Een wandeling langs de lijn
Tekenen in de twintigste eeuw, of de ontwikkeling van de lijn, van Kandinsky tot het web. Dat is het thema van On Line in het MoMa/New York, een expo door Cathy De Zegher: ‘Ik wou geen lineaire geschiedenis maken. Ik wou kijken wat kunstenaars zeggen over tekenen.’
In het begin was de punt. De punt kwam in beweging en werd lijn. In de tijd werd de lijn een vlak, en het vlak ruimte. Wie luisterde naar de leermeesters aan het Bauhaus in het tweede decennium van de twintigste eeuw, werd meegezogen in de maalstroom van de moderne grafische kunst. De Zwitser Paul Klee kwam ervoor uit dat hij de artistieke schepping vooral intuïtief benaderde. De kunst had gedurende eeuwen het zichtbare genoeg nagebootst, het werd tijd dat ze zelf dingen zichtbaar maakte, vond hij. Een bijna mystieke uitspraak. Maar evengoed fascinerend, wanneer hij zelf een lijn ‘uit wandelen nam’ en uit de pure abstractie een grafisch idee of een handeling ontwikkelde.
Geboren pedagoog als hij was, maakte Klee tekeningen die spelenderwijs deze ontwikkeling toonden: in De Kwettermachine (‘Die Zwitscher-Maschine’, 1922) doet de lijn dienst als een handkrukje dat vogeltjes op een draad in beweging zet. In Het Kunstenaarsportret (‘Artistenbildnis’, 1927) is de bruglijn van een neus-in-halfprofiel ook de staaf die een geabstraheerde koorddanser in de lucht in balans moet houden. Een simpel maar halsbrekend dubbelbeeld. Klees collega en geestgenoot Wassily Kandinsky werkte de parallel uit tussen tekening en dans. Hij bestudeerde aandachtig de bewegingen van de jonge androgyne danseres Gret Palucca en noteerde: ‘In de modern dance trekt elke vinger lijnen met een erg precieze expressie. De ‘moderne’ danser beweegt over de scène in exacte lijnen, die hij als een essentieel element incorporeert in de compositie van zijn dans. Bovendien is het hele lichaam van de danser, tot in z’n vingertoppen, op elk moment een doorlopende lineaire compositie.’
De verbinding tussen moderne grafische en choreografische kunst werd maar zelden beschouwd als een hoofdlijn in de geschiedschrijving. In de goed gedocumenteerde tentoonstelling On Line – over tekenen in de XXe eeuw in het New Yorkse Museum of Modern Art gebeurt dat net wel. Dans was een sterke inspiratiebron voor de eerste experimenten van Pablo Picasso en Georges Braque met kubistische collages. Dus laat MoMa een opname uit een stille film met een dansende Loie Fuller torenen boven de met schaar en lijm gevormde, over elkaar geschoven elementen van een Gitaar (Picasso), en een gelijksoortig instrument van Braque, beide uit 1913. Het punt dat curator Cathy De Zegher (55) en MoMa’s Connie Butler maken is dat zulke vroege papiers collés op dezelfde manier het effect van snelle beweging beoogden als het jonge medium film en de danse serpentine, later ook fire dance van Fuller. Zij maakte niet alleen met haar lichaam maar ook met de arabesken van haar zwierende rokken een soort abstracte kunst in beweging.
