Zuid-Italiaanse Calabrië naar het Limburgse Genk: heimwee en verlangen. ‘Verlangen is het mooiste. Ik verlang altijd en overal naar alles en elders.’
Airbag is een hoogmis voor accordeonisten en accordeonliefhebbers. Waar komt die opstoot plots vandaan?
ROCCO GRANATA: Zal ik u eens wat vertellen? Misschien kwam het idee wel van mij. In 1998 werd ik door Jari Demeulemeester, directeur van de Ancienne Belgique in Brussel, gevraagd om op het festival Boterhammen in het Park te spelen. ‘Oké,’ zei ik, ‘als ik het op mijn manier mag doen.’ En dan bedoelde ik dat ik met vijf accordeonisten op het podium wou staan. Dat gebeurde toen ook, en misschien was dat wel het vonkje dat aan de basis lag van de heropleving van de accordeon. Als het zo zou zijn, ben ik daar best trots op.
U begon accordeon te leren toen u op uw tiende in België aankwam. Toch geen evidente keuze voor een kleine jongen?
GRANATA: In Italië had ik al notenleer gevolgd, en in België ben ik daarmee doorgegaan. De accordeon heeft me altijd aangesproken. Je kunt ‘m pas gevoelig bespelen als je zelf gevoelig bent. Er is misschien maar één instrument dat gevoeliger is, en dat is zijn broertje: de bandoneon. Ik heb thuis een piano, maar daar krijg je pas gevoel uit als je de toetsen traag aanslaat. Bij een accordeon kun je hard spelen en toch gevoelige muziek maken. Je krijgt er een groot gamma aan emoties uit: van kwaadheid tot tristesse.
Mijn eerste accordeon heb ik van mijn vader gekregen. Hij werkte in de mijn van Waterschei, en het instrument kostte hem toen een fortuin: 10.000 frank (250 euro). Ik speelde alle dagen, uren en uren en uren. Soms was het al goed dat de paastijd eraan kwam, omdat ik dan op vrijdag verplicht was om mijn accordeon opzij te leggen.
Na een tijdje begon ik in cafés te spelen. Eerst solo, later met een drummer en mijn International Quintet. Ik verdiende daar geen schatten mee, maar toch iets.
Ik begon op een accordeon met tachtig bassen, maar ik maakte snel vorderingen. Mijn tweede, grotere accordeon kon mijn vader niet meer betalen. Ik trok op eigen houtje naar Brussel, naar accordeonhandelaar Fiocchi, om mijn accordeon eventueel te ruilen. Ik was veertien, vijftien jaar en stond daar voor de winkel te dralen: ik durfde niet naar binnen te gaan. Tot de man buitenkwam. ‘Wat doe jij hier?’ vroeg hij. Ik zei dat ik een accordeon wou kopen, maar dat ik het geld niet had. ‘Kun je spelen?’ Aan het einde van het verhaal gaf hij me zo’n accordeon met pareltjes mee, waarvoor je toen al snel 25.000 frank (625 euro) betaalde. Ik beloofde hem dat ik die beetje bij beetje zou afbetalen. Op dat instrument heb ik later Marina gecomponeerd.
Wou u met uw accordeon de heimwee naar uw geboorteland bedwingen?
GRANATA: Ik ben al zo lang uit mijn land weg dat ik overal heimwee heb naar overal. Als ik in New Orleans ben, heb ik heimwee naar België. Als ik mijn geboortedorp bezoek, denk ik aan België. Op mijn laatste cd, Paisellu Miu, staat een nummer dat ik samen met Toots Thielemans heb opgenomen. Je zou het kunnen beluisteren als mijn levensverhaal. In het begin ervan beschrijf ik hoe ik me in de begindagen in België alleen voelde en dat mijn dorpje ver weg was. Maar ik eindig toch met te zeggen dat ik mijn ouders dankbaar ben dat ik nu hier in België woon en kon worden wie ik ben.
Wanneer wist u dat u talent had voor muziek en de accordeon?
GRANATA: Talent vind ik een te groot woord. Talent is gewoon iets wat je graag doet. Na twee of drie jaar les deed ik mee aan een wedstrijd in Hasselt. Ik heb daar de eerste prijs gewonnen, en ik deed het zowat in mijn broek.
