“Stad schildere” Dirk Bouts liet een klein maar verfijnd oeuvre na. Leuven eert deze Vlaamse Primitief.

De schilder van de stilte” is een omschrijving die telkens weer opduikt als het over Dirk Bouts (ca. 1410-1475) gaat. En het valt effectief op dat het er in de taferelen van de man emotieloos en bedaard aan toe gaat. Het meest schokt dat allicht in de “Marteling van de heilige Erasmus”, een triptiek uit de Sint-Pieterskerk in Leuven. In wezen gaat het om een gruwelijk tafereel: een bijna naakte man ligt vastgebonden op een marteltoestel. Op de achtergrond kijken vier rijk geklede heren toe hoe twee beulen de darmen van de heilige man met een katrol uit zijn buik draaien. Geen van de personages geeft ook maar één krimp, zelfs niet de martelaar. Een van de beulen haalt wel even zijn onderlip tussen zijn tanden, wat eventueel enige vorm van emotie zou kunnen verraden. Maar dat is al interpretatie.

Natuurlijk staan de Vlaamse Primitieven nu eenmaal niet bekend als wild om zich heen schoppende schilders, maar vergeleken met het werk van Dirk Bouts druipt bij, bijvoorbeeld, Rogier van der Weyden, de emotie er van af. Wie zijn “Kruisafneming” ziet, komt onwillekeurig onder de indruk van de diepmenselijke situatie die om medeleven vraagt. En op “De dood van Maria” uit het Groeningemuseum in Brugge geeft Hugo van der Goes aan de apostelen zelfs de verdwaasde blikken van krankzinnigen mee. Bij Bouts niets van dat alles. Zelfs zijn landschappen zijn manifest rustig en weinig bevolkt.

Volgens professor Maurits Smeyers van de KU Leuven is Bouts ook een ietwat vergeten figuur, in tegenstelling tot zeg maar Hans Memling, die de jongste jaren nogal veel aandacht kreeg. In 1975, vijfhonderd jaar na zijn dood, werd in Leuven nog een expositie gewijd aan “Dirk Bouts en zijn tijd”, maar de laatste grote Bouts-tentoonstelling, in Brussel en in Leiden, dateert al van 1957. Daarom is het een goede zaak dat de schilder centraal staat in het tentoonstellingenpakket, waarmee Leuven dit najaar de vijfhonderdste verjaardag van de eerste-steenlegging van het wereldberoemde stadhuis herdenkt.

Aan dat meesterwerk van de Brabantse gotiek, het “Voirste Huys” zoals het genoemd werd, werd gebouwd van 1448 tot 1469. Iets eerder, omstreeks 1410, was aan de andere kant van de “Plaetse” begonnen met de bouw van een gotische kerk, de Sint-Pieter. De bouwer van het stadhuis, Matthieu de Layens, zou later ook het Tafelrond ontwerpen, drie huizen onder één dak aan de oostzijde van het plein. Daarmee kreeg de Grote Markt van Leuven een volkomen nieuw uitzicht. Deze bouwwoede valt te verklaren door de bloeiende periode die onze gewesten doormaakten onder de Bourgondische hertogen Filips de Goede en Karel de Stoute. Filips zou trouwens in 1443 vijf gebrandschilderde glasramen schenken aan de Sint-Pieterskerk en Karel zou in 1458 dat voorbeeld volgen.

CATHARINA “METTEN GELDE”

Rijke burgers, gilden, broederschappen en ambachten richtten de 24 zijkapellen van de kerk in als privé-kapellen. Kunstenaars van alle slag konden er aan het werk. Voeg daar de oprichting aan toe van de universiteit in 1425 – de eerste in de Nederlanden – en hoeft geen betoog meer dat Leuven een bijzondere aantrekkingskracht uitoefende op intellectuelen en kunstenaars. In de eerste helft van de eeuw werkten er bijvoorbeeld 24 schilders, in de tweede helft niet minder dan 52. Die schilderden niet enkel werken op hout en doek, maar stonden ook in voor de decoratie van kerken en openbare en private gebouwen.

De eerste vermelding van Dirk Bouts in Leuven dateert van 1457 en betreft de verwerving van 28 roeden wijngaard op de Roesselberg aan de rand van de stad. Hij moet al een tijdje in de buurt verbleven hebben, want in 1448 trouwde hij met de rijke patriciërsdochter Catharina van der Brugghen, die niet voor niets ook “Metten Gelde” werd genoemd.

Waar Bouts precies vandaan kwam, is niet met zekerheid te zeggen. Maar in de zestiende eeuw al waren er auteurs die Haarlem als zijn geboorteplaats vermeldden; onder hen Carel van Mander in zijn “Schilderboec” (1604). Waar en bij wie hij zijn opleiding heeft gekregen, is ook niet bekend. Kenners wijzen naar invloeden van Jan van Eyck en Rogier van der Weyden. Dat Bouts met hun werk vertrouwd was, staat vast. In de archieven van Brussel is er vanaf 1459 herhaaldelijk sprake van ene Dirk van Haarlem. Was dat Dirk Bouts en woonde die toen in Brussel? Wie zal het zeggen?