De verbindingen tussen tekenen en dans zouden door de twintigste eeuw tot kruisbestuivingen en parallelle avonturen leiden. Zo gebeurde in het werk van de Canadese Françoise Sullivan (°1925), die in haar geboortestreek Quebec op het ritme van de seizoenen al dansend patronen in het landschap tekende. Ze doorstonden de vergelijking met de lichtvoetige passen die de Amerikaanse abstract-expressionistische schilder Jackson Pollock zette toen hij, dansend, de verf op een op de grond uitgestrekt doek liet druipen. Anne Teresa De Keersmaeker dan weer, worstelt in haar choreografische werk met een hoeksteen in de cultuurgeschiedenis van de lijn, het kwadraat en het raster. In een gesprek met De Zegher zegt ze: ‘Spiralen zijn fundamentele natuurlijke vormen, aanwezig in heel wat natuurverschijnselen. Terwijl rasters in hun hoekigheid een ervaring van het binaire geven, van een binnen- of buitenkant, van een soort eindigheid, dan geeft een spiraal dat gevoel van een continue oneindigheid. Dus vind ik de combinatie van spiralen en rasters erg dynamisch – hoewel een spiraal verankerd is op een raster.’
De lijn, bij de eerste modernen, verliet het papier om in het vlak en de ruimte te duiken. De Russische constructivisten trokken hem door om een nieuwe maatschappij uit te tekenen. Cathy De Zegher kruipt in de huid van Alexander Rodchenko (1891-1956): ‘Ik neem een vlak, gedefinieerd door vier lijnen, en ik projecteer die in de ruimte. Dan krijg ik een lijn, en daarmee kan ik alles doen. Fabrieken bouwen, textielpatronen ontwerpen. Die lijn mag niet door mij getekend zijn, maar door een instrument, met een lat en met een passer. Er mag geen ego aan te pas komen. Dan kan ik iedereen een kans geven.’ Rodchenko probeerde de idealen van de Russische Revolutie in de sociale praktijk te brengen. Zijn collega, de suprematist Kasimir Malevitsj, trok zijn ruimtelijke lijnen eerder in een spirituele wereld. ‘Rodchenko was een pragmaticus, maar mijn lieveling is Malevitsj. Die zit op een hoger niveau. Hij ziet de mensen allemaal in relatie met elkaar. Hij ziet al de interdependency.’
Zwachtels en ijzerdraad
Malevitsj liep vooruit op een hedendaagse visie op de lijn, door de curator centraal geplaatst in haar programmaverklaring bij de tentoonstelling: ‘Kunstenaars vandaag streven naar de interdependency van tekenen, drukken, schilderen, beeldhouwen en performance, van oppervlak en ruimte, en meestal van lijn en drager, hetzij papier, vloer of muur. Tekenen gaat inderdaad verder dan het blad papier, een proces dat gematerialiseerd wordt door het extrapoleren van lijnen in de ruimte. Postmodernisme, multiculturalisme en feminisme hebben deze ontwikkeling beïnvloed, terwijl de actuele opvatting van tekenen met nadruk wederkerigheid en emancipatie poneert, in de wetenschap dat een enkele lijn het begrip zelf van lijn en achtergrond op de proef kan stellen en veranderen. Lijn en achtergrond kunnen nu inderdaad onderling verwisselbaar worden en samenvloeien.’
In de tentoonstelling On Line laat Cathy De Zegher er in het MoMa geen twijfel over bestaan dat de ‘mannelijk’ en westers gedomineerde visie van lineaire progressie in de kunst gaandeweg in belang afnam. De invloed van ‘vrouwelijke’ en niet-westerse opvattingen over onderling verbonden lijnen, weef- en netwerken, nam evenredig toe. Kunstenaressen als Marisa Merz, Eva Hesse, Gego, Anni Albers creëerden dan ook letterlijk onderling verbonden werelden in weefsels en textiel. ‘In het prille begin van de eeuw waren de vrouwen het onderwerp’, zegt de curator: ‘ De danseuse, de modellen, maar dat waren dan ook de meest vrijgevochten vrouwen.’