Ik improviseerde veel op het podium. We spreken nu over een tijd waarin er tijdens optredens weinig werd gepraat. We speelden gewoon het ene nummer na het andere en na een uur was er dan eens een plaspauze voor de muzikanten. Ik deed niets liever dan alleen op het podium achter te blijven en gewoon wat los te spelen – nog het liefst in een soort Italiaans dat toch niemand begreep. Het was ook een welkome afwisseling voor die eeuwige kuskesdans. Door te improviseren met de drummer en de gitarist over wat akkoorden, en wat te spelen met de naam van een sigarettenmerk, is op een dag Marina uit mijn accordeon gekomen. De drummer hield een basisritme aan, ik vroeg de gitarist om een sol en een re te spelen en dat was het. Op die basis borduurde een genre als de new beat later zelfs nog verder.
Zal ik het maar zelf zeggen? Marina heeft een revival van de accordeon teweeggebracht. Daarvóór stond hij toch maar bekend als boereninstrument. Toen ik later naar Milaan ging om de Italiaanse versie van Marina op te nemen, wilden ze dat ik de accordeonmuziek verving door violen. Dat heb ik geweigerd, en mijn accordeonversie is er toch gekomen.
Het blijft pijnlijk dat u als rondreizend muzikant niet aan een beroepskaart raakte. En vooral: het vertoont veel parallellen met de situatie van veel migranten vandaag.
GRANATA: Juist. En toch durf ik te zeggen dat de migranten van nu het makkelijker hebben om zich te integreren dan de Italianen die toen in Limburg aankwamen. Mijn ouders hebben nooit de kans gekregen om Nederlandse les te volgen, bijvoorbeeld.
Ik trad al een tijdje op in twee cafés in Winterslag toen er ineens controle opdook. Die kwam er na klachten van Belgische muzikanten die meenden dat wij hun werk afpakten. Ik moest mijn beroepskaart voorleggen. Die had ik niet, dus ik vroeg er een aan – tegen betaling van een zegelsom – op het gemeentehuis van Genk. Uiteindelijk moest ik in Brussel voor een jury verschijnen, waar ik te horen kreeg dat ik die beroepskaart nooit zou krijgen omdat mijn vader een contract had ondertekend met de Belgische overheid: ik moest in zijn voetsporen treden en mijnwerker worden. Ik ben toch blijven spelen, en na Marina viel er ineens een beroepskaart in de bus. Die heb ik toen in vier stukken gescheurd, echt waar.
‘Muzikanten waren toen geen artiesten. Ze moesten het bier doen verkopen’, zei u ooit.
GRANATA: Misschien waren we best wel artiesten, maar op die basis werden we niet aangenomen. Ik maakte het ooit mee dat ik na het succes van Marina optrad in een tent in Zonhoven, en dat de organisator een fotosessie met wat fans stillegde ‘omdat dat niet in het contract stond’. Eigenlijk bedoelde hij: omdat dat de drankverkoop belemmerde.
Hoeveel accordeons hebt u ondertussen?
GRANATA: De accordeon waarop ik Marina componeerde en die ook te horen is op de originele opname, heb ik nog voor 5000 frank (125 euro) verkocht aan iemand die erom vroeg. Later kreeg ik daar spijt van. Ik ben die man gaan opzoeken en ik heb hem voor een hogere prijs teruggekocht. (telt:) Ik heb er nu een stuk of zeven, maar naar Airbag breng ik er maar eentje mee: mijn Hohner. Die werd speciaal voor mij gemaakt.
U zei het net, op de accordeon werd ooit heel erg neergekeken. Dat is nu wel even anders.
GRANATA: In de tijd dat ik Marina componeerde, werd er in België heel veel accordeon gespeeld, door een invasie van de musette uit Frankrijk en zo. Het concept van een accordeonist met een zanger was zeldzamer. Tja, het was en bleef natuurlijk ‘de piano van de armen’. Maar daar hou ik nu net van. Intussen wordt er accordeonles gegeven aan de muziekacademies. Ik ben allang blij dat de gitaren de accordeonmuziek niet hebben kapotgemaakt.
door annelies de waele