Door het gebrek aan archivalische gegevens is het vroege werk van Bouts weinig gedocumenteerd. Zijn latere werk in Leuven is daarentegen bijzonder goed met archiefstukken onderbouwd. Uit zijn eerste huwelijk werden vier kinderen geboren. Albrecht en Dirk schilderden ook, maar van het werk van Dirk bleef niet veel over. Van Albrecht is wel nog werk bekend. De dochters Catharina en Gertrudis traden rond 1475 in het klooster. Bouts woonde in een stenen huis in de “Minderbruersstrate”, waar ook zijn atelier was gevestigd. Daarnaast was hij ook eigenaar van een aantal kleinere huizen, verspreid over de stad, en bij zijn dood bezat hij heel wat landerijen, weiden en wijngaarden in de buurt van Leuven. Die had hij verworven via zijn twee huwelijken met rijke dames. Want in 1473 stierf zijn eerste echtgenote en een jaar later hertrouwde hij met Elisabeth van Voshem, de weduwe van een begoede slager.

Via zijn twee schoonfamilies verwierf Dirk Bouts aanzien in de hogere kringen van Leuven. Hij werd een vooraanstaand poorter van de stad en kreeg in die functie elk jaar een stuk blauwe of zwarte stof voor een ceremonieel gewaad. Dat werd gedragen tijdens de processie van Sacramentsdag en de Ommegang. Een archiefstuk van 1472 noemt Bouts op de koop toe “stad schildere”, een eretitel die een officiële erkenning inhield. Ook wordt hij ergens omschreven als “portratuerdere”, wat zoveel betekent als schilder van personages.

SMALLE HANDEN EN SMALLE GEZICHTEN

Voor het geld moest Dirk Bouts niet schilderen. Daarom heeft hij ook niet zoveel werken nagelaten. We kennen zo’n vijftig schilderijen en tekeningen van zijn hand. Daar besteedde hij telkens heel veel zorg aan: het zijn dan ook meesterwerken van precisie en harmonie. Die harmonie bekwam hij door gebruik te maken van een mathematisch geometrisch perspectief met één vluchtpunt. Op zijn “Laatste Avondmaal” is dat zeer opvallend. De vloer en het plafond van de ruimte zijn lineair met elkaar verbonden en ook vensterbanken en meubelen worden zo in een spinnenweb van lijnen gevat. Deze lijnen komen dan samen in een punt op de schouwmantel, recht onder de luchter en pal boven het hoofd van Jezus die het brood zegent.

Hetzelfde strenge perspectief past hij ook toe in zijn landschappen, waardoor die een indruk van ruimte en diepte krijgen. Dat gevoel versterkte hij nog door de uitgekiende keuze van kleuren en het gebruik van licht en schaduw. Dat licht-donkercontrast gebruikt hij heel subtiel in zijn “portretten”. In zijn latere werken vooral durft hij zijn personages ook wat uit te rekken, zodat die met hun smalle handen en gezichten een aristocratische pose aannemen. Het zijn stuk voor stuk individuen, geen doorsnee personages. Tenslotte drijft de verfijning nog op door hun rijke kledij. Bouts slaagt er telkens weer in bont, brokaat, zijde en fluweel op een fascinerende manier neer te zetten. Voeg daar de gouden stiksels, franjes en juwelen aan toe en er ontstaat een wereld van een rustige, discrete luxe, die soms nog weinig met het afgebeelde verhaal te maken heeft, maar allicht meer met de fantasie van de schilder en de wereld van zijn opdrachtgevers. Na de restauratie in het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium in Brussel, prijkt het werk terug in de zijkapel van de Sint-Pieterskerk waar het oorspronkelijk voor bestemd was.

Naast die kapel had de Broederschap nog een kapel ter beschikking en daar hangt de triptiek van “De marteling van de heilige Erasmus”. Rond die twee schilderwerken werd een Schatkamer ingericht in het koor en de kapellen rond het koor, met praalgraven, reliekschrijnen, monstransen en een kopie van de Kruisafneming van Van der Weyden. Die schatkamer is de eerste locatie van de tentoonstellingen over Dirk Bouts en het leven in Leuven in de Middeleeuwen.

In de Predikherenkerk dan spitst alle aandacht zich toe op Bouts zelf en zijn omgeving. Jammer genoeg is daar niet veel werk van hemzelf te zien: slechts een tiental schilderijen. Grote werken, zoals de twee panelen van de Ottolegende die geschilderd werden in opdracht van de stadsmagistraat, werden in het Koninklijk Museum voor Oude Kunst in Brussel gelaten. Wel present geven twee zijpanelen met de “Gelukzaligen” en de “Hel” uit het museum van Rijsel. Waarschijnlijk handelt het om de zijluiken van een verdwenen “Laatste Oordeel”, dat Bouts eveneens schilderde voor het stadhuis van Leuven. De triptiek met de “Marteling van de heilige Hippolytus” komt uit de Sint-Salvatorkathedraal in Brugge. Bouts maakte het in opdracht van een hoveling van de Bourgondische hertogen. En voort: kleinere “Madonna’s”, een “Boodschap aan Maria” (Lissabon), enkele fragmenten van een “Geboorte” en een heel mooie “Vera Ikon” (gelaat van Christus).