In New York, bakermat van het abstracte expressionisme, van de adoratie voor action painting en stoere sculpturen – in de schaduw van de opkomende conceptuele kunst en minimal art – was er in de jaren zestig een kunstenares aan het werk die voor latere generaties een lichtend voorbeeld zou blijken. Niet het minst voor De Zegher zelf: ‘Het verschijnen van een kunstenares als Eva Hesse is een fantastisch gebeuren. Zij zei altijd, ik kan niet schilderen, ik zal het nooit kunnen, maar van tekenen houd ik enorm. En ze begon met alles tekeningen te maken: met koorden die ze vond op de grond, met zwachtels, met ijzerdraad. Maar ze kon er natuurlijk niet voor uitkomen dat het tekeningen waren, want als je echt een kunstenaar wilde zijn in New York in de jaren zestig, moest je sculptuur maken.’ Vrouwen waren op zichzelf al minderwaardig toen, laat staan dat ze zich met zoiets futiels als tekeningen bezighielden.
Inmiddels is de historiografie van de moderne kunst in zoverre gecorrigeerd dat ook de belangrijke vrouwelijke namen uit de twintigste eeuw zijn ingevuld. Men kan denken aan Lyobov Popova (1889-1924) in de sfeer van het Russische kubisme, suprematisme en constructivisme, of aan Maria Helena Vieira da Silva (1908-1992), eigenzinnige afwijkeling van het surrealisme, beoefenaar van een mythisch geladen abstracte kunst. Verbazend overigens hoe Vieira da Silva’s complexe netwerktekeningen doorwerken bij een star onder de actuele kunstenaars in New York, Julie Mehretu. Deze geboren Ethiopische maakt extreem gelaagde, indrukwekkende psychografische landschappen, waarin energetische lijnen, urbanistische elementen en impulsieve tekens door een veelvuldig uitgewist en hernomen proces samenvloeien. De Zegher wijdde een boek aan haar oeuvre.
Van Kandinsky, die in 1929 het grondslaggevende essay ( On line) schreef over de lijn als punt in beweging, tot en met het uitmonden van de lijn in de virtualiteit ( online) is een evolutie die een te mooie woordspeling bood om te laten liggen. ‘Van de grid-structuur raak je inderdaad meer en meer in de webstructuur en de gelaagdheid’, zegt De Zegher. ‘Ik heb de online speling gemaakt om de nadruk te leggen op connection. Lijn is verbinding.’ Dat de scheiding tussen het imaginaire en het reële daarbij meer en meer verdwijnt, dat alles onzichtbaarder wordt, is niet zonder risico. ‘Ook ik heb mijn hele archief ergens op Google staan. Maar waar is het dan?’
On Line is overigens geen exclusief speelveld van de modernen. De kosmologie die de Nazca-indianen in de oudheid uitdrukten via gigantische lijnen in de Ita-vallei in Peru, herleeft in de tekeningen van Michelle Stuart (°1938), wanneer ze met fijngewreven Nazca-aarde op papier werkt. En de Aboriginals, zoals de oorspronkelijke bewoners van Australië worden genoemd, tekenden en schilderen lijnpatronen op boomschors, later op papier of doek. Ze retraceren de omzwervingen van hun voorvaderen, roepen hun dromen op en hun zang. Met twee schilderijen van Emily Kam Kwangarray wordt de pertinentie van dat erfgoed meteen duidelijk. Zegt Cathy De Zegher: ‘Die aboriginal paintings houden eigenlijk al alles in. En dat wil ik ook tonen op de Biënnale van Sydney’ – in 2012, waarvoor zij onlangs als curator werd aangezocht. ‘Wat native cultures al eeuwen geleden prononceerden, en wat in de twintigste eeuw zo goed als volledig werd uitgeroeid, daarvan kunnen we nu pas de waarde beginnen in te zien. Pas als die culturen in stand kunnen worden gehouden, zullen we veel leren over hoe we ons moeten gedragen met de wereld.’
TOT 27 FEBRUARI 2011 IN HET MOMA, NEW YORK (WWW.MOMA.ORG)
DOOR JAN BRAET
‘Mijn lieveling is Malevitsj. Hij ziet de mensen allemaal in relatie met elkaar. Hij ziet al de interdependency.’