MISBAKSELS VOOR DE DAGLONERS

Een aantal grotere werken worden wel geëvoceerd in een “imaginair museum” met kleurenfoto’s op ware grootte. Ook toont de expositie heel wat werken van zoon Albrecht Bouts en van wat de “Groep-Bouts” wordt genoemd, een aantal schilders die zich inspireerden op het werk van Bouts en er eigen interpretaties aan gaven. Als voorbeeld: een vijftal ronde schilderijen met het “Hoofd van Johannes op een schotel”. De tentoonstelling doet wel op een minutieus wetenschappelijke wijze de context van de werken van Bouts uit de doeken. Ze besteedt vooral veel aandacht aan de Leuvense werken.

Het “Laatste Avondmaal” bijvoorbeeld, wordt gedocumenteerd met andere schilderijen, retabelbeelden, reliekschrijnen en miniaturen in verband met de eucharistie en de scènes uit het Oude Testament van de zijpanelen. Aan de andere kant van de kerk staan de organisatoren dan weer uitvoerig stil bij de technische aspecten (verf, hout) van de schilderijen en de restauratie van het “Avondmaal”.

Zoals gezegd, de wereld van Dirk Bouts is een wereld van stilte en van smaakvolle luxe. Hoe dicht of hoe ver hij bij die wereld van het reële leven in Leuven in de Late Middeleeuwen wel stond, leert de expositie in het Stedelijk Museum. Eerder dit jaar publiceerde de afdeling Monumenten en Landschappen van de Vlaamse Gemeenschap een uitvoerig werk over “Dirk Bouts” ( Lannoo, 1998). Daarin is een hoofdstuk gewijd aan het Laatste Avondmaal als “Spiegel van de realiteit”, een zinspeling op de kledij van de personages, het meubilair van het vertrek, de messen, de bekers, de waterketel en de handdoekjes. Dat soort voorwerpen verzamelt de tentoonstelling “Leven te Leuven…”. Door een tunnel met foto’s en documenten stapt de bezoeker van de twintigste naar de vijftiende eeuw. Daar belandt hij of zij in de omwalde stad Leuven. In het centrum staan vijf heiligen, die de grootste kerken van de stad symboliseren. Verder worden drie interieurs gereconstrueerd, van een patriciër, een ambachtsman en een dagloner. Het contrast spreekt voor zich. De dagloner gebruikte als vaatwerk nagenoeg enkel “misbaksels”, potten en schotels die de pottenbakker had afgekeurd. Een aantal beroepen worden uitgebeeld, de slager en de bakker, de handelaars in wijn en bier, de vrachtvervoerders met schip en kar, en zo meer. Andere aspecten van het middeleeuwse leven komen ook aan bod: spel en muziek, tijdmeting (met de schitterende uur- een kalenderwijzer van rond 1500), de badhuizen en de prostitutie, pelgrimages, ziekte en dood.

Uit het ensemble verschijnt een wereld die wel hier en daar aan die van Dirk Bouts refereert, maar er toch ook grondig van verschilt. In het hoger geciteerde boek schrijft professor Raymond van Uytven (KU Leuven en UIA) in dat verband: “Het dagelijkse leven in een 15de-eeuwse stad als Leuven had allicht minder fraaie kanten. Ondanks de voorschriften verwaarloosden de burgers schromelijk de zindelijkheid van de straat voor hun deur; zij stapelden er zelfs hout op en stortten er huisvuil en stalmest… Paarden en andere rij- en lastdieren, koeien en vee… waren een voortdurende bron van vervuiling.” Wie na dit alles nog niet moe is, kan nog naar het stadhuis stappen. Daar loopt een tentoonstelling over de geschiedenis van het gebouw en men kan ook een aantal zalen bezoeken. Het zien waard is de grandioze dakconstructie, waarvoor Mathieu de Layens persoonlijk de eiken ging uitkiezen in de buurt van Lubbeek en Wezemaal.

“Dirk Bouts. Een Vlaams Primitief in Leuven”, in de Sint-Pieterskerk en de Predikherenkerk.

“Leven in Leuven in de Late Middeleeuwen”, in het Stedelijk Museum Vander Kelen-Mertens.

“Het Leuvense Stadhuis. Pronkjuweel van de Brabantse Gotiek”, in het Stadhuis zelf.

Van maandag tot en met donderdag van 9.30 tot 17.30, vrijdag van 9.30 tot 21.30, zaterdag en zondag van 9.30 tot 18.30. Tot 6 december.

Paul Dossche

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content